ECLI:NL:GHARL:2023:10596

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 december 2023
Publicatiedatum
13 december 2023
Zaaknummer
21-005333-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake openlijk geweldpleging door een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland. De verdachte, geboren in 2005, was eerder veroordeeld voor openlijke geweldpleging tegen een persoon, waarbij hij samen met anderen een jongen had aangevallen. De kinderrechter had hem een taakstraf van 50 uren opgelegd, subsidiair 25 dagen vervangende jeugddetentie, en een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij. Het hof heeft het vonnis van de kinderrechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof heeft de bewijsoverwegingen van de kinderrechter overgenomen en vastgesteld dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan het primair tenlastegelegde. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, wat heeft geleid tot letsel bij het slachtoffer. Het hof heeft de straf bepaald op een taakstraf van 50 uren, met inachtneming van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 1.300,49, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof heeft de verdachte ook verplicht om dit bedrag te betalen aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005333-22
Uitspraak d.d.: 12 december 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 28 november 2022 met parketnummer 05-181243-22 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2005,
wonende te [woonplaats]

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 28 november 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. P.W.E. Hoezen, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De kinderrechter heeft verdachte wegens openlijke geweldpleging tegen personen veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 50 uren subsidiair 25 dagen vervangende jeugddetentie. De vordering van de benadeelde partij is door de kinderrechter gedeeltelijk toegewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen. Daarnaast komt het hof ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij tot een iets andere beslissing dan de kinderrechter.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 27 maart 2022 te [plaats] , openlijk, te weten aan [straatnaam] te [plaats] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging, geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde] , door die [benadeelde]
- een of meermalen tegen zijn rug te duwen en/of te trappen en/of
- een of meermalen op of tegen zijn gezicht en/of zijn buik en/of zijn rug, althans zijn lichaam, te trappen en/of
- een of meermalen op of tegen zijn lichaam te slaan en/of te stompen;
subsidiair
hij op of omstreeks 27 maart 2022 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [benadeelde] heeft mishandeld door
- een of meermalen tegen zijn rug te duwen en/of te trappen en/of
- een of meermalen op of tegen zijn gezicht en/of zijn buik en/of zijn rug, althans zijn lichaam, te trappen en/of
- een of meermalen op of tegen zijn lichaam te slaan en/of te stompen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

De advocaat-generaal is van oordeel dat het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. De raadsvrouw heeft hiertoe – kort gezegd – aangevoerd dat de herkenning door aangever niet authentiek is en de herkenning door getuige [getuige 1] onbetrouwbaar is.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof kan zich vinden in de bewijsoverweging van de kinderrechter en neemt die derhalve over. Het hof heeft deze hieronder (cursief weergegeven) opgenomen. Als hierna in de cursieve tekst “kinderrechter” staat vermeld, moet “hof” worden gelezen. Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan. Het hof neemt daarbij in overweging dat de getuigenverhoren ten overstaan van de raadsheer-commissaris dit oordeel niet anders maken.
Aangever [benadeelde] is op 27 maart 2022 buiten [bedrijf] te [plaats] geschopt en geslagen door meerdere personen. Dit blijkt uit de verklaring van aangever en het bij aangever geconstateerde letsel en ook uit de verklaring van getuige [getuige 2] die vanuit zijn auto een groep personen heeft zien inslaan op een jongen die op de grond ligt.
Getuige [getuige 1] (beveiliger bij [bedrijf] ) heeft eerder op de avond een jongen uit [bedrijf]
gezet en gezien dat de drie vrienden van deze jongen ook naar buiten gingen.
Verdachte heeft op de zitting ook verklaard dat hij, nadat iemand uit [bedrijf] was gezet, met zijn vrienden naar buiten is gegaan. Getuige [getuige 1] heeft gedurende de avond op
verschillende momenten die groep buiten in de gaten gehouden. Toen getuige [getuige 1] hoorde dat er buiten wat aan de hand was is hij richting het kruispunt gerend waar hij het laatst de groep van vier jongens had gezien. Op het kruispunt zag [getuige 1] een jongen staan met bloed in het gezicht (aangever [benadeelde] ). Op korte afstand van aangever stonden vier jongens die
wegrenden. [getuige 1] herkende deze jongens als de jongen die hij er eerder die avond uit had gezet en zijn drie vrienden. Aangever riep naar [getuige 1] ‘dat zijn ze’ en zei ook dat hij klappen van deze vier jongens had gehad. Getuige [getuige 1] is achter deze jongens aangerend en heeft verdachte kunnen vastpakken. Hij heeft verdachte meegenomen naar [bedrijf] waar inmiddels ook de politie was aangekomen. Verdachte heeft tijdens de zitting ook verklaard dat hij in het weiland is gepakt door de beveiliger.
Verbalisanten hoorden aangever roepen ‘dat zijn ze. Dit zijn die andere drie’. Verbalisant is naar de drie jongens die kwamen aangelopen toegegaan. Deze jongens bleken medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] te zijn.
Gelet op[de]
bewijsmiddelen kan naar het oordeel van de kinderrechter wettig en
overtuigend bewezen worden verklaard dat verdachte onderdeel was van de groep die zich
schuldig heeft gemaakt aan de openlijke geweldpleging tegen aangever [benadeelde] en dat
verdachte niet, zoals bepleit door de raadsvrouw, ergens anders met een bekende stond te praten. Gelet op de verklaringen van aangever en getuige [getuige 2] hebben alle aanwezige personen geweld gebruikt tegen de op de grond liggende jongen. De kinderrechter is dan ook van oordeel dat verdachte aan het geweld tegen aangever een wezenlijke en significante bijdrage heeft geleverd.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij op
of omstreeks27 maart 2022 te [plaats] , openlijk, te weten aan [straatnaam] te [plaats] ,
in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,in vereniging, geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde] , door die [benadeelde]
-
een ofmeermalen tegen zijn rug
te duwen en/ofte trappen en
/of
-
een ofmeermalen op of tegen zijn gezicht en
/ofzijn buik
en/of zijn rug, althans zijn lichaam,te trappen en
/of
-
een ofmeermalen op of tegen zijn lichaam te slaan en/of te stompen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf van 50 uren subsidiair 25 dagen vervangende jeugddetentie.
De raadsvrouw heeft verzocht om, indien het hof toekomt aan strafoplegging, eenzelfde straf op te leggen als de straf die aan verdachte in eerste aanleg is opgelegd.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en heeft tevens gelet op de persoon van verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen. Op een uitgaansavond heeft verdachte, samen met zijn drie vrienden, een willekeurige jongen die naar huis wilde fietsen uit het niets aangevallen. Het slachtoffer is – terwijl hij op de grond lag – getrapt, geslagen en/of gestompt. Het slachtoffer heeft hier letsel aan over gehouden. Door zijn handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Daarnaast roept dit soort geweld gevoelens van angst en onveiligheid op. Niet alleen bij het slachtoffer, zoals volgt uit het schadevergoedingsformulier, maar ook bij anderen, omdat het geweld plaatsvond bij een uitgaansgelegenheid. Het hof vindt dit een zeer naar feit en rekent verdachte dit aan.
Het hof heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 23 oktober 2023 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor enig strafbaar feit.
Bij de strafoplegging neemt het hof de binnen de rechtspraak gehanteerde oriëntatiepunten voor straftoemeting voor feiten als de onderhavige in aanmerking. Voor openlijke geweldpleging tegen personen is het oriëntatiepunt in jeugdzaken in beginsel een taakstraf van 40 uren. Als strafverzwarende omstandigheden hebben daarbij te gelden de aard en ernst van het geweld en het letsel.
Daarnaast heeft het hof acht geslagen op de rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 7 september 2022. Hieruit blijkt dat de ouders van verdachte niet hebben willen meewerken aan het onderzoek van de Raad. Hierdoor was het niet mogelijk een gedegen strafadvies te formuleren. Voor de zitting bij het hof heeft de Raad opnieuw contact opgenomen met verdachte en zijn ouders. Uit het nader rapport volgt dat verdachte en zijn ouders ook nu niet hebben willen meewerken aan het onderzoek. Ter terechtzitting van het hof is gebleken dat het naar behoren gaat met verdachte.
Alles afwegende acht het hof een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 50 uren subsidiair 25 dagen vervangende jeugddetentie passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.600,49, bestaande uit € 700,49 aan materiële schade en € 900,- aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 900,49, bestaande uit € 100,49 aan materiële schade en € 800,- aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof is van oordeel dat de gevorderde bedragen voor de kleding, de reiskosten en de tandartskosten in zijn geheel toewijsbaar zijn. Ten aanzien van de telefoon is het hof – in tegenstelling tot de kinderrechter – van oordeel dat deze vordering gedeeltelijk toewijsbaar is. Uit het verhoor van aangever blijkt immers dat zijn telefoon is beschadigd ten gevolge van het schoppen. Uit de vordering van de benadeelde partij blijkt dat de telefoon ten tijde van het strafbare feit reeds negen maanden oud was. Het hof is daarom van oordeel dat niet het gehele aankoopbedrag toewijsbaar is en zal gebruikmaken van zijn schattingsbevoegdheid. De schade ten aanzien van de telefoon wordt geschat op € 400,-. Dit betekent dat de vordering ten aanzien van de materiële schade wordt toegewezen tot een bedrag van € 500,49.
Op grond van het voorgaande en rekening houdend met de aard en de ernst van het delict, de gevolgen ervan voor de benadeelde partij, waaronder zijn letsel, en met de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, acht het hof toewijzing van het gevorderde bedrag aan immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 800,- billijk.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77m, 77n en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen jeugddetentie.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.300,49 (duizend driehonderd euro en negenenveertig cent) bestaande uit € 500,49 (vijfhonderd euro en negenenveertig cent) aan materiële schade en € 800,00 (achthonderd euro) aan immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.300,49 (duizend driehonderd euro en negenenveertig cent) bestaande uit € 500,49 (vijfhonderd euro en negenenveertig cent) aan materiële schade en € 800,00 (achthonderd euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 27 maart 2022.
Aldus gewezen door
mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter,
mr. D. Visser en mr. S. Kuijpers, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.M.G. van der Lee, griffier,
en op 12 december 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 12 december 2023.
Tegenwoordig:
mr. M.L.H.E. Roessingh-Bakels, voorzitter,
W. Kate, ten, advocaat-generaal,
mr. I.W. Levelt-Iseger, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.