ECLI:NL:GHARL:2023:10542

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 december 2023
Publicatiedatum
12 december 2023
Zaaknummer
200.314.637
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over verlegging omzet van tandheelkundige praktijk door sluiten van een factoringovereenkomst met factoringbedrijf

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een geschil tussen het Centrum voor Prothese en Implantologie Rozenburg B.V. en [de Holding] B.V., [de tandarts], Infomedics B.V. en Famed B.V. Het Centrum heeft hoger beroep ingesteld na een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De kern van het geschil betreft de verlegging van de omzet van het Centrum, dat een tandheelkundige praktijk exploiteert, door [de Holding] die een factoringovereenkomst met Infomedics heeft gesloten. Het Centrum stelt dat deze handeling onrechtmatig was en heeft vorderingen ingesteld tegen [de Holding], [de tandarts] en de factoringbedrijven. De rechtbank heeft in eerste aanleg [de Holding] en [de tandarts] veroordeeld tot betaling van een bedrag aan het Centrum, maar heeft ook andere vorderingen afgewezen. In hoger beroep heeft het Centrum zijn vorderingen verder toegelicht en vraagt het hof om de afgewezen vorderingen alsnog toe te wijzen. Het hof oordeelt dat [de tandarts] en [de Holding] in beginsel schadeplichtig zijn, maar dat er bewijslevering nodig is om de exacte schade vast te stellen. Het hof heeft ook geoordeeld dat Infomedics en Famed niet onrechtmatig hebben gehandeld en dat het Centrum hen ten onrechte in deze procedure heeft betrokken. De zaak is aangehouden voor bewijslevering en verdere beslissingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof: 200.314.637
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht: 507111
arrest van 12 december 2023
in de zaak van
Centrum voor Prothese en Implantologie Rozenburg B.V.
die is gevestigd in Rozenburg
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als eiseres in conventie en in incident, verweerster in reconventie en in incident
hierna: het Centrum
advocaat: mr. K.J. Zomer
tegen

1.[de Holding] B.V.

die is gevestigd in [vestigingsplaats]
die ook (incidenteel) hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als gedaagde in conventie, verweerster in incident, eiseres in reconventie en in incident
advocaat: mr. D.J. Kramer

2. [de tandarts]

die woont in [woonplaats1]
die ook (incidenteel) hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als gedaagde in conventie
advocaat: mr. D.J. Kramer

3. Infomedics B.V.

die is gevestigd in Almere
en bij de rechtbank optrad als gedaagde in conventie en verweerster in incident
advocaat: mr. C.O. Wenckebach

4. Famed B.V.

die is gevestigd in Amersfoort
en bij de rechtbank optrad als gedaagde in conventie en verweerster in incident
advocaat: mr. C.O. Wenckebach
hierna: [de Holding] , [de tandarts] , Infomedics en Famed

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

Naar aanleiding van het arrest van 25 april 2023 heeft op 31 augustus 2023 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1.
Het Centrum exploiteert een tandheelkundige praktijk en factureert en incasseert zijn omzet via het factoringbedrijf Famed. [de Holding] heeft in 2018 en 2019 werkzaamheden verricht voor het Centrum. In de zomer van 2019 heeft [de Holding] de omzet van het Centrum omgeleid door een factoringovereenkomst met factoringbedrijf Infomedics te sluiten. Op die manier is een deel van deze omzet bij [de Holding] terechtgekomen. Een deel houdt Infomedics nog onder zich. Het Centrum spreekt [de Holding] , [de tandarts] en de beide factoringbedrijven aan voor de gevolgen hiervan. [de Holding] vindt dat zij juist nog recht heeft op een aanvullende vergoeding van het Centrum voor door haar verrichte werkzaamheden. Famed en Infomedics vinden dat zij ten onrechte in dit geschil worden betrokken.

3.De feiten

3.1.
Deze zaak kent in het kort de volgende achtergrond.
3.2.
Het Centrum exploiteert onder de naam Mondzorg Rozenburg een tandheelkundige praktijk. [de bestuurder van het Centrum] is bestuurder van het Centrum. [de bestuurder van het Centrum] hield eerst samen met iemand anders de aandelen, inmiddels is hij enig aandeelhouder.
3.3.
[de tandarts] is tandarts van beroep en verricht zijn werkzaamheden via zijn onderneming [de Holding] . [de tandarts] heeft tandheelkundige werkzaamheden verricht voor het Centrum.
3.4.
Infomedics en Famed zijn factoringbedrijven. De door Infomedics en Famed verleende diensten komen erop neer dat vorderingen van zorgverleners op patiënten en zorgverzekeraars in verband met verleende medische zorg aan Infomedics of Famed worden verkocht en overgedragen (gecedeerd). Eind 2018 heeft het investeringsbedrijf HAL, grootaandeelhouder van Infomedics, de aandelen in Famed verworven.
3.5.
Het Centrum heeft in 2013 met Famed een factoringovereenkomst gesloten, op grond waarvan hij zijn vorderingen voor uitgevoerde behandelingen aan Famed overdraagt. In de overeenkomst is opgenomen dat Famed een overgenomen vordering ook weer terug aan het Centrum kan overdragen (retrocessie). Partijen zijn de toepasselijkheid van de algemene factoringvoorwaarden van Famed overeengekomen. In deze voorwaarden is onder meer opgenomen dat de vorderingen aan bepaalde voorwaarden moeten voldoen en dat de overdracht van een vordering aan Famed plaatsvindt door (onder meer) aanlevering van de vordering via het systeem van Famed en de aanvaarding van de vordering door Famed.
3.6.
[de bestuurder van het Centrum] en [de tandarts] hebben met elkaar gesproken over de deelname van [de tandarts] (Holding) in het aandelenkapitaal van het Centrum en het sluiten van een managementovereenkomst. Hierover zijn zij niet tot definitieve afspraken gekomen.
3.7.
[de tandarts] (Holding) heeft inmiddels een andere tandheelkundige praktijk overgenomen, in dezelfde straat als de praktijk van het Centrum.

4.De procedure bij de rechtbank en het doel van het hoger beroep

4.1.
Het Centrum heeft bij de rechtbank een incidentele vordering tot het verstrekken van bepaalde gegevens ingesteld. Het Centrum heeft daarnaast (in de hoofdzaak) na eiswijziging samengevat gevorderd
Famed en/of Infomedics te veroordelen tot uitbetaling van de omzet van het Centrum over de periode 20 augustus 2019 tot en met 25 oktober 2019 ter hoogte van € 107.251,- exclusief btw,
[de Holding] , [de tandarts] , Infomedics en Famed hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een (vervangende) schadevergoeding van € 107.251,-, te verminderen met het bedrag waarvoor Famed en/of Infomedics conform vordering 1 zullen worden veroordeeld,
[de Holding] , [de tandarts] , Infomedics en Famed hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een (vervangende) schadevergoeding van € 10.000,-,
[de Holding] , [de tandarts] , Infomedics en Famed te veroordelen in de proceskosten vermeerderd met wettelijke rente,
[de Holding] en [de tandarts] te veroordelen in de kosten van het gelegde conservatoire beslag en de helft van de kosten van het accountantsonderzoek, te vermeerderen met wettelijke rente.
4.2.
[de Holding] heeft op haar beurt ook een incidentele vordering tot het verstrekken van bepaalde gegevens ingesteld. Zij heeft daarnaast (in de hoofdzaak) tegenvorderingen tegen het Centrum ingesteld.
4.3.
Na de mondelinge behandeling bij de rechtbank heeft een accountant onderzoek verricht. De accountant heeft onder meer vastgesteld dat [de Holding] in 2019 € 245.268,- aan gefactureerde werkzaamheden heeft verricht en dat [de Holding] in 2019 een bedrag van € 59.469,- van het Centrum en een bedrag van € 62.925,- van Infomedics heeft ontvangen.
4.4.
De rechtbank heeft (in de hoofdzaak) [de Holding] en [de tandarts] hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 6.279,19 aan het Centrum. Voor het overige zijn de vorderingen van het Centrum afgewezen. De tegenvorderingen van [de Holding] zijn ook afgewezen. Verder is beslist dat het Centrum de proceskosten van Infomedics en Famed moet betalen en dat het Centrum enerzijds en [de Holding] en [de tandarts] anderzijds hun eigen proceskosten moeten betalen.
4.5.
Over de incidentele vorderingen heeft de rechtbank als volgt beslist. Omdat partijen tijdens de procedure stukken hebben verstrekt, zijn de incidentele vorderingen bij gebrek aan belang afgewezen. Het Centrum is in het door hem opgeworpen incident veroordeeld in de proceskosten van [de Holding] (€ 563,-) en Infomedics en Famed (€ 563,-). [de Holding] en [de tandarts] zijn in het door hun opgeworpen incident veroordeeld in de proceskosten van het Centrum (€ 563,-).
4.6.
De bedoeling van het hoger beroep van het Centrum is dat de afgewezen vorderingen (in de hoofdzaak) alsnog worden toegewezen, met veroordeling van [de Holding] , [de tandarts] , Infomedics en Famed in de proceskosten. In de memorie van grieven heeft het Centrum nader uitgelegd dat het de bedoeling is dat [de tandarts] en [de Holding] nog zullen worden veroordeeld tot betaling van € 17.096.81 bovenop het al toegekende bedrag van € 6.279,19, in totaal dus € 23.376,- en daarnaast tot betaling van beslag- en proceskosten, en dat Infomedics en Famed (en zo nodig [de tandarts] en [de Holding] ) nog zullen worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 45.294,78 dat Infomedics nog onder zich houdt en daarnaast tot betaling van proceskosten.
4.7.
De bedoeling van het hoger beroep van [de Holding] en [de tandarts] is juist dat hun afgewezen vorderingen (in de hoofdzaak) alsnog voor een deel worden toegewezen. In hoger beroep vordert [de Holding] samengevat
een verklaring voor recht dat het Centrum onrechtmatig beslag heeft gelegd,
een verklaring voor recht dat het Centrum toerekenbaar tekort schiet in de nakoming van de overeenkomst met [de Holding] , althans dat het Centrum onrechtmatig jegens haar handelt,
het Centrum te veroordelen tot betaling van € 62.535,70, te vermeerderen met wettelijke (handels)rente vanaf 23 september 2020,
het Centrum te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.

5.Het oordeel van het hof

Het hof kan nog niet definitief beslissen
5.1.
Het hof zal oordelen dat [de tandarts] (Holding) ten onrechte de omzet van de praktijk van het Centrum heeft omgeleid en ten onrechte pintransacties heeft verricht, met als gevolg dat [de tandarts] (Holding) in beginsel schadeplichtig is. Tegelijkertijd moet het Centrum op zijn beurt aan [de Holding] een vergoeding betalen voor de door [de tandarts] verrichte tandheelkundige werkzaamheden. Er is bewijslevering nodig om te kunnen vaststellen wat het Centrum en [de Holding] hierover hebben afgesproken. Het hof zal verder beslissen dat Famed en Infomedics niet zijn tekortgeschoten of onrechtmatig hebben gehandeld en dat het Centrum hun ten onrechte in deze procedure heeft betrokken. Hierna zal het hof uitleggen hoe het tot deze oordelen is gekomen.
De drie verwijten van het Centrum aan [de tandarts] (Holding): verlegging omzet, vervreemding laptop, pinopnamen en pinbetalingen voor privé doeleinden
5.2.
Volgens het Centrum is [de Holding] op drie punten tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst met opdracht met het Centrum. Ten eerste heeft [de Holding] via een kunstgreep ervoor gezorgd dat alle omzet van de praktijk bij haar terechtkwam. Ten tweede heeft [de tandarts] een laptop van het Centrum verduisterd. Ten derde heeft [de tandarts] met de betaalpas van het Centrum privéopnamen verricht. Dit levert volgens het Centrum naast een tekortkoming van [de Holding] ook een onrechtmatige daad van zowel [de Holding] als van [de tandarts] op.
5.3.
Vaststaat dat [de tandarts] zonder instemming van het Centrum of [de bestuurder van het Centrum] ervoor heeft gezorgd dat de praktijkomzet van het Centrum – die voorheen via Famed werd gedeclareerd – in augustus 2019 via Infomedics werd gedeclareerd en op de rekening van [de Holding] werd bijgeschreven. Dit is gebeurd op basis van een met dat doel door [de Holding] met Famed gesloten overeenkomst. Volgens [de Holding] verdient dit niet de schoonheidsprijs maar heeft zij dit heeft gedaan omdat zij van het Centrum geen betalingen voor door haar verrichte werkzaamheden ontving. Of dit nu juist is of niet: [de Holding] was niet bevoegd om op deze manier de omzet van het Centrum naar zichzelf toe te leiden. [de Holding] heeft dat ook niet (althans niet gemotiveerd) weersproken. Daarmee is [de Holding] dus tekortgeschoten in de overeenkomst van opdracht die tussen haar en het Centrum gold. Hiervoor kan ook [de tandarts] worden aangesproken. Het handelen van [de tandarts] komt er kort gezegd op neer dat hij op eigen houtje, zonder instemming, voor zijn vennootschap een factoringovereenkomst heeft afgesloten waarmee de gehele praktijkomzet verlegd werd in de wetenschap dat het Centrum hierdoor benadeeld zou worden. [de tandarts] heeft nog naar voren gebracht dat hij dit met medeweten van [de bestuurder van het Centrum] heeft gedaan, maar daarvoor zijn geen aanknopingspunten te vinden. Het zou, nu [de tandarts] heeft verklaard dat het Centrum het met deze ingreep niet eens was, ook niet afdoen aan het aan [de tandarts] te maken verwijt. Ook vindt dit handelen geen rechtvaardiging in de omstandigheid dat [de Holding] mogelijk nog een vordering heeft op het Centrum. Het handelen van [de tandarts] is naar het oordeel van het hof in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig dat [de tandarts] daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Dit maakt [de tandarts] als bestuurder aansprakelijk.
5.4.
Wat betreft het tweede verwijt dat het Centrum maakt, de gestelde tekortkoming ten aanzien van de laptop, geldt dat hiervoor geen afzonderlijke vordering is ingesteld. Dit verwijt hoeft daarom geen bespreking. Overigens heeft de rechtbank wel rekening gehouden met een bedrag van € 1.000,- voor de laptop, in die zin dat dit bedrag – overeenkomstig het standpunt van [de Holding] – in mindering is gebracht op het bedrag dat het Centrum op zijn beurt nog aan [de Holding] verschuldigd was.
5.5.
Het derde verwijt ziet op pinopnamen en pinbetalingen die [de tandarts] zou hebben verricht voor privé doeleinden van [de tandarts] dan wel [de Holding] . Het Centrum heeft ter onderbouwing van zijn standpunt bankafschriften verstrekt en een overzicht van pintransacties die volgens hem privébestedingen van [de tandarts] dan wel [de Holding] zijn. Het Centrum wijst erop dat deze opnamen en betalingen hebben plaatsgevonden in de buurt van de woonplaats van [de tandarts] , aan de andere kant van het land dan waar het Centrum is gevestigd. [de tandarts] (Holding) brengt in reactie hierop naar voren dat het Centrum de omvang van de vordering niet duidelijk heeft gemaakt en deze onvoldoende heeft gespecificeerd. Deze betwisting volstaat echter niet. Er staat namelijk niet ter discussie dat [de tandarts] de bankpas van het Centrum tot zijn beschikking heeft gehad en ook heeft gebruikt. Uit het verstrekte overzicht (productie 31 in eerste aanleg van het Centrum) blijkt voldoende duidelijk om welke opgenomen bedragen het het Centrum te doen is en (in combinatie met productie 30) ook dat het gaat om opnamen en betalingen die inderdaad in de buurt van de woonplaats van [de tandarts] hebben plaatsgevonden. Het gaat daarbij bijvoorbeeld op opnamen bij een geldautomaat in Wijchen of om pinbetalingen bij een tankstation of in winkels in Arnhem. Op de mondelinge behandeling heeft [de tandarts] verklaard dat hij de bankpas heeft gebruikt om betalingen voor de verbouwing te verrichten. Er is niet concreet toegelicht wat er dan met pintransacties precies is betaald en waarvoor die betalingen precies dienden. Dat had in het kader van de betwisting wel van [de tandarts] (Holding) verwacht mogen worden. Bovendien verklaart deze toelichting nog steeds bepaalde pinbetalingen niet. Onduidelijk is bijvoorbeeld wat een pinbetaling in een winkel als Manfield of Douglas in Arnhem van doen zou hebben met een verbouwing van een tandheelkundig centrum in Rozenburg. Ook hierom schiet de betwisting dus tekort en wordt aan bewijslevering, zoals [de tandarts] (Holding) die heeft aangeboden), niet toegekomen. De slotsom is daarom dat deze pintransacties ontoelaatbaar en daarmee zowel een tekortkoming als onrechtmatig zijn geweest. Dat dit tot aansprakelijkheid van zowel [de tandarts] als [de Holding] leidt, is niet afzonderlijk weersproken, zodat het hof dat tot uitgangspunt zal nemen.
De verwijten van het Centrum aan Infomedics en Famed
5.6.
Een volgende vraag is of er op Infomedics en/of Famed een vergoedingsplicht rust in verband met de verlegging van de omzet. Het Centrum stelt dat Infomedics en Famed daartoe contractueel en buitencontractueel zijn gehouden. Volgens het Centrum hebben de met elkaar te vereenzelvigen Infomedics en Famed namelijk niets ondernomen om het frauduleuze handelen van [de tandarts] (Holding) te beëindigen en zijn zij het Centrum niet adequaat te hulp geschoten. Het Centrum verwijt de factoringbedrijven ook dat Infomedics ten onrechte nog een deel van de omzet van de praktijk die aan het Centrum toebehoort onder zich houdt.
5.7.
Anders dan het Centrum heeft bepleit, kan een contractuele betalingsverbintenis van Famed of Infomedics ten opzichte van het Centrum in verband met de verlegging van de omzet niet worden vastgesteld. Daarbij wordt vooropgesteld dat het Centrum een contractuele relatie heeft met Famed. Op basis van de factoringovereenkomst met Famed heeft het Centrum recht op een vergoeding voor door hem aan Famed aangeboden en vervolgens overgedragen vorderingen. De declaraties waar het in deze zaak om gaat, zijn niet door het Centrum (althans niet op de in de factoringovereenkomst beschreven wijze) aan Famed aangeboden en overgedragen. Uit de factoringovereenkomst tussen Famed en het Centrum kan daarom geen opeisbare betalingsverplichting voor Famed worden afgeleid. Ook op Infomedics rust geen contractuele betalingsverplichting ten opzichte van het Centrum. Tussen Infomedics en het Centrum bestaat immers geen contractuele relatie. Het Centrum is geen partij bij de factoringovereenkomst die Infomedics met [de Holding] heeft afgesloten en daaruit vloeien in de verhouding tussen het Centrum en Infomedics dus geen verbintenissen voort.
5.8.
Het Centrum heeft in dit verband ook naar voren gebracht dat Famed en Infomedics met elkaar vereenzelvigd kunnen worden. Daarin krijgt het Centrum geen gelijk. De argumenten die hij hiervoor geeft – het zijn twee vennootschappen met dezelfde aandeelhouder die met elkaar worden geïntegreerd en die in deze zaak zijn bijgestaan door dezelfde bedrijfsjurist – bieden onvoldoende grondslag om twee afzonderlijke entiteiten als één entiteit te kunnen beschouwen.
5.9.
Het hof volgt het Centrum evenmin in zijn standpunt dat Famed of Infomedics onrechtmatig hebben gehandeld door niet adequaat te hulp te schieten. Daarvoor is het volgende redengevend. Partijen verschillen van mening wanneer het Centrum precies, toen hij op de hoogte is geraakt van de omstandigheid dat [de Holding] de praktijkomzet heeft omgeleid, Infomedics heeft geïnformeerd. Dat Infomedics betalingen aan [de Holding] heeft verricht terwijl zij op dat moment wist dat deze betalingen zagen op vorderingen die eigenlijk het Centrum toekwamen is in dat verband, mede in het licht van de gemotiveerde betwisting van Infomedics, onvoldoende duidelijk geworden. Op basis van de tussen Infomedics en [de Holding] gesloten factoringovereenkomst heeft [de Holding] aanspraak gemaakt op de door haar aangeboden omzet van de praktijk van het Centrum. [de Holding] heeft zich daarbij tegenover Infomedics op het standpunt gesteld dat het háár omzet betrof. Daarnaast heeft het Centrum zich voor dezelfde omzet óók bij Infomedics gemeld. Infomedics heeft zich gelet hierop geconfronteerd gezien met de situatie dat twee partijen aanspraak maken op betaling. Zij heeft hierdoor op redelijke gronden kunnen twijfelen aan wie de betaling moest geschieden en haar betaling kunnen opschorten. Infomedics heeft gelet op het voorgaande dus niet onrechtmatig gehandeld. Er zijn verder onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren gebracht om enig verwijtbaar handelen of nalaten van Famed te kunnen vaststellen. De enkele omstandigheid dat zij op een gegeven moment heeft gemerkt dat er geen betaalverzoeken binnenkwamen van het Centrum is daarvoor onvoldoende. Het Centrum stelt ook nog dat Famed onrechtmatig heeft gehandeld door het verbinden van voorwaarden aan het hervatten van de dienstverlening, maar de gevorderde schade (de gemiste omzet) staat daarmee niet in verband.
5.10.
Anders dan het Centrum heeft bepleit is ten slotte van aansprakelijkheid uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking van Infomedics evenmin sprake. Volgens Infomedics behoren de gelden in ieder geval niet aan haar toe en is zij bereid de gelden uit te betalen aan de partij die daartoe blijkens een uitspraak gerechtigd is of nadat beide partijen een partij aanwijzen.
5.11.
Gelet op hetgeen het hof hiervoor over de verlegging van de omzet heeft overwogen (en onder 5.14 zal overwegen), komt het bedrag dat Infomedics nog onder zich houdt, in de verhouding tussen [de Holding] en het Centrum niet aan [de Holding] toe, maar aan het Centrum. Infomedics is, zoals zojuist is overwogen, bereid het geld af te dragen. Voor een veroordeling daartoe, zoals het Centrum wil, bestaat geen grondslag. Infomedics is, zoals onder is geoordeeld, niet schadeplichtig en zij stelt, naar het hof vindt: terecht, dat zij de vorderingen te goeder trouw en rechtsgeldig heeft verkregen krachtens een geldige titel . Het Centrum kan de door Infomedics gehouden bedragen dan ook niet bij Infomedics (of Famed) als haar eigendom opeisen. Zij heeft Famed en Infomedics dus ten onrechte in deze procedure betrokken en haar vorderingen tegen deze partijen zullen bij eindvonnis worden afgewezen.
De schadevergoedingsplicht van [de tandarts] (Holding) jegens het Centrum
5.12.
Het voorgaande betekent dat [de Holding] en [de tandarts] in beginsel gehouden zijn tot vergoeding van de schade die het Centrum als gevolg van het tekortschieten van [de Holding] en het onrechtmatig handelen van [de tandarts] heeft geleden.
5.13.
Voor de bepaling van de schade moet een vergelijking worden gemaakt tussen de werkelijke situatie waarin de omleiding van de omzet (verwijt 1) en de onrechtmatige pintransacties (verwijt 3) hebben plaatsgevonden en de hypothetische situatie waarin dit achterwege zou zijn gebleven. Het is de vraag tot welke schade dit leidt. Het ligt op de weg van het Centrum om de feiten te stellen waaruit zowel kan worden afgeleid dat hij de schade heeft geleden waarvan hij vergoeding vordert, en dat deze schade in causaal verband staat tot het verweten handelen. Daarbij geldt dat de rechter ingevolge artikel 6:97 BW de schade dient te begroten op de wijze die het meest met de aard van deze schade in overeenstemming is, of de schade dient te schatten indien deze niet nauwkeurig kan worden vastgesteld.
5.14.
Waar het gaat om het omleiden van de omzet vorderde het Centrum in eerste aanleg een bedrag van € 107.251,- zijnde de door Infomedics geaccepteerde omzet. Na de gedeeltelijke toewijzing en verrekening door de rechtbank met het door Infomedics aan [de Holding] betaalde bedrag van € 62.925,-, waarmee beide partijen kennelijk instemmen, vordert het Centrum nu nog het bedrag zoals dat volgens haar onder Infomedics rust. Omdat het door Infomedics geïnde bedrag en ook de niet geïnde en geretrocedeerde vorderingen in het vermogen van het Centrum dienen terug te keren (zie 5.13), gaat het om schade die [de tandarts] (Holding) dient te vergoeden. Een eventuele tegenvordering wegens nog niet betaalde werkzaamheden staat hier los van. Het hof ziet in het partijdebat aanleiding [de Holding] de gelegenheid te geven om zich gedocumenteerd uit te laten over het bedrag dat zij, na de retrocessies en eventuele betalingen door Infomedics aan een van beide partijen, aan het Centrum dient te betalen. Op de mondelinge behandeling heeft Infomedics namelijk toegelicht dat er sprake is geweest van retrocessies waarna er nog een bedrag van € 29.309,47 resteert dat zij onder zich houdt. Het Centrum kan daarop nog reageren.
5.15.
Zoals hiervoor onder 4.6 is toegelicht, heeft het Centrum in hoger beroep nader uitgelegd dat [de Holding] en [de tandarts] vanwege de onrechtmatige pintransacties nog een bedrag van € 17.096,81 moeten betalen naast het al toegekende bedrag van € 6.279,19, in totaal dus € 23.376,- in hoofdsom. Dit schadebedrag hebben [de Holding] en [de tandarts] niet gemotiveerd betwist (zie ook hierboven in rechtsoverweging 5.5), zodat het hof dit bedrag ook tot uitgangspunt neemt. Dit leidt dus tot een schadebedrag van € 23.376,-
5.16.
Voor zover het Centrum zijn vorderingen zoals in eerste aanleg geformuleerd ook verder nog beoogt integraal te handhaven, heeft hij onvoldoende duidelijk gemaakt dat hij nog tot een hoger bedrag aan hoofdsom schade heeft geleden. Voor zover de vorderingen van het Centrum aldus moeten worden begrepen, dat hij ook nog een schadevergoeding vordert vanwege misgelopen coronasteun, is deze vordering niet toewijsbaar. Deze vordering is ook in hoger beroep niet nader toegelicht.
De vordering van [de tandarts] op het Centrum
5.17.
[de Holding] stelt dat zij hiertegenover nog een vordering heeft op het Centrum en dat daardoor het Centrum nog een bedrag aan háár moet betalen, te weten het in hoger beroep gevorderde bedrag van € 62.535,70. Hierover wordt als volgt overwogen.
5.18.
Het staat niet ter discussie dat het Centrum een vergoeding aan [de Holding] is verschuldigd voor de werkzaamheden die [de tandarts] voor de praktijk heeft verricht. Partijen verschillen van mening wat zij over deze vergoeding hebben afgesproken. [de Holding] stelt dat [de tandarts] en [de bestuurder van het Centrum] hebben afgesproken dat aan [de Holding] een percentage van 75% van de door haar in de praktijk gerealiseerde omzet zou toekomen. Zij wijst erop dat in 2018 ook op basis van 75% is betaald en stelt dat [de bestuurder van het Centrum] en [de tandarts] deze verdeelsleutel zo hebben afgesproken. Het Centrum betwist dat een afspraak voor een verdeling op basis van 75/25% is gemaakt en ook dat op basis van dat percentage voorschotten zouden zijn betaald. Hoewel het Centrum ook lagere percentages heeft genoemd, gaat het Centrum in deze procedure uit van een verdeling van 50/50%. Dit is ook de verdeling waarop de rechtbank de aanspraak van [de Holding] heeft gebaseerd. [de Holding] , die betaling vordert en zich op een vergoedingsafspraak op basis van 75% beroept, moet volgens de hoofdregel van artikel 150 Rv het bestaan van die gestelde afspraak bewijzen. In het licht van de gemotiveerde betwisting van het Centrum en het bewijsaanbod van [de Holding] zal het hof [de Holding] daarom toelaten te bewijzen dat zij en het Centrum een vergoeding hebben afgesproken voor [de Holding] voor de door haar gerealiseerde omzet in de praktijk, ter hoogte van 75% van deze omzet. Als zij niet slaagt in deze bewijslevering, wordt uitgegaan van een verdeelsleutel van 50/50% en daarmee van een (al verrekende en verder niet bestreden) aanspraak van [de Holding] ter grootte van € 122.634,-.
Het vervolg
5.19.
De uitkomst van de bewijslevering bepaalt of er in de verhouding tussen het Centrum en [de Holding] per saldo nog een betalingsverplichting rust op het Centrum of andersom. Over de hoogte van de door [de tandarts] (Holding) verschuldigde schadevergoeding kunnen partijen zich, waar het gaat om verwijt 1 (het omleiden van de omzet), na de bewijslevering nog nader uitlaten. De vorderingen jegens Famed en Infomedics zullen bij eindarrest worden afgewezen. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

6.De beslissing

Het hof:
6.1.
laat [de Holding] toe te bewijzen dat dat zij en het Centrum voor de door [de Holding] gerealiseerde omzet in de praktijk een vergoeding voor [de Holding] hebben afgesproken van 75% van deze omzet,
6.2.
bepaalt dat als getuigen worden gehoord, raadsheer-commissaris mr. C. Bakker de getuigen zal verhoren in het Paleis van Justitie aan de Walburgstraat 2-4 in Arnhem, en dat de partijen (met uitzondering van Infomedics en Famed) daar zelf bij aanwezig moeten zijn,
6.3.
bepaalt dat [de Holding] op dinsdag 9 januari 2024 moet laten weten hoeveel getuigen zij wil laten horen met opgave van de verhinderdagen van die getuigen, van partijen en van hun advocaten, en bepaalt dat het hof daarna de dag en het tijdstip van het verhoor vast zal stellen, ook als de opgave onvolledig is,
6.4.
bepaalt dat [de Holding] de namen en woonplaatsen van de getuigen ten minste een week voor het getuigenverhoor aan de wederpartijen en de griffier van het hof moet opgeven,
6.5.
bepaalt dat een partij die tijdens het getuigenverhoor nieuwe stukken wil indienen, het hof en de wederpartij daarvan uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een kopie moet sturen,
6.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. C. Bakker, F.W.J. Meijer en V. van der Kuil, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 12 december 2023.