ECLI:NL:GHARL:2023:10474

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 december 2023
Publicatiedatum
11 december 2023
Zaaknummer
P23/284
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Penitentiair strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging beslissing rechtbank inzake PIJ-maatregel en afwijzing omzetting naar terbeschikkingstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Den Haag van 10 augustus 2023. De rechtbank had de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot verlenging van de PIJ-maatregel van de jeugdige, en had ook de vordering tot omzetting van de PIJ-maatregel in een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege afgewezen. Het hof heeft de zaak behandeld met inachtneming van de stukken van de rechtbank en heeft de advocaat-generaal en de raadsvrouw van de jeugdige gehoord tijdens de zitting op 23 november 2023. Het hof heeft vastgesteld dat de jeugdige, geboren in 1996, verblijft in een justitiële jeugdinrichting en dat er sprake is van een hoog recidiverisico. De jeugdige heeft een licht verstandelijke beperking en andere psychische stoornissen, wat het vinden van een geschikte woonplek bemoeilijkt. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank vernietigd voor zover deze aan het oordeel van het hof was onderworpen, en heeft de PIJ-maatregel met 20 dagen verlengd. De vordering tot omzetting naar terbeschikkingstelling is afgewezen, omdat niet voldaan is aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Het hof concludeert dat de jeugdige in een beveiligde instelling voor verstandelijk gehandicapten geplaatst dient te worden, en dat de huidige situatie niet toelaat om de PIJ-maatregel om te zetten.

Uitspraak

PIJ P23/284
Beslissing van 7 december 2023
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van het openbaar ministerie in de zaak tegen
[de jeugdige],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
verblijvende in [JJI] te [plaats]
(hierna: de JJI),
verder te noemen: de jeugdige.
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag van 10 augustus 2023. Deze beslissing houdt in de niet-ontvankelijk verklaring van de officier van justitie in de vordering tot verlenging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen
(hierna: PIJ-maatregel), de afwijzing van de vordering tot het omzetten van de PIJ-maatregel in een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege, en toewijzing van de vordering tot het vaststellen van bijzondere voorwaarden in het kader van de voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel.
Het hof heeft gelet op dezelfde stukken als de rechtbank en daarnaast op:
- het proces-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg;
- de beslissing waarvan beroep;
- de akte van 23 augustus 2023 waarbij de officier van justitie beroep heeft ingesteld;
- de appelmemorie van 6 september 2023;
- een recente registratiekaart van de jeugdige;
- de aanvullende informatie van de JJI van 14 november 2023, met als bijlagen de SAVRY van 6 november 2023 en het veertiende perspectiefplan van 9 september 2022;
- het aanvullend advies van [GGZ instantie]
(hierna: [GGZ instantie] )van 16 november 2023;
- het schriftelijk requisitoir van de advocaat-generaal;
- de pleitnota van de raadsvrouw.
Het hof heeft ter zitting van 23 november 2023 gehoord de advocaat-generaal,
mr. L.H.J. Vijlbrief-Smit, en de jeugdige, bijgestaan door zijn raadsvrouw,
mr. C.W. Dirkzwager, advocaat te Amsterdam
Het hof heeft ter zitting tevens gehoord:
- de getuige-deskundige mevrouw [reclasseringswerker] , reclasseringswerker bij [GGZ instantie] ;
- de getuige-deskundige mevrouw [gedragswetenschapper] , gedragswetenschapper bij de JJI;
- de getuige-deskundige de heer [deskundige] , directeur zorg & behandeling en
GZ-psycholoog bij de JJI.

Omvang van het beroep

Het beroep is door de officier van justitie beperkt ingesteld. Het beroep richt zich tegen de niet-ontvankelijk verklaarde vordering tot verlenging van de PIJ-maatregel en tegen de afwijzing van de vordering tot omzetting van de PIJ-maatregel in een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege
(hierna: de omzetting). Dit brengt mee dat de toewijzing van de vordering tot het vaststellen van bijzondere voorwaarden in het kader van de voorwaardelijk beëindigde PIJ-maatregel niet aan het oordeel van het hof is onderworpen.

Overwegingen

Het standpunt van de deskundigen ter zitting
De JJI heeft samen met de reclassering gezocht naar een geschikte woonplek voor de jeugdige. Dat is niet gelukt. Het is complex omdat sprake is van een hoog recidiverisico en omdat er gezocht moet worden naar een woonplek die gericht is op beveiligd wonen, maar niet op behandeling. De jeugdige heeft intensieve begeleiding en beveiliging nodig, voor de rest van zijn leven. Een borginstelling past bij de jeugdige, maar de benaderde borginstellingen vinden de casus te complex. Er wordt nu gesproken over een woonvoorziening van borginstelling [borginstelling] op het terrein van de [instelling] . Er staat voor volgende week een intake gepland. [borginstelling] heeft de jeugdige eerder afgewezen omdat er geen behandelvraag is. [borginstelling] biedt beveiligingsniveau 0 en de stap naar een dergelijk laag beveiligingsniveau is voor de jeugdige eigenlijk veel te groot. In het geval deze plaatsing niet geschikt blijkt, dan is dit wellicht een ingang voor een plaatsing in een woonvoorziening met beveiligingsniveau 1 op hetzelfde terrein. Ook wordt geprobeerd de eerder benaderde borginstellingen alsnog aan tafel te krijgen zodat de jeugdige daar zijn eigen verhaal kan doen; de eerdere contacten zijn enkel digitaal geweest. Overbrugging bij zijn tante wordt ook gezien als een te grote stap. Plaatsing van de jeugdige bij [borginstelling] prevaleert boven de omzetting, maar er is meer tijd nodig.
Het standpunt van de jeugdige
De raadsvrouw heeft geconcludeerd tot bevestiging van de beslissing van de rechtbank. Omzetting voldoet niet aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Er zijn onvoldoende concrete, duidelijke en genoegzame aanwijzingen dat van de jeugdige een zodanig groot gevaar uit gaat dat dit omzetting rechtvaardigt. Bij vaststelling van het recidiverisico moet niet alleen gekeken worden naar de hoogte van het risico, maar ook naar de aard van het gevaar, de omstandigheden waaronder en de termijn waarop zich dit gevaar naar verwachting zal verwezenlijken. De inschatting van het recidiverisico door de deskundigen gaat niet zozeer om gewelddadig gedrag rondom het indexdelict. Het gaat vooral over het risico van ontregeling. Het is de vraag of omzetting passend is, nu het risico op geweld vooral samenhangt met mogelijke ontregeling van de jeugdige, een ontregeling die voortkomt uit beperkingen die voldoende van een antwoord voorzien kunnen worden binnen de beveiligde sector voor verstandelijk gehandicapten. De kans op dreigend en gewelddadig gedrag zal juist hoger zijn in een forensische setting. Daar komt bij dat de jeugdige niet behandeld dient te worden ter voorkoming van recidive, maar vooral zeer strak en intensief moet worden begeleid in een tegemoetkomende omgeving. De positieve lijn die de jeugdige heeft ingezet, zou voortgezet kunnen worden door de jeugdige in het kader van de voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel bij zijn tante te laten verblijven en vanuit daar door te zoeken naar een geschikte woonplek. Als die plek gevonden is, kan een rechterlijke machtiging worden afgegeven.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft primair verzocht de behandeling van de zaak aan te houden voor de duur van zes tot acht weken voor nader onderzoek naar een geschikte woonplek voor de jeugdige. Binnen deze termijn is bekend of de jeugdige terecht kan bij [borginstelling] . Uit de adviezen volgt dat een beveiligde woonplek met voldoende begeleiding nodig is voor de jeugdige. Alles moet zijn geprobeerd voordat omzetting kan plaatsvinden, dat is nu nog niet het geval.
Subsidiair wordt verzocht de vordering tot omzetting toe te wijzen. Er is voldaan aan de eisen die aan de omzetting worden gesteld. De PIJ-maateregel heeft zes jaren geduurd, al het mogelijke is geprobeerd in het kader van de behandeling van de jeugdige en desondanks wordt het recidiverisico nog steeds ingeschat als hoog. Tijdens de PIJ-maatregel hebben zich vele incidenten voorgedaan. Er kan niet worden volstaan met de voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel met een al dan niet tijdelijk verblijf van de jeugdige bij zijn tante. De veiligheid van de samenleving eist de omzetting.
De advocaat-generaal heeft verzocht de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering tot verlenging van de PIJ-maatregel omdat de onvoorwaardelijke
PIJ-maatregel de maximale duur heeft bereikt.
Het oordeel van het hof
Vernietiging
Uit de beslissing van de rechtbank Den Haag van 10 augustus 2023 volgt dat de rechtbank de vorderingen met gesloten deuren heeft behandeld. De hoofdregel is dat het onderzoek ter terechtzitting in een strafzaak in het openbaar geschiedt (artikel 269 van het Wetboek van Strafvordering
(hierna: Sv)). Als het om een jeugdstrafzaak gaat, dan geldt als uitgangspunt dat de behandeling van de zaak met gesloten deuren plaatsvindt (artikel 495b, eerste lid, Sv).
Gaat het om een zaak over de tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing, zoals de onderhavige zaak, dan is de hoofdregel dat het onderzoek plaatsvindt ter openbare terechtzitting (artikel 6:6:4, eerste lid, Sv). Deze hoofdregel geldt niet indien de veroordeelde op het tijdstip dat de behandeling van de zaak dient, de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt (artikel 6:6:3, zesde lid, Sv). Het hof ziet in de systematiek van het Wetboek van Strafvordering en in de parlementaire geschiedenis van de totstandkoming van artikel 6:6:3, zesde lid, Sv geen reden om deze bepaling anders uit te leggen dan overeenkomstig de duidelijke tekst van de wet.
De jeugdige was tijdens de behandeling van de zaak bij de rechtbank Den Haag op
10 augustus 2023 zesentwintig jaar. De zaak had daarom in het openbaar behandeld moeten worden. Enig rechtsgevolg behoeft daaraan niet te worden verbonden omdat het gebrek is hersteld door de openbare behandeling van de zaak in beroep. Wel zal het hof de beslissing vernietigen voor zover het aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Indexdelicten
De rechtbank Den Haag heeft aan de jeugdige bij vonnis van 6 maart 2017 de PIJ-maatregel opgelegd voor diefstal, vergezeld en gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf de vlucht mogelijk te maken en hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen. De jeugdige heeft, terwijl hij achterop de scooter van de mededader zat, een telefoon uit de handen gepakt van het slachtoffer. Nadat het slachtoffer de jeugdige vast greep waardoor de jeugdige en de mededader op de scooter in onbalans raakten, kwamen zij in botsing met een snorfiets die daardoor beschadigd raakte en met een fietser, waardoor die laatste pijn en letsel heeft gekregen. Dit is een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Stoornis en recidivegevaar
Uit de rapportage van het Pieter Baan Centrum
(hierna: PBC)van 20 maart 2023 volgt dat bij de jeugdige sprake is van een licht verstandelijke beperking, een andere gespecificeerde neurobiologische ontwikkelingsstoornis, een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met voornamelijk paranoïde (wantrouwen) en (in gedrag) antisociale kenmerken, en een psychotische stoornis door het gebruik van amfetamine (in langdurige remissie). De jeugdige heeft een (zeer) gebrekkige impulscontrole en de emotie- en agressieregulatie is uiterst beperkt.
Het PBC schat het risico op toekomstig gewelddadig gedrag in bredere zin in als zeer hoog. Dit risico wordt zonder een tegemoetkomende context als acuut en onafwendbaar beschouwd. Het risico op recidive van het indexdelict wordt niet als dermate hoog en onafwendbaar ingeschat en is sterk verbonden met de context waarin de jeugdige zich op dat moment bevindt.
Uit het verlengingsadvies van de JJI van 5 juli 2023 volgt dat bij de jeugdige sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis, schizofrenie met katatonie en zwakbegaafdheid. Impulsiviteit en agressieregulatieproblemen vormen onderdeel van de gedragsproblematiek. Er is bij de jeugdige sprake van een laag zelfbeeld, gebrekkige emotieregulatie en beperkte copingvaardigheden. De laatste jaren wordt ook een psychotische kwetsbaarheid waargenomen, voornamelijk na het gebruik van drugs of overprikkeling. Uit de aanvullende informatie van de JJI van 14 november 2023 volgt dat het recidiverisico nog steeds hoog is.
Verlenging
Op grond van deze gegevens stelt het hof vast dat bij de jeugdige sprake is van een stoornis en dat vanwege het recidivegevaar de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de verlenging van de PIJ-maatregel vereist.
Duur van de verlenging
De PIJ-maatregel is ingegaan op 7 april 2017. De PIJ-maatregel geldt voor de duur van drie jaren. De maatregel eindigt, behoudens eventuele verlengingen, voorwaardelijk na twee jaar. Die verlengingen kunnen zowel in jaren, als in maanden als in dagen worden opgelegd.
Ingevolge het vigerende artikel 88 van het Wetboek van Strafrecht
(hierna: Sr)wordt onder een maand verstaan een termijn van 30 dagen, en onder een dag 24 uren; een jaar is in het wetboek van Strafrecht niet nader gedefinieerd, en beslaat dientengevolge een kalenderjaar, oftewel 365 dagen (en in een schrikkeljaar 366 dagen).
Bij de inwerkingtreding van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Wet USB) op 1 januari 2020 werd artikel 88 Sr gewijzigd. Artikel 88 Sr hield vanaf 1 januari 2020 (mede) in dat onder een jaar een tijd van twaalf maanden werd verstaan en onder een maand een tijd van dertig dagen. Kortgezegd, vanaf 1 januari 2020 bestond een jaar in het Wetboek van Strafrecht niet langer uit een kalenderjaar van 365 dagen, maar uit 360 (12 x 30) dagen.
Bij de inwerkingtreding van de Spoedreparatiewet op 25 juli 2020 is de nieuwe definitie van een jaar weer uit de wet gehaald, en is artikel 88 Sr weer geformuleerd zoals vóór 1 januari 2020. Dit heeft tot gevolg dat vanaf 25 juli 2020 een jaar in de zin van het Wetboek van Strafrecht weer bestaat uit een kalenderjaar, oftewel 365 dagen.
De termijn van de aan de jeugdige opgelegde PIJ-maatregel is achtereenvolgens verlengd met een termijn van achttien maanden, twaalf maanden, twaalf maanden, twee maanden en vier maanden, hetgeen inhoud dat de PIJ-maatregel na twee jaren, dus 730 (2 x 365) dagen, met in totaal 1.440 (48 x 30) dagen is verlengd. Op dit moment heeft de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel dus 2.170 (730 + 1.440) dagen geduurd. De onvoorwaardelijke PIJ-maatregel kan maximaal verlengd worden tot zes jaren, waarna de voorwaardelijke beëindiging van rechtswege gaat lopen. De onvoorwaardelijke PIJ-maatregel kan daarom maximaal 2.190 (6 x 365) dagen duren, hetgeen betekent dat de PIJ-maatregel nog kan worden verlengd met een termijn van 20 dagen.
Het hof ziet aanleiding om de PIJ-maatregel met een termijn van 20 dagen te verlengen.
Gevolg gevend aan het bepaalde in artikel 6:6:31, tweede lid, derde volzin, Sv stelt het hof vast dat de PIJ-maatregel – mede gezien een aantal onttrekkingen, gedurende welke onttrekkingen de termijn niet heeft gelopen – voorwaardelijk eindigt op 11 september 2023 en, behoudens een eventuele verlenging, onvoorwaardelijk eindigt op 11 september 2024.
Omzetting PIJ-maatregel in terbeschikkingstelling
Artikel 6:6:33 Sv biedt de wettelijke grondslag voor een omzetting. Voordat het hof de PIJ-maatregel in de terbeschikkingstelling kan omzetten, dient te worden voldaan aan een aantal voorwaarden.
De PIJ-maatregel is met onderhavige verlenging voor de duur van twintig dagen verlengd tot de maximale duur van zeven jaren (artikel 6:6:33, eerste lid, Sv). Ten tijde van deze beslissing van het hof is sprake van de voorwaardelijke beëindiging van de maatregel. Ook dan is omzetting mogelijk. Verder is voldaan aan de eisen van artikel 37a, eerste lid, Sr (artikel 6:6:33, tweede lid, Sv). Bij de jeugdige bestond ten tijde van het feit waarvoor de PIJ-maatregel is opgelegd een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens en het indexdelict betreft een feit waarvoor de maatregel van terbeschikkingstelling kan worden opgelegd. In artikel 312 Sr is hierop een gevangenisstraf gesteld van ten hoogste twaalf jaren.
Daarnaast dient het hof te beschikken over een multidisciplinaire- of weigerrapportage van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, waaronder een psychiater, die de jeugdige hebben onderzocht. Daarnaast dient het hof te beschikken over een advies van het hoofd van de inrichting, en de wettelijke aantekeningen.
Het hof beschikt over een PBC-rapportage van 20 maart 2023. Deze rapportage is opgesteld door psychiater T. den Boer en psycholoog R. Haveman. Beide deskundigen zijn geregistreerd in het NRGD voor het deskundigheidsgebied forensische psychiatrie, psychologie en orthopedagogiek (FPPO) strafrecht (jeugd/volwassenen). Daarnaast beschikt het hof over een advies van de JJI en de perspectiefplannen.
Het hof dient voorts na te gaan of de jeugdige op het moment van de beslissing tot omzetting lijdt aan een stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, en of van de jeugdige een zodanig groot gevaar uitgaat dat dit de omzetting rechtvaardigt. Daarin is begrepen een toets op de proportionaliteit en subsidiariteit van die omzetting. Bij de vaststelling van het recidiverisico dient in dit verband niet alleen gekeken te worden naar de hoogte van het risico, maar ook naar de aard van het gevaar, de omstandigheden waaronder en de termijn waarop zich dit gevaar naar verwachting zal verwezenlijken. Verder kan in het geheel van de afweging enige betekenis toekomen aan de inspanningen die de Staat heeft geleverd om de jeugdige te behandelen.
Het hof stelt vast dat bij de jeugdige sprake is van een stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en verwijst daarbij naar hetgeen onder ‘Stoornis en recidivegevaar’ is opgenomen.
Ten aanzien van het recidiverisico hebben de PBC-rapporteurs overwogen dat de jeugdige, ondanks de geschetste ernstige psychopathologie, relatief laat met justitie in aanraking is gekomen en dat het af te wenden risico binnen de PIJ-maatregel een ander risico betreft dan het indexdelict. Het af te wenden risico is de ernstige ontregeling en daarmee samenhangend agressief gedrag. Juist binnen de context van de PIJ-maatregel is het risico van ontregeling – samenhangend met het basale wantrouwen en het onvoldoende overzien van de situatie, dit in combinatie met een bepalende en beperkende context – groot. Afgewogen de (relatief beperkte) ernst van het indexdelict en het recidiverisico enerzijds, en de zwaarte en impact van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege anderzijds, is het hof van oordeel dat niet is voldaan aan het vereiste van proportionaliteit.
Daarnaast overweegt het hof dat uit de adviezen van de JJI en de reclassering volgt dat de jeugdige geplaatst dient te worden in een VG7-instelling (een instelling voor besloten wonen met zeer intensieve begeleiding, verzorging en gedragsregulering), hetgeen door de deskundigen ter zitting bij het hof nog steeds passend wordt geacht. De PBC-rapporteurs hebben overwogen dat de beperkingen van de jeugdige duurzaam van aard zijn. Niet zozeer behandeling als wel het bieden van een voldoende tegemoetkomende context is noodzakelijk. Voorts dient niet zozeer de hoogte van de beveiliging als wel de aard en intensiteit van de begeleiding centraal te staan in de bejegening. Ook volgens deze rapporteurs wordt een beveiligde instelling voor verstandelijk gehandicapten passend en toereikend geacht om het risico voldoende te beperken. Dat zou volgens hen plaats kunnen vinden binnen het kader van een rechterlijke machtiging. Op termijn zal mogelijk toegewerkt kunnen worden naar een instelling voor begeleid wonen, gericht op de begeleiding van personen met een verstandelijke beperking en (daarmee samenhangende) gedragsproblemen. Gelet op de adviezen van de deskundigen dat een beter passend alternatief voorhanden is, namelijk plaatsing van de jeugdige in een VG7-instelling, is het hof van oordeel dat ook niet is voldaan aan het vereiste van subsidiariteit. Het feit dat er op dit moment nog niet feitelijk een geschikte plek voor de jeugdige beschikbaar is, doet aan voorgaande niets af.
Concluderend wijst het hof de vordering van de officier van justitie tot omzetting af.
Aanhoudingsverzoek advocaat-generaal
Het hof acht zich op basis van de aanwezige informatie voldoende voorgelicht om te kunnen oordelen over het door de officier van justitie ingediende beroep. Het verzoek tot aanhouding in afwachting van de intake bij [borginstelling] wordt afgewezen. De noodzakelijkheid van dit onderzoek is gelet op het hiervoor overwogene niet gebleken.
Aanvullende overweging met betrekking tot de geldende voorwaarden
Ten overvloede overweegt het hof dat de beslissing tot het vaststellen van bijzondere voorwaarden in het kader van de voorwaardelijk beëindigde PIJ-maatregel niet aan zijn oordeel onderworpen is. Om die reden blijven de bijzondere voorwaarden zoals gesteld in de beslissing van de rechtbank Den Haag van 10 augustus 2023 gelden.

BESLISSING

Het hof:
Wijst afhet verzoek van de advocaat-generaal tot aanhouding;
Vernietigtde beslissing van de rechtbank Den Haag van 10 augustus 2023 met betrekking tot de jeugdige
[de jeugdige] ,voor zover aan zijn oordeel onderworpen;
Verlengtde maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen met een termijn van
20 dagen;
Wijst afde vordering van de officier van justitie tot het omzetten van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen in de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
Aldus gedaan door
mr. M. Keppels, voorzitter,
mr. A.B.A.P.M. Ficq en mr. O.O. van der Lee, raadsheren,
en drs. I.E. Troost en drs. R.J.A. van Helvoirt, raden,
in tegenwoordigheid van mr. R. Kaatman, griffier,
en op 7 december 2023 in het openbaar uitgesproken.
De raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.