ECLI:NL:GHARL:2023:1035

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 januari 2023
Publicatiedatum
6 februari 2023
Zaaknummer
21-000128-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperkt appel in jeugdstrafzaak wegens mishandeling van de moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland. De verdachte, geboren in 2003, was aangeklaagd voor mishandeling van zijn moeder en vernieling van goederen. Het hoger beroep was beperkt tot de veroordeling voor mishandeling. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie, met een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat de mishandeling wettig en overtuigend bewezen was, ondanks de verdediging die stelde dat er onvoldoende bewijs was. Het hof heeft de verklaringen van de moeder en de zus van de verdachte in overweging genomen, maar kwam tot de conclusie dat deze niet voldoende waren om aan de bewezenverklaring te twijfelen. Het hof heeft de straf voor de mishandeling vastgesteld op een voorwaardelijke taakstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen jeugddetentie, met een proeftijd van 2 jaren. Voor het niet aan het oordeel van het hof onderworpen feit, dat door de politierechter was bewezen verklaard, heeft het hof een taakstraf van 10 uren opgelegd. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd voor zover het aan het oordeel van het hof was onderworpen en opnieuw recht gedaan.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000128-22
Uitspraak d.d.: 31 januari 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 12 januari 2022 met parketnummer 05-255331-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2003,
thans uit anderen hoofde verblijvende in Rijks Justitiële Jeugdinrichting [locatie 1] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte ter zake van mishandeling, begaan tegen zijn moeder (feit 1) en opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen (feit 2), veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest.

Omvang van het hoger beroep

Het hoger beroep is in de aanvullende appelakte van 14 januari 2022 uitdrukkelijk beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan verdachte onder 1 (mishandeling) ten laste is gelegd. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen. Voor het door de politierechter onder 2 bewezen verklaarde feit – welk feit aldus niet aan het oordeel van het hof is onderworpen – zal het hof, gelet op artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering, hierna een straf bepalen.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 januari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. P.B. Spaargaren, naar voren is gebracht.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging voor zover thans nog aan de orde

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 21 september 2021, in de gemeente [locatie 2] , zijn moeder, genaamd [slachtoffer] , heeft mishandeld, door genoemde [slachtoffer] met de al dan niet tot vuist gebalde hand in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of (elders) tegen het lichaam te stompen of te slaan, en/of door genoemde [slachtoffer] (krachtig) vast te pakken (bij de polsen, althans het lichaam) en/of door (vervolgens) de pols(en) van genoemde [slachtoffer] om te draaien of te verdraaien, en/of door genoemde [slachtoffer] (krachtig) weg te duwen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van zijn moeder.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. De verklaring van de zus van verdachte biedt onvoldoende ondersteuning aan de verklaring van de moeder van verdachte om te komen tot een bewezenverklaring. De moeder van verdachte heeft bovendien bij de raadsheer-commissaris verklaard dat verdachte haar niet mishandelde.
Oordeel hof
Evenals de politierechter, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van zijn moeder, [slachtoffer] , door haar (krachtig) vast te pakken. Naar het oordeel van het hof wordt het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. De door de moeder en de zus van verdachte bij de raadsheer-commissaris afgelegde verklaringen geven het hof geen aanleiding om te komen tot een ander oordeel. Het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks21 september 2021, in de gemeente [locatie 2] , zijn moeder, genaamd [slachtoffer] , heeft mishandeld, door genoemde [slachtoffer]
met de al dan niet tot vuist gebalde hand in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of (elders) tegen het lichaam te stompen of te slaan, en/of door genoemde [slachtoffer](krachtig) vast te pakken
(bij de polsen, althans het lichaam) en/of door (vervolgens) de pols(en) van genoemde [slachtoffer] om te draaien of te verdraaien, en/of door genoemde [slachtoffer] (krachtig) weg te duwen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn moeder.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Strafbepaling ex artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering

Het hof zal allereerst, gelet op artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering, een straf bepalen voor het niet aan zijn oordeel onderworpen, door de politierechter onder 2 bewezen verklaarde feit.
De raadsman heeft verzocht om ten aanzien van het onder feit 2 bewezenverklaarde artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toe te passen.
Bij het bepalen van de straf heeft het hof gelet op de aard en de ernst van hetgeen door de politierechter bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte.
Gelet hierop dient vorenbedoelde straf naar het oordeel van het hof te worden bepaald op een voorwaardelijke taakstraf van 10 uren, subsidiair 5 dagen jeugddetentie, met een proeftijd van 2 jaren. Nu de politierechter verdachte voor de feiten 1 en 2 heeft veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest, kan het hof niet bepalen dat aan verdachte ter zake van feit 2 geen straf of maatregel wordt opgelegd.

Oplegging van straf en/of maatregel

Jeugdstrafrecht
De verdachte was ten tijde van het plegen van het bewezen verklaarde feit 18 jaar oud en dus meerderjarig. Uitgangspunt is dat op een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, het volwassenenstrafrecht wordt toegepast, tenzij het hof in bijzondere omstandigheden aanleiding ziet daarvan af te wijken en op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht de bepalingen van het jeugdstrafrecht toe te passen. Hiertoe kan het hof beslissen op grond van de persoon van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
Uit het reclasseringsrapport van 23 december 2021 volgt dat geadviseerd wordt het jeugdstrafrecht toe te passen.
Het hof neemt dit advies over en zal derhalve, gelet op de persoon van de verdachte, het jeugdstrafrecht toepassen.
De straftoemeting
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte voor het onder 1 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen jeugddetentie, met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman heeft verzocht om artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toe te passen. Het opleggen van een straf is volgens hem niet passend in deze zaak.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn moeder in haar eigen huis, een plek waar zij zich veilig zou moeten voelen. Door zo te handelen heeft verdachte zijn moeder pijn toegebracht en haar lichamelijke integriteit geschonden.
Het hof heeft gelet op een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 15 december 2022, waaruit volgt dat verdachte niet eerder onherroepelijk wegens strafbare feiten is veroordeeld.
Daarnaast heeft het hof kennisgenomen van de rapporten in het dossier over verdachte en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, voor zover die door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht. Verdachte verblijft op dit moment in het kader van de voorlopige hechtenis in een andere zaak in een jeugdinrichting. In die zaak hebben de psycholoog en de psychiater klinische behandeling geadviseerd. Het is de bedoeling dat verdachte vanuit de jeugdinrichting doorstroomt naar een kliniek voor behandeling. In de jeugdinrichting zit hij niet op zijn plek.
Een schuldigverklaring zonder oplegging van een straf of maatregel doet naar het oordeel van het hof onvoldoende recht aan de ernst van het feit. Alles afwegende, acht het hof een voorwaardelijke taakstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen jeugddetentie, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 63, 77c, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Bepaalt de door de politierechter opgelegde straf voor het onder 2 bewezenverklaarde op:
een
taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van
10 (tien) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
5 (vijf) dagenjeugddetentie.
Bepaalt dat de werkstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat de werkstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter,
mr. H.M.E. Tebbenhoff Rijnenberg en mr. D. Visser, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E.G. Ruissaard, griffier,
en op 31 januari 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.