ECLI:NL:GHARL:2023:10469

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 december 2023
Publicatiedatum
11 december 2023
Zaaknummer
21-001189-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en zware mishandeling na geweldsincident met hamer

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling, na een geweldsincident op 26 september 2022 waarbij hij de aangever met een hamer zou hebben geslagen. De verdachte heeft weliswaar bekend dat hij de aangever met zijn vuisten heeft geslagen, maar er was geen aanklacht voor mishandeling. Het hof concludeert dat de verklaringen van de verdachte en de aangever sterk uiteenlopen en dat de letselrapportage geen duidelijkheid biedt over de feitelijke gang van zaken. Hierdoor kan het hof niet met voldoende zekerheid vaststellen dat de verdachte de aangever met de hamer heeft geslagen, wat essentieel is voor de bewezenverklaring van poging tot doodslag. Het hof spreekt de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde en oordeelt dat er onvoldoende bewijs is voor het subsidiair tenlastegelegde van zwaar lichamelijk letsel. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf wordt afgewezen, aangezien de verdachte is vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De voorlopige hechtenis van de verdachte is opgeheven op 5 december 2023.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001189-23
Uitspraak d.d.: 8 december 2023
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 28 februari 2023 met parketnummer 18-244735-22 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 18-111619-20, in de strafzaak tegen

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
thans verblijvende in P.I. [locatie]

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 24 november 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de tenuitvoerlegging van de aan verdachte opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden wordt gelast. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A.M. Veld, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank Noord-Nederland heeft bij vonnis van 28 februari 2023, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard en de tenuitvoerlegging van de aan verdachte opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden gelast.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 26 september 2022 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven, hebbende hij, verdachte, meermalen, althans eenmaal
- met een hamer op het hoofd van die [benadeelde] geslagen, en/of
- met een schroevendraaier en/of met (een) ander(e) voorwerp(en) en/of op andere wijze geweld toegepast op het lichaam van die [benadeelde]
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 26 september 2022 te [plaats] ,
aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken schedel, een gebroken schouderblad, gebroken ribben en/of een breuk in het aangezicht heeft toegebracht door meermalen, althans eenmaal
- met een hamer op het hoofd van die [benadeelde] te slaan, en/of
- met een schroevendraaier en/of met (een) ander(e) voorwerp(en) en/of op andere wijze geweld toe te passen op het lichaam van die [benadeelde] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair tenlastegelegde, inhoudende poging tot doodslag, wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Ten aanzien van het noodweerverweer heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is geworden dat sprake was van een noodweersituatie.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair tenlastegelegde, dan wel dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging vanwege noodweer(exces).
Oordeel van het hof
Het hof stelt vast dat verdachte en aangever op 26 september 2022 aanwezig waren in de woning van aangever te [plaats] en dat tussen hen een geweldsincident heeft plaatsgevonden, waarbij aangever ernstig letsel heeft opgelopen. Over wat er precies is gebeurd, hebben verdachte en aangever uiteenlopende verklaringen afgelegd. Aangever heeft namelijk verklaard dat verdachte de hamer uit aangever zijn kamer heeft gepakt en hem (meermalen) met deze hamer heeft geslagen, terwijl verdachte heeft verklaard dat aangever de hamer heeft gepakt, daar mee bleef zwaaien en dat hij vervolgens de hamer heeft afgepakt en heeft weggegooid. Verdachte heeft ook verklaard dat hij aangever enkel ter afweer met zijn vuisten heeft geslagen.
Het hof stelt voorop dat verdachte weliswaar heeft bekend dat hij aangever met zijn vuisten heeft geslagen, maar dat aan hem geen mishandeling ten laste is gelegd. Vervolgens is het hof van oordeel dat je kan spreken van een poging tot doodslag in het geval je kan vaststellen dat verdachte [benadeelde] hard met een hamer op het hoofd heeft geslagen. Nu de verklaringen van aangever en verdachte dusdanig uiteenlopen, en de letselrapportage ook geen uitsluitsel biedt, kan het hof op basis van het dossier onvoldoende vaststellen wat de feitelijke gang van zaken is geweest met betrekking tot het hard met de hamer op het hoofd slaan. Wat exact in de woning gebeurd zou zijn, valt niet met enige mate van zekerheid vast te stellen. Het hof spreekt verdachte daarom vrij van het primair tenlastegelegde.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde overweegt het hof dat het dossier onvoldoende steun biedt om aan te nemen dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Het hof spreekt verdachte dan ook vrij van het aan hem subsidiair tenlastegelegde.

Vordering tot tenuitvoerlegging

Het hof zal de vordering van de officier van justitie, d.d. 17 november 2022 tot tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf, de verdachte voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland d.d. 6 oktober 2020 afwijzen, aangezien verdachte wordt vrijgesproken ter zake van het hem als voormeld tenlastegelegde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Noord-Nederland van 17 november 2022, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 6 oktober 2020, parketnummer 18-111619-20, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf 3 maanden met proeftijd van 3 jaren.
Heeft bij beschikking van 5 december 2023 de voorlopige hechtenis opgeheven.
Aldus gewezen door
mr. O. Anjewierden, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. A.F. van Kooij, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.E. van Zalen, griffier,
en op 8 december 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.