ECLI:NL:GHARL:2023:10633

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 december 2023
Publicatiedatum
15 december 2023
Zaaknummer
21-001579-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugwijzing Hoge Raad en veroordeling tot gevangenisstraf voor doodslag met toewijzing van vordering benadeelde partij voor shockschade

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 december 2023 uitspraak gedaan na terugwijzing door de Hoge Raad. De verdachte was eerder door de rechtbank Overijssel veroordeeld voor doodslag, maar was ontslagen van alle rechtsvervolging op basis van noodweerexces. De Hoge Raad vernietigde deze uitspraak en verwees de zaak terug naar het hof voor herbeoordeling van de strafoplegging en de vordering van de benadeelde partij. Het hof heeft de verdachte nu veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaren en 6 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is de vordering van benadeelde partij [benadeelde 3] toegewezen voor shockschade ter hoogte van € 5.000,00, alsook kosten voor medisch advies van € 139,51. De vorderingen van de andere benadeelde partijen zijn eveneens behandeld, waarbij de schadevergoedingsmaatregelen zijn opgelegd. Het hof heeft in zijn overwegingen rekening gehouden met de ernst van het delict, de impact op de slachtoffers en de omstandigheden van de verdachte, waaronder de overschrijding van de inzendingstermijn bij de Hoge Raad. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een passende straf in het licht van de gepleegde feiten en de gevolgen voor de betrokkenen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001579-23
Uitspraak d.d.: 18 december 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 28 maart 2023, op het hoger beroep dat is ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 21 februari 2019 met parketnummer 08-910022-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1971,
wonende te [adres] .

Procesverloop

Bij vonnis van 21 februari 2019 heeft de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, doodslag bewezenverklaard, maar verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging vanwege een geslaagd beroep op noodweerexces. De benadeelde partijen zijn niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen.
De officier van justitie heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, heeft bij vonnis van
12 februari 2021 doodslag bewezenverklaard, verdachte strafbaar verklaard en verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen jaren, met aftrek van voorarrest. De vordering van benadeelde partij [benadeelde 1] is toegewezen tot een bedrag van € 23.999,20, en de vordering van benadeelde partij [benadeelde 2] is toegewezen tot een bedrag van € 15.385,-, beide met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering van benadeelde partij [benadeelde 3] is niet-ontvankelijk verklaard.
Verdachte heeft tegen dit arrest beroep in cassatie ingesteld. Namens benadeelde partij
[benadeelde 3] heeft mr. M.P. de Klerk bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 28 maart 2023 het arrest van het hof vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] en de strafoplegging en de zaak teruggewezen naar dit hof opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan. Het beroep in cassatie is voor het overige verworpen.
Het vorenstaande betekent dat thans ter beoordeling aan het hof voorligt de strafoplegging, waaronder de schadevergoedingsmaatregelen, en de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is – na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad – gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 29 januari 2021 en 4 december 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. J.A.W. Knoester, naar voren is gebracht.
Voorts heeft het hof kennisgenomen van hetgeen door raadsman mr. M.P. de Klerk namens benadeelde partij [benadeelde 3] naar voren is gebracht.
Ook heeft het hof kennisgenomen van het hetgeen door raadsvrouw mr. C. Sent van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging en beslissing op de vordering van benadeelde partij [benadeelde 3] komt en daarom opnieuw rechtdoen.

Oplegging van straf

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal sluit zich aan bij de eerder opgelegde straf van negen jaren gevangenisstraf. Vanwege het overschrijden van de inzendingstermijn bij de Hoge Raad zal de straf gematigd moeten worden. De advocaat-generaal heeft een gevangenisstraf van acht jaren en tien maanden geëist.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat niet alleen de inzendingstermijn bij de Hoge Raad is overschreden, maar ook dat door de duur van het strafproces als geheel de redelijke termijn is overschreden. Dit heeft gevolgen gehad voor verdachte, omdat zijn leven stil staat in afwachting van een mogelijke gevangenisstraf. Ook moet worden meegewogen dat het handelen van verdachte voortvloeide uit een noodweersituatie. Verder is verdachte het contact met zijn kinderen kwijt, met uitzondering van zijn oudste zoon, heeft hij dusdanige gezondheidsklachten dat hij afgekeurd is en enkel nog basistaken kan uitvoeren, heeft hij PTSS opgelopen en kan hij moeilijk met zichzelf leven, omdat hij zich verantwoordelijk voelt. Een aanzienlijk lagere straf dan is geëist door de advocaat-generaal is passend.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft in het arrest van 12 februari 2021 ten aanzien van de strafmotivering onder andere overwogen:
“Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag op [slachtoffer] . Hij heeft het slachtoffer in een woonwijk met een mes in zijn borst gestoken, waardoor deze is komen te overlijden. Hiermee heeft hij het slachtoffer beroofd van zijn kostbaarste bezit, namelijk zijn leven. Enkele omwonenden zijn getuige geweest van het dodelijke steekincident. Verdachte heeft met dit handelen gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt in de buurt en in de maatschappij in het algemeen en bij de nabestaanden van [slachtoffer] in het bijzonder. Het hof rekent dit verdachte zwaar aan. Weliswaar was het [slachtoffer] die aanvankelijk de confrontatie zocht met verdachte en zijn ex-partner in hun woning, maar de dreiging die van [slachtoffer] uitging was – zoals hiervoor al uiteengezet – minimaal. Dat verdachte er in deze situatie toch voor heeft gekozen om [slachtoffer] met een mes neer te steken, gaat naar het oordeel van het hof alle perken te buiten.
Met dit handelen heeft verdachte aan – onder meer – de verschillende nabestaanden van [slachtoffer] onnoemlijk veel en onherstelbaar leed toegebracht. Ter terechtzitting van het hof hebben [benadeelde 2] (de toenmalige echtgenote van [slachtoffer] ) en zijn zus [nabestaande] een slachtofferverklaring afgelegd. Zij hebben gesproken over de verklaring van het door verdachte gepleegde strafbare feit, waaronder het immense leed dat hen is aangedaan en het gemis dat zij nog steeds ervaren.”
Het hof sluit zich bij deze overweging aan en overweegt aanvullend dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten zoals blijkt uit de justitiële documentatie van 30 oktober 2023.
Gelet op de buitengewone ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit komt naar het oordeel van het hof geen andere straf in aanmerking dan een langdurige onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf en is de eerder opgelegde gevangenisstraf van negen jaren in beginsel passend.
De inzendingstermijn in de procedure bij de Hoge Raad is echter overschreden met bijna vier maanden, welke overschrijding niet is gecompenseerd door een bijzonder voortvarende behandeling door de Hoge Raad. Dat moet leiden tot strafvermindering. Daarin en in de omstandigheid dat sinds het delict inmiddels meer dan vijf jaren zijn verstreken ziet het hof aanleiding de gevangenisstraf met zes maanden te matigen. Het hof acht een gevangenisstraf van 8 jaren en 6 maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Gevangenneming

De advocaat-generaal heeft ter zitting de gevangenneming van verdachte gevorderd.
Het hof heeft verdachte op 12 februari 2021 veroordeeld voor doodslag. Het betreft een strafbaar feit waar naar de wettelijke omschrijving twaalf jaren of meer gevangenisstraf is gesteld en waardoor de rechtsorde ernstig is geschokt. Dit soort feiten leidt in het algemeen en ook in dit geval tot zo veel onrust en gevoelens van onveiligheid in de samenleving en vormt daarmee een dusdanige aantasting van de openbare orde, dat de rechtsorde ernstig is en nog steeds wordt geschokt. Het zou voor de samenleving voorts niet te begrijpen zijn en zou door die samenleving ook niet aanvaard worden, wanneer de verdachte die voor het hiervoor genoemde ernstige feit is veroordeeld tot een aanzienlijke gevangenisstraf, thans niet onmiddellijk de gevangenis in moet. Dat zou tot maatschappelijke onrust kunnen leiden.
Het hof zal om bovenstaande redenen de gevangenneming van verdachte bevelen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

De vordering
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 17.955,51. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd en heeft het gevorderde bedrag op de zitting van 4 december 2023 verlaagd. Gevorderd wordt een bedrag van € 5.000,00 wegens shockschade en een bedrag van € 139,51 wegens kosten medisch advies en kosten opvragen huisartsdossier.
Door de raadsman van de benadeelde partij is bepleit dat de benadeelde partij in zijn vordering ontvankelijk is omdat aan de door Hoge Raad voor de toewijzing van shockschade gestelde vereisten is voldaan. Dat aan het vereiste van geestelijke letsel is voldaan blijkt uit de medische verklaring waarin staat dat de PTSS van [benadeelde 3] een direct gevolg is van de confrontatie met de doodslag.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in zijn vordering kan worden ontvangen. Er is sprake van geestelijk letsel dat naar objectieve maatstaven is vastgesteld en van een hechte relatie tussen de benadeelde partij en het primaire slachtoffer. Tegen het primaire slachtoffer is een ernstig feit gepleegd waarbij diens leven is ontnomen. De benadeelde partij is met het feit direct geconfronteerd, omdat hij aanwezig was bij het neersteken en doodbloeden van het primaire slachtoffer. De vordering van de benadeelde partij is toewijsbaar, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft primair bepleit dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen, gelet op de in de rechtspraak voor de toewijzing van een vordering wegens shockschade geformuleerde gezichtspunten. De vordering voldoet niet aan de eis van een nauwe en affectieve relatie tussen het primaire en secundaire slachtoffer, nu ze slechts buurtgenoten waren. Dat er geen sprake is van een nauwe en affectieve relatie is ook vastgesteld in het arrest van het hof van 12 februari 2021. Daardoor kan de vordering enkel worden toegewezen als bij de overige twee gezichtspunten sprake is van zwaarwegende omstandigheden. Aan het confrontatievereiste is voldaan, maar er is geen sprake van bijzonder schokkende of zwaarwegende omstandigheden. Uit de jurisprudentie blijkt dat sprake moet zijn van kinderen of familieleden van het primaire slachtoffer die worden geconfronteerd met gruwelijk letsel, zoals letsel in het gezicht of een deels verbrand slachtoffer. Bij het gezichtspunt dat ziet op de toedracht en de intentie van de dader zijn geen zwaarwegende omstandigheden aanwezig. Verder is er sprake van eigen schuld of medeschuld van het primaire slachtoffer, omdat het handelen van verdachte het rechtstreekse gevolg is van de wederrechtelijke aanranding door het primaire slachtoffer.
Subsidiair stelt de raadsman dat voor de beoordeling of de vordering van de benadeelde partij voldoet aan de eisen voor toekenning van shockschade en voor de inhoudelijke beoordeling van de vordering specialistische kennis van het civiele aansprakelijkheidsrecht is vereist. Behandeling van de vordering levert daarom een onevenredige belasting van het strafgeding op. Uiterst subsidiair moet de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij had al psychische klachten voorafgaand aan het feit. Er is niet door een onafhankelijke expert vastgesteld of de psychische en lichamelijke klachten van de benadeelde partij het gevolg zijn van deze eerdere klachten of van het strafbare feit. Er is nader deskundigenonderzoek nodig om vast te stellen of en zo ja, in hoeverre het feit heeft bijgedragen aan de psychische en lichamelijke klachten van de benadeelde partij. Dit nadere deskundigenonderzoek zou een onevenredige belasting van het strafgeding vormen.
Oordeel van het hof
Uit het arrest van de Hoge Raad van 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:958, volgt dat iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt – afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan, plaatsvinden – ook onrechtmatig kan handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweeg brengt. Het recht op vergoeding van schade daarbij is beperkt tot de schade die volgt uit door die onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel zoals hierna nader omschreven.
Gezichtspunten die een rol spelen bij de beoordeling van de onrechtmatigheid jegens degene bij wie een hevige emotionele schok is teweeggebracht als hiervoor bedoeld (hierna: het secundaire slachtoffer) zijn onder meer:
 De aard, de toedracht en de gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad, waaronder de intentie van de dader en de aard en ernst van het aan het primaire slachtoffer toegebrachte leed.
 De wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan. Daarbij kan onder meer worden betrokken of hij door fysieke aanwezigheid of anderszins onmiddellijk kennis kreeg van het onrechtmatige handelen jegens het primaire slachtoffer, of dat hij nadien met de gevolgen van dit handelen werd geconfronteerd. Bij een latere confrontatie kan een rol spelen in hoeverre zij onverhoeds was. Bij het aan dit gezichtspunt toe te kennen gewicht kan meewegen of het secundaire slachtoffer beroepsmatig of anderszins bedacht moest zijn op een dergelijke schokkende gebeurtenis.
 De aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire slachtoffer en het secundaire slachtoffer, waarbij geldt dat bij het ontbreken van een nauwe relatie niet snel onrechtmatigheid kan worden aangenomen.
De Hoge Raad heeft daarbij overwogen dat de feitenrechter aan de hand van onder meer deze gezichtspunten in hun onderlinge samenhang beschouwd van geval tot geval moet beoordelen of sprake is van onrechtmatigheid, waarbij niet op voorhand aan een van deze gezichtspunten doorslaggevende betekenis toekomt. Als een van deze gezichtspunten geen duidelijke indicatie voor het aannemen van onrechtmatigheid geeft, kan onrechtmatigheid desondanks worden aangenomen als de omstandigheden daarvoor, bezien vanuit de overige gezichtspunten, voldoende zwaarwegend zijn.
Het recht op vergoeding van schade die is veroorzaakt door het onrechtmatig teweegbrengen van een hevige emotionele schok is beperkt tot de schade die volgt uit geestelijk letsel. Voor de toewijzing van schadevergoeding ter zake van dat geestelijk letsel is vereist dat het bestaan van dat geestelijk letsel naar objectieve maatstaven is vastgesteld. In de rechtspraak over shockschade is in dat verband steeds overwogen dat dit in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de hiervoor weergegeven gezichtspunten, verdachte ook jegens [benadeelde 3] onrechtmatig heeft gehandeld en verdachte daarom gehouden is om aan [benadeelde 3] de schade te vergoeden die volgt uit het door dit onrechtmatig handelen veroorzaakte geestelijk letsel.
Ten aanzien van het eerste gezichtspunt stelt het hof vast dat sprake is van doodslag, een extreem feit met fataal gevolg voor het primaire slachtoffer. De verdediging heeft erop gewezen dat het hof in zijn arrest van 12 februari 2021 heeft vastgesteld dat verdachte zich in een noodweersituatie bevond en heeft zich op het standpunt gesteld dat daarom sprake is van eigen schuld of medeschuld van het primaire slachtoffer in het ontstaan van de schade. Het hof stelt voorop dat het leerstuk van de eigen schuld als zodanig geen rol speelt, omdat het hier gaat om de beoordeling van de vraag of verdachte jegens [benadeelde 3] onrechtmatig heeft gehandeld en, indien daarvan sprake is, een (rechtstreekse) verplichting tot schadevergoeding bestaat. [benadeelde 3] heeft een zelfstandige vordering op verdachte en daarbij speelt eigen schuld van het primaire slachtoffer geen rol. Dat neemt niet weg dat het aandeel van het primaire slachtoffer kan worden meegewogen bij de beoordeling van de intentie van de dader zoals dat onder het eerste gezichtspunt is opgenomen. In dat verband kan worden vastgesteld dat het primaire slachtoffer een aandeel had in de confrontatie die aan het steken met het mes door verdachte vooraf ging omdat het slachtoffer verdachte had opgezocht en weigerde weg te gaan. Daartegen mocht verdachte zich verdedigen. Verdachte heeft echter zelf een mes gepakt en het primaire slachtoffer daarmee in het lichaam gestoken. Het is door die daad dat [benadeelde 3] schade heeft opgelopen. Het hof heeft het pakken en steken met het mes buitenproportioneel geoordeeld en een beroep op noodweer(exces) verworpen.
Ten aanzien van het tweede gezichtspunt kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij van dichtbij meemaakte dat en hoe het primaire slachtoffer werd neergestoken. Verdachte was de directe buurman van de benadeelde partij en deze heeft vanuit het keukenraam alles zien gebeuren. De benadeelde partij heeft vervolgens de ambulance gebeld, heeft geholpen bij de reanimatie en was er getuige van dat het slachtoffer niet meer ademde. Niet alleen hij maar ook de rest van zijn gezin heeft het gepleegde lichamelijk geweld en het dode slachtoffer dat een tijdje vlakbij hun huis heeft gelegen zeer indringend ervaren.
Ten aanzien van het derde gezichtspunt kan niet worden vastgesteld dat sprake was van een nauwe en affectieve relatie met het primaire slachtoffer zoals begrepen in de rechtspraak over shock- en affectieschade. Wel was het primaire slachtoffer een vertrouwde buurtgenoot van de benadeelde partij en kenden zij elkaar al vanaf hun jeugd.
Alles afwegend stelt het hof vast dat de benadeelde partij is geconfronteerd met een zeer heftig incident met dodelijke afloop. Weliswaar bestond er geen nauwe en affectieve relatie tussen de benadeelde partij en het primaire slachtoffer, het ging echter wel om een incident tussen buurtgenoten van de benadeelde partij direct naast zijn woning. De benadeelde partij is (daardoor) rechtstreeks met het incident en de gevolgen daarvan geconfronteerd en daarbij betrokken geraakt. Het hof oordeelt daarom, de gezichtspunten in hun onderlinge samenhang en in het licht van de overige feiten en omstandigheden beschouwd, dat sprake is van onrechtmatigheid jegens de benadeelde partij.
Het bestaan van het geestelijk letsel is naar objectieve maatstaven vastgesteld. Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij voldoende onderbouwd dat er geestelijk letsel, te weten een posttraumatische stressstoornis, is ontstaan als gevolg van het onrechtmatig te weeg brengen van een hevige emotionele schok.
Een deskundigenonderzoek naar de vraag of de huidige psychische en lichamelijke klachten het gevolg is van de onrechtmatige daad van verdachte of eerdere psychische problemen kan achterwege blijven, omdat al een deskundigenrapport hieromtrent in het dossier aanwezig is van drs. A. Manten. Dat rapport houdt onder meer in dat weliswaar sprake is van predispositie voor het ontwikkelen van psychische problematiek, maar ook dat de benadeelde partij voor het incident kennelijk weer naar behoren functioneerde en dat hij sinds het incident last heeft van herbelevingen, schuldgevoelens, onrust, vermoeidheid, schrikreacties, geagiteerd gedrag en slaapstoornissen. Het hof stelt op grond daarvan vast dat sprake is van een voldoende causaal verband en dat de schade aan verdachte kan worden toegerekend.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof dan ook voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks shockschade heeft geleden. Naar maatstaven van billijkheid kan deze schade worden vastgesteld op het gevorderde bedrag van € 5.000. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 augustus 2018 tot aan de dag van algehele voldoening.
De gevorderde vergoeding voor het opvragen van het huisartsdossier en de kosten van het medische advies kunnen, gelet op het bepaalde in artikel 6:96, tweede lid, onder b, BW, worden toegewezen. Dit onderdeel van de vordering is niet betwist en het betreft kosten die redelijk zijn en in redelijkheid zijn gemaakt.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde 1]

In het arrest van 12 februari 2021 heeft het hof de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde 1] toegewezen tot een bedrag van € 23.999,20. Ook heeft het hof daarbij beslist op de gevorderde wettelijke rente. Deze beslissingen zijn inmiddels onherroepelijk.
De daarbij door het hof opgelegde schadevergoedingsmaatregel is door het arrest van de Hoge Raad evenwel vernietigd zodat het hof op dat punt opnieuw zal beslissen.
Om te bevorderen dat deze schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof thans de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde 2]
In het arrest van 12 februari 2021 heeft het hof de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde 2] toegewezen tot een bedrag van € 15.385,00. Ook heeft het hof daarbij beslist op de gevorderde wettelijke rente. Deze beslissingen zijn inmiddels onherroepelijk.
De daarbij door het hof opgelegde schadevergoedingsmaatregel is door het arrest van de Hoge Raad evenwel vernietigd zodat het hof op dat punt opnieuw zal beslissen.
Om te bevorderen dat deze schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof thans de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) jaren en 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de gevangenneming van verdachte, welk bevel afzonderlijk zal worden geminuteerd.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.139,51 (vijfduizend honderdnegenendertig euro en eenenvijftig cent) bestaande uit € 139,51 (honderdnegenendertig euro en eenenvijftig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.139,51 (vijfduizend honderdnegenendertig euro en eenenvijftig cent) bestaande uit € 139,51 (honderdnegenendertig euro en eenenvijftig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 60 (zestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 3 augustus 2018.

Schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 23.999,20 (drieëntwintigduizend negenhonderdnegenennegentig euro en twintig cent), bestaande uit € 8.999,20 (achtduizend negenhonderdnegenennegentig euro en twintig cent) materiële en € 15.000,00 (vijftienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 154 (honderdvierenvijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 3 augustus 2018.
Schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 15.385,00 (vijftienduizend driehonderdvijfentachtig euro) bestaande uit € 385,00 (driehonderdvijfentachtig euro) materiële en € 15.000,00 (vijftienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 111 (honderdelf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 3 augustus 2018.
Aldus gewezen door
mr. M.L. Plas, voorzitter,
mr. Th.C.M. Willemse en mr. T. Bertens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van S.J.H. Salvino, griffier,
en op 18 december 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.