ECLI:NL:GHARL:2023:10384

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 december 2023
Publicatiedatum
6 december 2023
Zaaknummer
22/2173
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid van beroep tegen aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 december 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had op 10 augustus 2022 het beroep van belanghebbende tegen een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende had een aanslag ontvangen voor het jaar 2020, waartegen hij bezwaar had aangetekend. De Inspecteur handhaafde de aanslag, waarna belanghebbende in beroep ging. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, omdat het beroepschrift te laat was ingediend. Belanghebbende ging in hoger beroep, maar het Hof oordeelde dat de termijn voor het indienen van het beroepschrift was overschreden. Het Hof concludeerde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, omdat belanghebbende niet had aangetoond dat hij niet in verzuim was. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen veroordeling in proceskosten of griffierecht uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummer BK-ARN 22/2173
uitspraakdatum: 5 december 2023
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 10 augustus 2022, in de zaak met nummer LEE 21/3392, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Groningen(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is voor het jaar 2020 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar van 15 september 2021 de bestreden aanslag gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 10 augustus 2022, verzonden op 10 augustus 2022, niet-ontvankelijk verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd, alsmede het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2023 te Leeuwarden. Partijen zijn met kennisgeving aan het Hof niet verschenen.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende heeft met dagtekening 28 oktober 2021 een beroepschrift bij de Rechtbank ingediend, door de Rechtbank ontvangen op 1 november 2021, tegen de hiervoor – onder 1.2 – bedoelde uitspraak op bezwaar. De poststempel op de envelop waarin het beroepschrift is verstuurd, vermeldt als datum 29 oktober 2021.
2.2
De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de Rechtbank het beroep van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en, zo dat niet het geval is, of de bestreden aanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.
3.2
Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de bestreden aanslag.
3.3
De Inspecteur beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – vermelde vragen bevestigend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Ingevolge artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen vangt de termijn voor het instellen van beroep aan met ingang van de dag na die van dagtekening van de uitspraak op bezwaar, tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van de bekendmaking. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge het tweede lid van dit artikel is een beroepschrift bij verzending per post tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
4.2
Nu niet is gesteld of gebleken dat de uitspraak op bezwaar na de dagtekening is verzonden, eindigde de beroepstermijn op 27 oktober 2021. Belanghebbende heeft met dagtekening 28 oktober 2021 een beroepschrift opgesteld dat op 1 november 2021 door de Rechtbank is ontvangen. Blijkens de poststempel op de envelop waarin het beroepschrift is verstuurd, is het beroepschrift op 29 oktober 2021 ter post bezorgd. Dat betekent dat het beroep na afloop van de termijn is ingediend. Anders dan belanghebbende in hoger beroep betoogt, is de termijn voor het instellen van beroep van openbare orde. Daarvan kan niet worden afgeweken.
4.3
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Belanghebbende heeft gesteld dat hij niet in verzuim was, omdat hij nog niet het gehele dossier met betrekking tot de bestreden aanslag van de Inspecteur had ontvangen, ondanks herhaaldelijke pogingen daartoe. Naar het oordeel van het Hof, is de omstandigheid dat belanghebbende niet over het gehele dossier beschikte, geen reden om te oordelen dat hij niet in verzuim was. Belanghebbende had immers pro forma beroep kunnen indienen dan wel zijn beroep (mede) kunnen gronden op de omstandigheid dat hij niet over alle stukken beschikte. Hij had de gronden van zijn beroep dan later kunnen aanvullen. Overigens valt niet in te zien dat belanghebbende niet enkele dagen eerder zijn beroepschrift had kunnen indienen, te meer niet nu gesteld noch gebleken is dat hij ten tijde van het indienen van het beroepschrift wel over alle relevante stukken beschikte. Het Hof acht daarom de termijnoverschrijding niet verschoonbaar.
4.4
Het Hof acht, gelet op het hiervoor overwogene, het beroep niet-ontvankelijk.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten en griffierecht

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. van der Wal, voorzitter, mr. B.F.A. van Huijgevoort en mr. G.B.A. Brummer, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 december 2023.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De voorzitter,
(P. van der Wal)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 6 december 2023.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.