ECLI:NL:GHARL:2023:1054

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 februari 2023
Publicatiedatum
7 februari 2023
Zaaknummer
200.303.830
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het Poolse recht op het huwelijksvermogensregime van een echtpaar met Nederlandse en Poolse nationaliteit

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of een woning in Polen valt onder een wettelijke gemeenschap van goederen naar Nederlands recht. De appellante, die in Polen woont, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland, die had geoordeeld dat het Nederlandse recht van toepassing was op het huwelijksvermogensregime van de appellante en de erflater. De erflater, die de Nederlandse nationaliteit had, was op 14 augustus 1998 in Polen gehuwd met de appellante, die de Poolse nationaliteit had. Hun huwelijk werd op 25 oktober 2017 ontbonden door echtscheiding.

De appellante had in 1997 een perceel grond in Polen verworven en daarop een woning gebouwd. In 2018 verkocht zij de woning aan een derde. De erfgenamen van de erflater, de geïntimeerden, vorderden bij de rechtbank dat de appellante hen alle stukken over de verkoop en levering van de woning zou overhandigen, evenals de helft van de verkoopopbrengst. De rechtbank had de vorderingen van de geïntimeerden toegewezen, maar de appellante was het daar niet mee eens en ging in hoger beroep.

Het hof oordeelde dat het Poolse recht van toepassing was op het huwelijksvermogensregime van de partijen, omdat zij hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk in Polen hadden. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en wees de vorderingen van de geïntimeerden af. Het hof concludeerde dat de woning en de grond eigendom waren van de appellante en dat de geïntimeerden geen recht hadden op de gevorderde stukken of de verkoopopbrengst. Tevens werd bepaald dat elke partij de eigen proceskosten moest dragen, gezien de aard van de zaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.303.830
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, 368588)
arrest van 7 februari 2023
in de zaak van
[appellante]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als gedaagde
hierna: [appellante]
advocaat: mr. E.J. Moll
tegen:

1.[geïntimeerde1] (hierna: [geïntimeerde1] )

die woont in [woonplaats2]

2. [geïntimeerde2] (hierna: [geïntimeerde2] )

die woont in [woonplaats2]
3. mr. F.E. van Nisselrooijin haar hoedanigheid van bijzonder curator van
[geïntimeerde3] (hierna: [geïntimeerde3] )
die woont in [woonplaats1]
die bij de rechtbank optraden als erfgenamen van [de erflater] die bij de rechtbank optrad als eiser
samen hierna ook: [geïntimeerden]

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

Naar aanleiding van het arrest van 25 januari 2022 heeft op 19 april 2022 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Daarna heeft [appellante] een memorie van grieven genomen. Namens [geïntimeerden] is geen memorie van antwoord genomen. De procesvertegenwoordigers van [geïntimeerden] hebben zich allen onttrokken.

2.De kern van de zaak

2.1
[geïntimeerde1] , [geïntimeerde2] en [geïntimeerde3] zijn de erfgenamen van [de erflater] (hierna: [de erflater] ). [de erflater] is op 14 augustus 1998 in Polen gehuwd met [appellante] ; [de erflater] had de Nederlandse nationaliteit, [appellante] de Poolse. Het huwelijk van erflater en [appellante] is op 25 oktober 2017 ontbonden door echtscheiding naar Nederlands recht.
2.2
[appellante] heeft op 21 november 1997 een perceel grond in [plaats1] (Polen) in eigendom gekregen. Op dit perceel is in 1999 een woning gebouwd. [appellante] heeft in 2003 een perceel grond naast de woning in eigendom gekregen. [appellante] heeft de woning en de strook grond (hierna samen: de woning) in 2018 verkocht en in eigendom overgedragen aan een derde.
2.3
[geïntimeerden] hebben bij de rechtbank gevorderd dat [appellante] alle stukken over de verkoop en levering van de woning, de helft van de verkoopopbrengst van de woning en roerende zaken van erflater aan hen geeft.
2.4
De rechtbank heeft overwogen dat het Nederlandse recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van erflater en [appellante] en dat zij in gemeenschap van goederen waren gehuwd. De rechtbank heeft de vorderingen van [geïntimeerden] over de woning toegewezen en de andere vorderingen afgewezen (vonnis van 25 augustus 2021). De bedoeling van het hoger beroep is dat de toegewezen vorderingen over de woning alsnog worden afgewezen.

3.Het oordeel van het hof

3.1
Het hof zal oordelen dat het Poolse recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen en dat de woning en de daarbij gelegen strook grond eigendom zijn van [appellante] . Het hof zal het vonnis van de rechtbank vernietigen en de vorderingen van [geïntimeerden] die de rechtbank heeft toegewezen alsnog afwijzen.
3.2
Tussen partijen is in geschil welk recht van toepassing was op het huwelijksvermogensregime van [de erflater] en [appellante] . [de erflater] (als eiser bij de rechtbank en [geïntimeerden] zijn (kennelijk) uitgegaan van het Nederlandse recht en het bestaan van een wettelijke gemeenschap van goederen, waartoe de woning behoort. [appellante] betwist dat en voert aan dat het Poolse recht van toepassing is en dat de woning behoort tot haar eigen vermogen, omdat die zij die voor het huwelijk heeft verkregen.
3.3
Partijen zijn met elkaar getrouwd tussen 1 september 1992 en 29 januari 2019. Zij hebben geen huwelijkse voorwaarden gemaakt en geen rechtskeuze uitgebracht voor het toepasselijke recht. De vraag welk recht van toepassing is op hun huwelijksvermogensregime moet dan worden bepaald aan de hand van artikel 4 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 (artikel 10:42 BW en artikel 271 Ow NBW). Dit artikel bevat de volgende aanknopingsladder:
het recht van de staat op welk grondgebied de echtgenoten hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk vestigen;
het recht van de gemeenschappelijke nationaliteit in de zin van artikel 15 Haags huwelijksvermogensverdrag 1978
het recht van het land waarmee het huwelijksvermogensregime, alle omstandigheden in aanmerking genomen, het nauwst is verbonden.
[de erflater] en [geïntimeerden] zijn kennelijk uitgegaan van de laatste sport van die ladder. [appellante] beroept zich op de eerste sport van de ladder. De rechtbank heeft geoordeeld dat – bij gebreke van een eerste gewone verblijfplaats en een gemeenschappelijk nationaliteit – het Nederlandse recht van toepassing is, omdat het huwelijksvermogensregime het nauwst is verbonden met het recht van Nederland.
3.4
[appellante] bestrijdt dit oordeel van de rechtbank en voert in haar memorie van grieven aan dat zij en [de erflater] hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk in Polen hebben gehad. . [appellante] heeft dat op de mondelinge behandeling bij het hof verder toegelicht. Zij heeft verteld dat zij voor het huwelijk in Polen werkte als naaister in een naaiatelier en [de erflater] in de fabriek van het naaiatelier heeft leren kennen. [de erflater] kwam daar als internationaal vrachtwagenchauffeur. In 1998 zijn ze getrouwd in Polen. Na de huwelijksvoltrekking zijn ze gaan samenwonen in de familiewoning van de ouders van [appellante] in Polen. [de erflater] verbleef daar wanneer hij in Polen was. Hij was iedere week in Polen op de woensdagen, donderdagen en vrijdagen; vrijdagmiddag ging hij weer terug naar Nederland waar hij dan zaterdagmiddag aankwam. In 1999 is de woning gebouwd. Dat heeft [appellante] samen met haar ouders gedaan. [de erflater] heeft zijn meubels uit Nederland meegenomen voor in de woning en ook zijn bed. [appellante] is tijdens het huwelijk in Polen blijven werken tot zij zwanger werd van haar dochter [geïntimeerde3] (in 2011). Voor de geboorte van [geïntimeerde3] zijn [appellante] en [de erflater] naar Nederland gegaan, omdat [de erflater] vond dat zij beter in een Nederlands ziekenhuis kon bevallen; in die periode hebben [de erflater] en [appellante] een woning in Nederland gehuurd. Na de geboorte van [geïntimeerde3] in september 2011 zijn zij in mei 2012 teruggegaan naar Polen. Toen [geïntimeerde3] een jaar of vier was zijn [de erflater] en [appellante] naar Nederland gekomen. Ze hebben eerst op een camping gewoond en vanaf 1 januari 2017 in een huurwoning aan de [adres1] in [woonplaats1] . [appellante] heeft zich al wel in 2014 ingeschreven in het BRP van de gemeente Oude IJsselstreek, omdat [de erflater] dat wilde. Tot 2016 kwamen [de erflater] en [appellante] alleen voor vakanties en familiefeesten naar Nederland. [appellante] heeft foto’s en verklaringen van de buren in Polen overgelegd waaruit volgt dat [de erflater] en [appellante] in elk geval tot 2014 in Polen hun gewone verblijfplaats hadden en dat zich daar hun sociale leven afspeelde.
3.5
[geïntimeerden] weerspreken dit alles niet. [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] hebben op de mondelinge behandeling bij het hof verteld dat zij wel eens op vakantie gingen in Polen bij hun vader en [appellante] . [geïntimeerden] voert ook niet aan dat [de erflater] na de huwelijksvoltrekking zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft behouden. Zij hebben zich in deze procedure op geen enkele manier uitgelaten over het recht dat in deze grensoverschrijdende zaak van toepassing is op het huwelijksvermogensregime, maar zijn zonder nadere toelichting ervan uitgegaan dat tussen [de erflater] en [appellante] de (Nederlandse) wettelijke gemeenschap van goederen bestond.
3.6
Uit het onweersproken relaas van [appellante] leidt het hof af dat [appellante] en [de erflater] vanaf de huwelijksvoltrekking feitelijk in Polen verbleven. Omdat [de erflater] als internationaal vrachtwagenchauffeur werkte, reed hij wel nog wekelijks van Nederland naar Polen en weer terug. Het verblijf van [de erflater] en [appellante] in Polen was duurzaam. Zij hebben eerst samen gewoond in de woning van de ouders van [appellante] en vervolgens in het huis dat [appellante] heeft laten bouwen in Polen. Zij hebben in elk geval de eerste 16 jaar van hun huwelijk tot 2014 in Polen gewoond met een korte onderbreking voor de geboorte van [geïntimeerde3] . Hun sociale leven speelde zich al die jaren in Polen af. De kinderen van [de erflater] kwamen daar op vakantie.
3.7
Het hof oordeelt dan ook dat [de erflater] en [appellante] hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk hebben gehad in Polen en dat het Poolse recht van toepassing is op hun huwelijksvermogensregime.
3.8
[de erflater] en [appellante] hebben geen huwelijkse voorwaarden gemaakt. Tussen hen bestaat op grond van artikel 31 Polski kodeks rodzinny i opiekuńczy 1964 (Pools Wetboek voor familie- en voogdijrecht 1964) vanaf het tijdstip van de huwelijkssluiting de wettelijke gemeenschap van goederen die de vermogensbestanddelen omvat die zij samen of die een van hen tijdens het bestaan van die gemeenschap verkrijgt; de vermogensbestanddelen die deze gemeenschap niet omvat behoren tot het eigen (persoonlijke) vermogen van een echtgenoot. Artikel 33 bepaalt dat tot het persoonlijke vermogen van iedere echtgenoot behoren de vermogensbestanddelen die voor het ontstaan van de (Poolse) wettelijke gemeenschap zijn verworven. Dat betekent dat het perceel grond waarop de woning is gebouwd tot het persoonlijk vermogen van [appellante] behoort en niet zoals [geïntimeerden] stellen in een wettelijke gemeenschap naar Nederlands recht valt. [geïntimeerden] hebben het bestaan van die wettelijke gemeenschap als grondslag van hun vorderingen aangevoerd; zij hebben geen andere grond gesteld voor de afgifte van stukken over de woning en de helft van de verkoopopbrengst. Dat op de echtscheiding Nederlands recht is toegepast, betekent niet dat op het huwelijksvermogensregime van [de erflater] en [appellante] ook Nederlands recht van toepassing is. In het in Nederland opgestelde echtscheidingsconvenant staat dat [de erflater] en [appellante] in gemeenschap van goederen zijn getrouwd. Die vermelding is onvoldoende om als rechtskeuze voor het Nederlands recht te kunnen gelden, omdat niet is voldaan aan het vormvereiste van artikel 13 Haags Huwelijksvermogensverdrag (notariële akte).
De conclusie
3.9
De grief van [appellante] over het toepasselijke recht slaagt. De overige grieven behoeven geen bespreking meer. Het hof zal het bestreden vonnis vernietigen en de vorderingen die de rechtbank heeft toegewezen alsnog afwijzen. Het hof zal ook de veroordeling van [appellante] in de proceskosten van de procedure bij de rechtbank vernietigen en bepalen dat elke partij de eigen kosten van de procedure bij de rechtbank en het hof moet dragen (compensatie van proceskosten) vanwege de aard van de zaak (familieverhoudingen).

4.De beslissing

Het hof:
4.1
vernietigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen van 25 augustus 2021 en wijst alle vorderingen van [geïntimeerden] af;
4.2
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt, zowel van het hoger beroep als van de procedure bij de rechtbank.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Lieber, R. Prakke–Nieuwenhuizen en M.H.H.A. Moes en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2023.