ECLI:NL:GHARL:2023:10516

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 december 2023
Publicatiedatum
12 december 2023
Zaaknummer
200.320.116/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over recht op overwaarde van voormalige echtelijke woning na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de man (appellant) tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, waarin werd bepaald dat hij geen recht heeft op (een deel van) de overwaarde van de voormalige echtelijke woning, die eigendom is van de vrouw (geïntimeerde). De partijen waren getrouwd in gemeenschap van goederen, maar hebben later huwelijkse voorwaarden opgesteld die de verdeling van hun vermogen bij echtscheiding regelde. Na de echtscheiding bleef de man in de woning wonen en betaalde hij de woonlasten, terwijl de vrouw de woning in volle eigendom had. Het hof oordeelt dat de man geen economisch eigendom heeft verworven en dat zijn betalingen niet als onverschuldigde betalingen kunnen worden aangemerkt. De redelijkheid en billijkheid bieden geen grond voor een andere conclusie. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en compenseert de proceskosten, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.320.116/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 208392)
arrest van 12 december 2023
in de zaak van
[appellant],
die voorheen woonde in [woonplaats1] en thans op een bij het hof onbekend adres verblijft,
appellant in het principaal hoger beroep,
bij de rechtbank: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. M.H.J. Booijink, die kantoor houdt te Almelo,
tegen
[geïntimeerde],
die woont in [woonplaats2] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
bij de rechtbank: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. E.D. Kruidhof-Dijk, die kantoor houdt te Emmen.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 11 juli 2023 verwijst het hof naar zijn tussenarrest van die datum.
Daarna heeft het hof nog een akte van [geïntimeerde] van 7 september 2023 (met producties) ontvangen. Deze stukken zijn toegevoegd aan het procesdossier.
1.2
Naar aanleiding van het hiervoor vermelde tussenarrest heeft op 21 september 2023 een enkelvoudige mondelinge behandeling plaatsgevonden ten overstaan van de raadsheer-commissaris mr. C. Coster, ter bespreking van het verdere vervolg van de procedure en het beproeven van een minnelijke schikking. Daarbij waren aanwezig:
- [appellant] , bijgestaan door mr. S.J.M. Masselink, kantoorgenoot van mr. Booijink, en
- [geïntimeerde] , bijgestaan door haar advocaat.
Mr. Kruidhof-Dijk heeft pleitnotities overgelegd.
Van de mondelinge behandeling is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Partijen hebben het hof gevraagd arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1
Het gaat in deze procedure in hoger beroep over de vraag of [appellant] recht heeft op (een deel van) de bij verkoop te realiseren overwaarde van de voormalige echtelijke woning van partijen, die eigendom is van [geïntimeerde] . Daaraan is het volgende voorafgegaan.
2.2
Partijen zijn op 20 juli 1996 in gemeenschap van goederen gehuwd. Tot die gemeenschap behoorde onder meer de echtelijke woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats1] (hierna: de woning). Tijdens hun huwelijk hebben partijen op 27 juni 2006 huwelijkse voorwaarden gemaakt
,waarin zij onder meer zijn overeengekomen dat zij met uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen zijn gehuwd. Daarnaast hebben partijen daarbij afgesproken dat zij bij het einde van het huwelijk door echtscheiding met elkaar zouden afrekenen alsof zij in algehele gemeenschap van goederen waren gehuwd (met uitzondering van een aantal hier niet van belang zijnde specifiek genoemde goederen en schulden) en dat [geïntimeerde] in geval van echtscheiding een zogenoemd basisvermogen zou toekomen van € 90.000,-. In de huwelijkse voorwaarden hebben zij bovendien de verdeling van de huwelijkse gemeenschap vastgelegd, waarbij de woning in volle eigendom aan [geïntimeerde] is toegedeeld. Partijen zijn beiden hoofdelijk aansprakelijk gebleven voor de schuld waarvoor een recht van hypotheek op de woning is gevestigd (hierna: de hypotheekschuld).
2.3
Vervolgens zijn partijen gescheiden. De echtscheidingsbeschikking van 26 februari 2014 is op 21 maart 2014 ingeschreven in de openbare registers.
2.4
Partijen hebben in het kader van de financiële afwikkeling van hun echtscheiding afspraken gemaakt die zijn vastgelegd in een proces-verbaal van de zitting van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 25 april 2014. Hierin is, voor zover hier van belang, het volgende vastgelegd:
“Partijen verklaren,
ter beëindiging van hun geschil aangaande de nevenvoorzieningen bij echtscheiding,
waaronder de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, aanhangig bij de rechtbank
Noord-Nederland onder zaaknummers C/19/97689 en C/19/103368, het volgende te zijn
overeengekomen:
1. De echtelijke woning zal op zo kort mogelijke termijn worden verkocht. De vrouw zal
aan de verkoop en levering haar medewerking verlenen.
2. De vrouw zal van de man in totaal € 40.000,- ontvangen. Van dat bedrag heeft zij al € 20.000,- ontvangen. De resterende € 20.000,- zal de man in drie jaarlijkse termijnen
aan haar voldoen. Betaling zal plaatsvinden voor de laatste dag van het jaar in 2014,
2015 en 2016. Tussentijds extra aflossen is altijd mogelijk. Mocht de man in gebreke blijven, dan wordt het restant terstond geheel opeisbaar zonder nadere ingebrekestelling.
(…)
9. Als deze overeenkomst geheel is uitgevoerd zijn de huwelijkse voorwaarden afgewikkeld, hebben partijen uit dien hoofde niets meer van elkaar te vorderen en verlenen zij elkaar finale kwijting.
(…)”
2.5
De woning is daarna niet door [geïntimeerde] ter verkoop aangeboden, omdat destijds sprake was van zogenaamde onderwaarde (de hypotheekschuld was hoger dan de waarde van de woning). [appellant] is in de daaropvolgende jaren in de woning blijven wonen en [geïntimeerde] woonde ergens anders.
2.6
De woning is inmiddels aanzienlijk in waarde gestegen. Naar verwachting zal [geïntimeerde] bij verkoop van de woning tegen de waarde in het economisch verkeer, na aflossing van de (resterende) hypotheekschuld, een substantieel bedrag overhouden (hierna: de overwaarde).
Op 23 april 2021 heeft [geïntimeerde] bij brief aan [appellant] medegedeeld dat zij de woning wenst te verkopen en zij heeft hem daarbij een termijn van vier maanden gegeven om een andere woning te vinden. In diezelfde brief heeft [geïntimeerde] [appellant] de mogelijkheid geboden om de woning, na vaststelling van de waarde ervan door middel van een taxatie, van haar te kopen.
2.7
Tussen partijen is vervolgens een geschil ontstaan over (de eventuele aankoop door [appellant] van) de woning en de vraag aan wie van hen welk deel van de overwaarde van de woning toekomt in het geval de woning aan een derde wordt verkocht.
2.8
In het bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – vonnis van 26 oktober 2022 heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, in conventie op vordering van [geïntimeerde] (beknopt weergegeven en voor zover thans van belang):
- voor recht verklaard dat tussen partijen is overeengekomen en in het proces-verbaal van 25 april 2014 is vastgelegd dat de woning aan de [adres] te [woonplaats1] zal worden verkocht;
- [appellant] veroordeeld mee te werken aan alle noodzakelijke handelingen voor (de voorbereiding van) de verkoop van de woning tegen een marktconforme prijs en de correcte oplevering ervan;
- [appellant] veroordeeld om, in het geval hij niet voldoet aan de voornoemde veroordeling om mee te werken aan de verkoop, binnen de genoemde periode de woning te verlaten en te ontruimen;
- vastgesteld dat in geval van verkoop van de woning de overwaarde op de woning
geheel aan [geïntimeerde] toekomt.
In (voorwaardelijke) reconventie heeft de rechtbank de vorderingen van [appellant] , om te bepalen (primair) dat hij het recht heeft om de woning over te nemen voor € 350.000,- , althans voor een zodanig bedrag als de rechtbank redelijk acht, en (subsidiair) dat als de woning aan een derde wordt verkocht, hij recht heeft op de volledige overwaarde, althans een zodanig bedrag als de rechtbank juist acht, afgewezen. Verder heeft de rechtbank in conventie en in reconventie de kosten van de procedure tussen partijen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
2.9
[appellant] heeft op 7 december 2022 hoger beroep ingesteld tegen het bestreden vonnis, waarbij hij ook een incident ex artikel 351 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft opgeworpen, met de bedoeling de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het bestreden vonnis te schorsen. Het hof heeft de incidentele vordering van [appellant] bij arrest van 17 januari 2023 afgewezen.
2.1
Nadat [geïntimeerde] op 22 juni 2023 de ontruiming van de woning heeft aangezegd aan [appellant] , heeft [appellant] eerst in een kort geding geprobeerd de ontruiming tegen te houden, maar nadat hij in die procedure in het ongelijk is gesteld, heeft hij de woning per 27 juli 2023 verlaten.
2.11
De bedoeling van het hoger beroep van [appellant] is (na wijzing van zijn eis ter zitting van het hof) dat het hof bepaalt dat (een deel van) de nog te realiseren overwaarde van de woning aan [appellant] toekomt en dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld om de kosten van de procedure bij de rechtbank en het hof te betalen, nakosten daaronder begrepen.
2.12
[geïntimeerde] voert verweer en vordert in hoger beroep dat het hoger beroep van [appellant] ongegrond wordt verklaard en dat [appellant] wordt veroordeeld in de proceskosten van de procedure bij de rechtbank en de procedure in hoger beroep.

3.Het oordeel van het hof

3.1
Het hof zal aan de hand van de door [appellant] tegen het bestreden vonnis ontwikkelde grieven (bezwaren) beoordelen of en in hoeverre de door de rechtbank gegeven beslissingen aanpassing behoeven en resulteren in toewijzing van een of meer van de door [appellant] in hoger beroep ingestelde vorderingen. Het hof zal de vijf grieven hieronder bespreken.
Intrekking en wijziging grieven en vorderingen door [appellant]
3.2
[appellant] heeft tijdens de zitting bij het hof verklaard dat hij de woning heeft verlaten en dat hij er geen belang meer bij heeft om de woning zelf te kopen. De advocaat van [appellant] heeft tijdens de zitting verklaard dat hij
grief III, die ziet op het moeten verlaten en ontruimen van de woning door (de BV van) [appellant] , intrekt. Deze grief behoeft dan ook geen bespreking meer.
Daarnaast heeft [appellant] zijn vorderingen II tot en met IV in reconventie, die zien op het recht van [appellant] om de woning over te nemen, tijdens de zitting in hoger beroep ingetrokken. Nu deze vorderingen zijn ingetrokken, behoeft ook de daarop betrekking hebbende
grief Igeen bespreking meer.
[appellant] heeft bij de rechtbank voorwaardelijk, voor het geval dat [geïntimeerde] de woning mag verkopen aan een derde, in reconventie onder V een verklaring voor recht gevorderd dat de gehele overwaarde van de woning, dan wel een deel hiervan, toekomt aan [appellant] . [appellant] heeft tijdens de zitting bij het hof verklaard dat hij deze vordering handhaaft. Nu de woning zal worden verkocht aan een derde en daarmee de voorwaarde wordt vervuld, vordert [appellant] in hoger beroep onvoorwaardelijk dat het hof bepaalt dat (zo begrijpt het hof:) een bedrag ter grootte van de gehele te realiseren overwaarde van de woning, dan wel een in goede justitie te bepalen deel hiervan, toekomt aan [appellant] . Hij vordert dan ook dat het vonnis van de rechtbank op dat punt wordt vernietigd.
3.3
Door de wijziging van de vordering door [appellant] ligt aan het hof (alleen) de vraag voor of [appellant] jegens [geïntimeerde] aanspraak kan maken op een bedrag ter grootte van (een deel van) de bij verkoop te realiseren overwaarde van de woning.
Bespreking van de grieven II, IV en V
3.4
Niet ter discussie staat dat [geïntimeerde] als gevolg van de verdeling zoals die is opgenomen in de ‘akte houdende huwelijksvoorwaarden tevens verdeling gemeenschap’, juridisch eigenaar van de woning is geworden en dat partijen richting de bank hoofdelijk aansprakelijk zijn gebleven voor de hypotheekschuld en de daaraan verbonden lasten.
Economische eigendom
3.5
In
grief IIvoert [appellant] aan dat hij economisch eigenaar is geworden van de woning en op die grond recht heeft op (een deel van) de overwaarde ervan. De stelling van [appellant] dat hij economisch eigenaar is geworden, wordt door [geïntimeerde] betwist.
Vasstaat dat [appellant] , nadat de hiervoor onder 2.4 vermelde afspraken in het kader van de financiële afwikkeling van hun echtscheiding waren gemaakt, feitelijk in de woning is blijven wonen tot zijn recentelijke vertrek uit de woning in juli 2023. Uit het dossier en wat ter zitting is besproken, blijkt dat partijen, toen duidelijk was dat de woning niet meteen zou worden verkocht, hebben afgesproken dat [appellant] in de woning zou blijven wonen en dat hij de aan de (be)woning verbonden financiële verplichtingen zou voldoen. Partijen zijn het erover eens dat [appellant] de (maandelijkse) woonlasten van de woning heeft betaald. Dat [appellant] economisch eigenaar is geworden, is echter niet gebleken. [geïntimeerde] heeft de stelling van [appellant] hieromtrent betwist. Het lag daarom op de weg van [appellant] om zijn stelling te onderbouwen met stukken, zoals een notariële akte, een overeenkomst of een document waaruit blijkt dat [appellant] overdrachtsbelasting heeft afgedragen. Dit heeft [appellant] niet gedaan. Integendeel, hij heeft ter zitting bevestigd dat er geen stukken zijn waar dat uit zou kunnen blijken. Ook dat het de bedoeling was dat [appellant] de woning mocht overnemen, zoals [appellant] stelt en [geïntimeerde] betwist, is niet gebleken. Hetgeen door [appellant] in dit verband is gesteld en gemotiveerd is betwist door [geïntimeerde] , is bij gebrek aan onderbouwing niet voldoende om aan te nemen dat [appellant] economisch eigenaar is geworden en in die hoedanigheid recht heeft op (een deel van) de overwaarde van de woning.
Redelijkheid en billijkheid
3.6
In vervolg hierop stelt [appellant] dat hij, als hij niet als economisch eigenaar wordt aangemerkt, op grond van de redelijkheid en billijkheid recht heeft op (een deel van) de overwaarde van de woning, omdat hij in de periode dat hij zonder [geïntimeerde] in de woning heeft gewoond alle kosten van de woning heeft betaald en in de woning heeft geïnvesteerd. Hij voert daartoe aan dat hij de maandelijks verschuldigde rente en aflossing en overige woonlasten heeft voldaan, dat de woning is verbouwd en door hem is onderhouden. Hierdoor is een waardevermeerdering van de woning ontstaan en een waardevermindering voorkomen, aldus [appellant] . [geïntimeerde] erkent dat [appellant] de woonlasten van de woning heeft betaald, maar zij bestrijdt dat [appellant] op de hypothecaire lening heeft afgelost, dat hij de gestelde investeringen heeft gedaan en dat hij onderhoudskosten heeft gemaakt. Zij bestrijdt verder dat de waarde van de woning door toedoen van [appellant] is vermeerderd of dat hierdoor een waardevermindering is voorkomen.
Uit de stukken en hetgeen ter zitting is besproken, blijkt dat [appellant] weliswaar maandelijks rente en premies voor de levenhypotheek heeft betaald, maar dat hij niet heeft afgelost op de hypotheekschuld, zodat de te realiseren overwaarde niet (mede) daardoor tot stand is gekomen. Ook heeft [appellant] ter zitting verklaard dat hij geen onderhoud heeft gepleegd aan de (kunststof) kozijnen omdat dit niet nodig was en dat hij het door hem geplande onderhoud aan de tuin niet meer heeft uitgevoerd omdat [geïntimeerde] de woning wilde verkopen aan een derde. Niet gebleken is dat [appellant] andere onderhoudskosten heeft gehad. Wat de verbouwingskosten betreft geldt dat de woning indertijd is verbouwd, maar dat partijen daar reeds tijdens hun huwelijk een (verbouwings)hypotheek voor hadden afgesloten. Van investeringen door [appellant] (ten behoeve van een verbouwing) buiten het bouwdepot om is niet gebleken. Welke investeringen [appellant] zou hebben gedaan of welke onderhoudskosten [appellant] zou hebben gemaakt, heeft hij niet geconcretiseerd en onderbouwd. Bovendien heeft hij niet gesteld en onderbouwd wat de invloed van deze eventuele investeringen of kosten is geweest op de waarde van de woning, zodat niet kan worden geconcludeerd dat overwaarde op de woning daardoor is ontstaan. Gelet op het voorgaande houdt het hof het ervoor dat de waardestijging van de woning enkel door tijdsverloop en de ontwikkelingen op de woningmarkt is gerealiseerd. Weliswaar kan [geïntimeerde] de woning in een gunstige tijd van de woningmarkt verkopen en is deze situatie ontstaan doordat [appellant] in de woning is blijven wonen en hij de maandelijkse woonlasten al die jaren heeft voldaan (waar voor hem het volledige woongenot tegenover stond), maar dat is onvoldoende om [appellant] een aanspraak op (een deel van) de overwaarde toe te kennen.
Onverschuldigde betaling
3.7
Anders dan [appellant] in
grief IVstelt, komt hem ook geen bedrag uit de overwaarde toe op grond van onverschuldigde betaling zoals bedoeld in artikel 6:203 van het Burgerlijk Wetboek (BW). [appellant] voert aan dat hij door alle betalingen te doen voor de woning vanaf 26 februari 2014 geheel onverplicht een schuld van [geïntimeerde] heeft voldaan, wat door [geïntimeerde] wordt betwist. Voor zover de stelling van [appellant] ziet op kosten voor onderhoud en verbouwingen van de woning, geldt hetgeen het hof hiervoor onder 3.6 heeft overwogen. Omdat niet is gebleken dat [appellant] deze kosten heeft gemaakt, kunnen hier geen vorderingen uit voortvloeien. Voor de maandelijkse woonlasten geldt dat, zoals hiervoor onder 3.5 is overwogen, partijen hebben afgesproken dat [appellant] de woonlasten zou betalen omdat hij in de woning bleef wonen. Daarmee zijn deze betalingen niet onverschuldigd gedaan en slaagt het beroep van [appellant] hierop niet.
Ongerechtvaardigde verrijking
3.8
Het hof volgt [appellant] ook niet in zijn in
grief IVopgeworpen stelling dat als zijn hiervoor genoemde vorderingen worden afgewezen, hem een vergoedingsrecht toekomt op grond van artikel 6:212 BW (ongerechtvaardigde verrijking). [appellant] heeft, ondanks de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] , niet nader onderbouwd of en in hoeverre hij is verarmd en [geïntimeerde] is verrijkt. [appellant] stelt dat hij diverse uitgaven heeft gedaan, maar zoals hiervoor onder 3.6 is overwogen, heeft [appellant] niet onderbouwd welke andere uitgaven dan de (maandelijkse) woonlasten van de woning hij heeft gedaan, net zo min als dat hij heeft onderbouwd wat de invloed van deze eventuele uitgaven is geweest op de waarde van de woning. Voor de betaling van de woonlasten van de woning door [appellant] geldt, anders dan [appellant] stelt, dat [geïntimeerde] hierdoor niet is verrijkt. [geïntimeerde] heeft immers, in tegenstelling tot [appellant] , niet het woongenot van de woning gehad, terwijl zij wel de woonlasten had van de door haar bewoonde woning. Bovendien is niet afgelost op de hypotheekschuld, zodat [geïntimeerde] ook niet langs die weg is verrijkt. Dat [appellant] zou zijn verarmd is evenmin gebleken, aangezien hij ook woonlasten zou hebben gehad wanneer hij ergens anders zou hebben gewoond. Op grond van hetgeen [appellant] heeft gesteld, kan dus niet worden gezegd dat [appellant] is verarmd en/of [geïntimeerde] is verrijkt. Het beroep van [appellant] op ongerechtvaardigde verrijking slaagt dan ook niet.
De proceskosten
3.9
Partijen hebben over en weer gevorderd (hierop ziet
grief Vvan [appellant] ) elkaar te veroordelen in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep. Partijen zijn ex-echtgenoten en de zaak betreft een familierechtelijke procedure. Het hof ziet in hetgeen partijen hebben aangevoerd en ook om een andere reden geen aanleiding om van de in dergelijke zaken gebruikelijke compensatie van proceskosten af te wijken.

4.De slotsom

4.1
De grieven I en III hoeven geen bespreking en de overige grieven falen. Het bestreden vonnis zal, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, worden bekrachtigd.
4.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

5.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 26 oktober 2022, voor zover aan zijn oordeel onderworpen;
bepaalt dat iedere partij haar eigen kosten van de procedure in hoger beroep draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. C. Coster, A.P. de Jong-de Goede en L. van Dijk, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 12 december 2023.