ECLI:NL:GHARL:2023:10510

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 december 2023
Publicatiedatum
12 december 2023
Zaaknummer
200.332.056
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de ondertoezichtstelling en verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De moeder van [de minderjarige] is in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, die op 16 juni 2023 de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing heeft verleend. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. N.J. Hos, verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en de verzoeken van de raad voor de kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI) af te wijzen.

Het hof heeft de procedure in eerste aanleg en het verloop van het hoger beroep in detail bekeken. Tijdens de mondelinge behandeling op 14 november 2023 waren de moeder, een vertegenwoordiger van de raad en twee vertegenwoordigers van de GI aanwezig. De moeder is alleen belast met het gezag over [de minderjarige], die in 2017 is geboren. De GI heeft de moeder sinds februari 2023 onder toezicht gesteld, en er zijn verschillende machtigingen tot uithuisplaatsing verleend.

Het hof heeft vastgesteld dat de zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige] zijn toegenomen, vooral omdat de moeder niet openstaat voor hulpverlening en haar medicatie niet meer gebruikt. Gezien deze omstandigheden heeft het hof besloten de bestreden beschikking te bekrachtigen, zowel wat betreft de ondertoezichtstelling als de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. Het hof benadrukt dat het van belang is dat de moeder meewerkt met de GI om de situatie van [de minderjarige] te verbeteren.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.332.056
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 555947, 556049 en 557987)
beschikking van 12 december 2023
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. N.J. Hos te Amersfoort,
en
de raad voor de kinderbescherming Midden Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 12 mei 2023 (uitgesproken onder zaaknummer 555947) en 16 juni 2023 (uitgesproken onder zaaknummers 555947, 556049 en 557987). De beschikking van 16 juni 2023 wordt verder ook genoemd: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 12 september 2023, en
  • het verweerschrift van de GI met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 14 november 2023 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • een vertegenwoordiger van de raad, en
  • twee vertegenwoordigers van de GI.

3.De feiten

3.1
De moeder is de moeder van [de minderjarige] ( [de minderjarige] ). [de minderjarige] is [in] 2017 in [plaats1] geboren. De moeder is alleen belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Sinds 17 februari 2023 staat [de minderjarige] voorlopig onder toezicht van de GI tot 17 mei 2023. Daarnaast heeft de kinderrechter op 17 februari 2023 op verzoek van de raad een spoedmachtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een pleeggezin voor de duur van vier weken, dus tot 17 maart 2023.
3.3
Bij beschikking van 13 maart 2023 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een pleeggezin verleend met ingang van 17 maart 2023 tot 17 mei 2023.
3.4
Bij de hierboven vermelde beschikking van 12 mei 2023 heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 12 mei 2023 tot en met 12 juli 2023 en de machtiging tot uithuisplaatsing bij een pleeggezin verlengd met ingang van 17 mei 2023 tot en met 12 juli 2023. De beslissing op de verzoeken van de raad tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing voor de duur van een jaar is voor het overige aangehouden.
3.5
[de minderjarige] is geplaatst in een pleeggezin, waar zij sinds 6 februari 2023 verblijft.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de kinderrechter [de minderjarige] tot 12 mei 2024 onder toezicht gesteld van de GI en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een pleeggezin voor de duur van de ondertoezichtstelling verlengd. Daarnaast heeft de kinderrechter bepaald dat het gezag over [de minderjarige] voor wat betreft de aanmelding van [de minderjarige] bij een onderwijsinstelling gedeeltelijk wordt uitgeoefend door de GI, aldus dat aan de GI vervangende toestemming wordt verleend om [de minderjarige] in te schrijven op een school in [plaats1] .
4.2
De moeder is het niet eens met die beslissingen en is met drie grieven in hoger beroep gekomen van bestreden beschikking.
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en de verzoeken over de ondertoezichtstelling, de uithuisplaatsing en het gezag alsnog af te wijzen.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder haar verzoek ten aanzien van het gezag ingetrokken, zodat dat verzoek van de moeder niet meer door het hof hoeft te worden beoordeeld.
4.3
De GI voert verweer en vraagt het hof de verzoeken van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling verweer gevoerd en het hof gevraagd de verzoeken van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Ondertoezichtstelling
5.1
Op grond van het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Net als de kinderrechter en op dezelfde gronden als de kinderrechter, die het hof na eigen onderzoek overneemt, is het hof van oordeel dat de gronden voor de ondertoezichtstelling aanwezig zijn. Het hof voegt daar het volgende aan toe.
5.3
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de zorgen na de bestreden beschikking zijn toegenomen. Zo gebruikt de moeder haar medicatie niet meer en staat zij niet langer open voor hulpverlening. Het is de GI in de afgelopen periode daarom niet gelukt om in contact te komen met de moeder, zodat de GI geen zicht heeft gekregen op de mogelijkheden van de moeder. Niet gebleken is dat de moeder inmiddels in staat is [de minderjarige] stabiliteit, veiligheid, rust en structuur te bieden.
5.4
Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking voor wat betreft de ondertoezichtstelling bekrachtigen.
Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
5.5
Op grond van artikel 1:265b, eerste lid, BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.6
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, is het hof van oordeel dat de gronden voor uithuisplaatsing van [de minderjarige] , anders dan de moeder stelt, nog steeds aanwezig zijn. Het hof zal de bestreden beschikking daarom ook ten aanzien van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing bekrachtigen. Het hof overweegt daartoe het volgende.
5.7
Zoals hiervoor al is overwogen is het de GI in de afgelopen periode niet gelukt om in contact te komen met en zicht te krijgen op de moeder. Het is op dit moment dan ook nog onduidelijk in hoeverre de moeder in staat is als verzorger en opvoeder aan [de minderjarige] te geven wat zij nodig heeft. Ook is er nog geen duidelijkheid over het perspectief van [de minderjarige] . Naar het oordeel van het hof is het van belang dat wordt vastgesteld wat [de minderjarige] en de moeder nodig hebben om [de minderjarige] mogelijk thuis te kunnen laten opgroeien. Zolang deze duidelijkheid er nog niet is kan naar het oordeel van het hof van thuisplaatsing geen sprake zijn.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI laten weten van plan te zijn een perspectiefonderzoek in te zetten. Tot op heden heeft de moeder echter niet ingestemd met dit onderzoek. Zonder die instemming kan het door de GI voorgenomen onderzoek niet van start gaan. Dat de moeder op dit moment geen openheid geeft, niet openstaat voor hulpverlening en niet instemt met het onderzoek acht het hof zorgelijk. Het hof verwacht dat dit uiteindelijk in het nadeel van de moeder zal zijn, zodat het aan de moeder is om mee te gaan werken met de GI en niet de strijd aan te gaan.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 16 juni 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S. Kuijpers, J.B. de Groot en P.B. Kamminga, bijgestaan door mr. M.A. Mertens als griffier, en is op 12 december 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.