Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
2.De kern van de zaak
,waarin zij onder meer zijn overeengekomen dat zij met uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen zijn gehuwd. Daarnaast hebben partijen daarbij afgesproken dat zij bij het einde van het huwelijk door echtscheiding met elkaar zouden afrekenen alsof zij in algehele gemeenschap van goederen waren gehuwd (met uitzondering van een aantal hier niet van belang zijnde specifiek genoemde goederen en schulden) en dat [geïntimeerde] in geval van echtscheiding een zogenoemd basisvermogen zou toekomen van € 90.000,-. In de huwelijkse voorwaarden hebben zij bovendien de verdeling van de huwelijkse gemeenschap vastgelegd, waarbij de woning in volle eigendom aan [geïntimeerde] is toegedeeld. Partijen zijn beiden hoofdelijk aansprakelijk gebleven voor de schuld waarvoor een recht van hypotheek op de woning is gevestigd (hierna: de hypotheekschuld).
3.Het oordeel van het hof
grief III, die ziet op het moeten verlaten en ontruimen van de woning door (de BV van) [appellant] , intrekt. Deze grief behoeft dan ook geen bespreking meer.
grief Igeen bespreking meer.
grief IIvoert [appellant] aan dat hij economisch eigenaar is geworden van de woning en op die grond recht heeft op (een deel van) de overwaarde ervan. De stelling van [appellant] dat hij economisch eigenaar is geworden, wordt door [geïntimeerde] betwist.
grief IVstelt, komt hem ook geen bedrag uit de overwaarde toe op grond van onverschuldigde betaling zoals bedoeld in artikel 6:203 van het Burgerlijk Wetboek (BW). [appellant] voert aan dat hij door alle betalingen te doen voor de woning vanaf 26 februari 2014 geheel onverplicht een schuld van [geïntimeerde] heeft voldaan, wat door [geïntimeerde] wordt betwist. Voor zover de stelling van [appellant] ziet op kosten voor onderhoud en verbouwingen van de woning, geldt hetgeen het hof hiervoor onder 3.6 heeft overwogen. Omdat niet is gebleken dat [appellant] deze kosten heeft gemaakt, kunnen hier geen vorderingen uit voortvloeien. Voor de maandelijkse woonlasten geldt dat, zoals hiervoor onder 3.5 is overwogen, partijen hebben afgesproken dat [appellant] de woonlasten zou betalen omdat hij in de woning bleef wonen. Daarmee zijn deze betalingen niet onverschuldigd gedaan en slaagt het beroep van [appellant] hierop niet.
grief IVopgeworpen stelling dat als zijn hiervoor genoemde vorderingen worden afgewezen, hem een vergoedingsrecht toekomt op grond van artikel 6:212 BW (ongerechtvaardigde verrijking). [appellant] heeft, ondanks de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] , niet nader onderbouwd of en in hoeverre hij is verarmd en [geïntimeerde] is verrijkt. [appellant] stelt dat hij diverse uitgaven heeft gedaan, maar zoals hiervoor onder 3.6 is overwogen, heeft [appellant] niet onderbouwd welke andere uitgaven dan de (maandelijkse) woonlasten van de woning hij heeft gedaan, net zo min als dat hij heeft onderbouwd wat de invloed van deze eventuele uitgaven is geweest op de waarde van de woning. Voor de betaling van de woonlasten van de woning door [appellant] geldt, anders dan [appellant] stelt, dat [geïntimeerde] hierdoor niet is verrijkt. [geïntimeerde] heeft immers, in tegenstelling tot [appellant] , niet het woongenot van de woning gehad, terwijl zij wel de woonlasten had van de door haar bewoonde woning. Bovendien is niet afgelost op de hypotheekschuld, zodat [geïntimeerde] ook niet langs die weg is verrijkt. Dat [appellant] zou zijn verarmd is evenmin gebleken, aangezien hij ook woonlasten zou hebben gehad wanneer hij ergens anders zou hebben gewoond. Op grond van hetgeen [appellant] heeft gesteld, kan dus niet worden gezegd dat [appellant] is verarmd en/of [geïntimeerde] is verrijkt. Het beroep van [appellant] op ongerechtvaardigde verrijking slaagt dan ook niet.
grief Vvan [appellant] ) elkaar te veroordelen in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep. Partijen zijn ex-echtgenoten en de zaak betreft een familierechtelijke procedure. Het hof ziet in hetgeen partijen hebben aangevoerd en ook om een andere reden geen aanleiding om van de in dergelijke zaken gebruikelijke compensatie van proceskosten af te wijken.