ECLI:NL:GHARL:2023:10632

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 december 2023
Publicatiedatum
15 december 2023
Zaaknummer
000909-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding van kosten en schade in strafzaak tegen verzoeker

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had op 15 november 2022 het verzoek van verzoeker om vergoeding van kosten en schade in het kader van een strafzaak afgewezen. Verzoeker, die in 2001 geboren is en woonachtig in Amsterdam, had kosten gemaakt voor rechtsbijstand en verzocht om vergoeding uit 's Rijks kas. De rechtbank oordeelde dat de kosten gedekt waren door een eerder afgegeven toevoeging, maar verzoeker stelde dat deze toevoeging pas na zijn verhoor was verkregen en dat hij daarvoor geen recht had op gefinancierde rechtsbijstand. Het hof heeft het verzoek van verzoeker opnieuw beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de kosten voor rechtsbijstand niet gedekt waren door de toevoeging. Het hof vernietigde de beschikking van de rechtbank en kende verzoeker een vergoeding toe van € 1.824,73, met inachtneming van enkele correcties op de ingediende declaraties. De beslissing werd genomen door een meervoudige raadkamer, waarbij de advocaat-generaal ook gehoord werd. De griffier heeft de uitspraak op 14 december 2023 ter openbare zitting uitgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
AV-nummer: 000909-23
Parketnummer eerste aanleg: 16-018105-21
Uitspraak d.d.: 14 december 2023
Beschikking van de meervoudige raadkamer op het hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, van 15 november 2022 op het verzoek ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verzoeker] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
woonplaats kiezende te 1072 PH Amsterdam, Van der Helstplein 3, ten kantore van zijn advocaat mr. S.M. Hof
appellant, hierna te noemen verzoeker.
Procesgang
Bij een op 3 juni 2022 door de rechtbank ontvangen verzoekschrift heeft verzoeker gevraagd om vergoeding uit 's Rijks kas voor gemaakte kosten en/of geleden schade in een strafzaak tegen verzoeker ten bedrage van € 1.952,58, zoals nader in het verzoekschrift aangegeven. Daarnaast is verzocht om een vergoeding voor de gemaakte kosten voor de indiening en behandeling van het verzoekschrift.
De rechtbank heeft bij voormelde beschikking het verzoek afgewezen.
Namens verzoeker is op 22 november 2022 hoger beroep tegen die beschikking ingesteld.
Op 29 november 2023 is een schriftelijk standpunt van de advocaat van verzoeker ontvangen.
Het hoger beroep is door het hof in raadkamer op 30 november 2023 in het openbaar behandeld, waarbij is gehoord de advocaat-generaal.
Beoordeling van het verzoek
Uit het onderzoek in openbare raadkamer is -voor zover hier van belang- het navolgende gebleken:
- bij onherroepelijk vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 9 maart 2022, parketnummer 16-018105-21, is de strafzaak tegen verzoeker geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel;
- verzoeker heeft in het verzoekschrift aangevoerd dat hij tengevolge van de strafzaak kosten heeft gemaakt en/of schade heeft geleden, te weten:
- kosten raadsvrouw
- kosten indienen en behandelen verzoek
De rechtbank heeft het verzoek afgewezen en daartoe overwogen dat een toevoeging in beginsel wordt geacht de kosten van de gehele aanleg te vergoeden. In deze zaak was een toevoeging afgegeven. Dat dit pas later is gebeurd omdat verzoeker daar eerder niet voor in aanmerking kwam, doet daar niet aan af.
Standpunt verzoeker
De advocaat van verzoeker voert aan dat de verzochte vergoeding ziet op kosten in de periode dat verzoeker nog niet voor gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking kwam. Verzoeker is in 2020 uitgenodigd voor een politieverhoor. Vanaf dat moment heeft de advocaat verzoeker bijgestaan. Hij is niet aangehouden en had daarom ingevolge artikel 43, eerste lid Wet op de rechtsbijstand (WRB) geen aanspraak op kosteloze rechtsbijstand, omdat er sprake was van een verhoor in de zin van artikel 28d Sv. Vervolgens is op 14 april 2021 verzoeker gedagvaard. Pas bij de dagvaarding zou hij, ex artikel 43, eerste lid WRB, in aanmerking komen voor een toevoeging. Dat maakte dat hij vanaf dat moment aanspraak kon maken op de gefinancierde rechtsbijstand. Een toevoeging in strafzaken geldt niet voor de gehele strafrechtelijke procedure, maar dekt volgens vast beleid van de Raad voor Rechtsbijstand enkel de werkzaamheden tot vier weken voorafgaande aan de toevoeging. In onderhavige zaak is op het moment dat verzoeker daarvoor in aanmerking kwam een toevoeging aangevraagd.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat de kosten voor vergoeding in aanmerking komen. Daarbij moet wel 4,42 uur in mindering worden gebracht omdat dezelfde werkzaamheden op 24 t/m 26 februari 2020 op twee declaraties zijn vermeld.
Beoordeling hof
Het hof komt tot een ander oordeel dan de rechtbank en zal daarom de beschikking vernietigen.
Naar het oordeel van het hof is door de advocaat voldoende aannemelijk gemaakt dat de kosten van rechtsbijstand waarvoor vergoeding is verzocht niet worden gedekt door de toevoeging die is afgegeven en dat niet eerder een toevoeging kon worden verkregen. Het hof zal het verzoek dan ook toewijzen. Het hof ziet daarbij wel aanleiding om de verzochte vergoeding te matigen. Bij de stukken bevindt zich een declaratie met declaratienummer [nummer declaratie 1] . Dit betreft een factuur voor een bedrag van in totaal € 827,28. De op deze declaratie gespecificeerde posten komen overeen met de posten die (ook) zijn gespecificeerd op de declaratie met nummer [nummer declaratie 2] . Nu een toelichting hierover ontbreekt, gaat het hof ervan uit dat deze werkzaamheden dubbel zijn gefactureerd. Het hof zal daarom een bedrag van € 827,28 in mindering brengen op het toe te kennen bedrag.
De kosten van indiening en behandeling van het verzoekschrift zullen worden vergoed overeenkomstig de ter zake landelijk gehanteerde uitgangspunten, te weten tot een bedrag van € 680,- voor het indienen en behandelen van het verzoek in eerste aanleg.
Het hof acht gronden van billijkheid aanwezig om aan verzoeker de navolgende vergoeding toe te kennen:
- kosten raadsvrouw € 1.125,30
- kosten indienen en behandelen verzoek
€ 680,00 +
Totaal € 1.824,73
BESLISSING
Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep;
kent aan [verzoeker] toe een vergoeding ten laste van de Staat ten bedrage van € 1.824,73 (duizend achthonderdvierentwintig euro en drieënzeventig cent).
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
beveelt de griffier om bovenstaand bedrag over te maken op rekeningnummer IBAN [rekeningnummer] , ten name van Cllerdin & Hmaer advocaten, stichting beheer derdengelden, onder vermelding van “ [omschrijving] ”.
Aldus gegeven door
mr. W.M. van Schuijlenburg, voorzitter,
mr. E. de Witt en mr. E.W. van Weringh, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. Wijmenga, griffier,
door de voorzitter en de griffier ondertekend en op 14 december 2023 ter openbare zitting uitgesproken.