ECLI:NL:GHARL:2023:10342

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 december 2023
Publicatiedatum
5 december 2023
Zaaknummer
200.329.671
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake wijziging hoofdverblijfplaats van minderjarigen onder voogdij

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van de hoofdverblijfplaats van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2], die onder voogdij staan van de gecertificeerde instelling William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (GI). De moeder van de kinderen, die in hoger beroep is gekomen, verzocht het hof om de bestreden beschikking van de rechtbank Midden-Nederland te vernietigen. De rechtbank had op 22 mei 2023 de GI toestemming verleend om de hoofdverblijfplaats van de kinderen te wijzigen zonder de moeder vooraf te horen, wat leidde tot de grieven van de moeder in hoger beroep.

Het hof heeft vastgesteld dat op grond van artikel 807 onder c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) geen hoger beroep openstaat tegen een beschikking op grond van artikel 1:336a van het Burgerlijk Wetboek (BW), maar alleen cassatie in het belang der wet. De moeder stelde dat het appelverbod in haar geval doorbroken kon worden, omdat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er sprake was van een spoedverzoek. Het hof oordeelde echter dat de rechtbank niet buiten het toepassingsgebied van artikel 1:336a BW was getreden en dat er geen verzuim van essentiële vormen was. De belangen van de kinderen vereisten een spoedbeslissing, en het hof concludeerde dat het recht op hoor en wederhoor was gewaarborgd.

Uiteindelijk heeft het hof het hoger beroep van de moeder verworpen en de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van het waarborgen van de belangen van minderjarigen in juridische procedures en de beperkingen van hoger beroep in zaken betreffende voogdij.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.329.671
(zaaknummer rechtbank Utrecht 557257)
beschikking van 5 december 2023
inzake
[verzoekster],
verblijvende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.E. Toet te Utrecht,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI,

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 22 mei 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder ook te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 13 juli 2023;
- het verweerschrift met producties;
- een journaalbericht van mr. Toet van 3 oktober 2023 met producties; en
- een journaalbericht van mr. Toet van 16 oktober 2023 met één productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 19 oktober 2023 plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door mr. Toet, en
- een vertegenwoordiger van de GI.
De raad voor de kinderbescherming heeft zich vooraf afgemeld voor de mondelinge behandeling.
3. De feiten
3.1
De moeder is de ouder van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2019 te [woonplaats1] , hierna te noemen [de minderjarige1] ; en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2020 te [woonplaats1] , hierna te noemen [de minderjarige2] .
3.2
Bij beschikking van 24 mei 2019 is [de minderjarige1] onder voogdij gesteld van de GI. Bij beschikking van 25 september 2020 is [de minderjarige2] onder voogdij gesteld van de GI.
3.3
De moeder woonde tot 22 mei 2023 met de kinderen in een moeder-kindhuis van [naam1] .

4.De procedure bij de rechtbank

4.1
De GI heeft op 22 mei 2023 de rechtbank verzocht om op grond van artikel 1:336a lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) toestemming te verlenen tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . De GI heeft daarbij op grond van artikelen 800 lid 3 en 809 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in combinatie met 1:265i BW verzocht om de beschikking af te geven zonder de belanghebbenden voorafgaand te horen.
4.2
De rechtbank heeft op 22 mei 2023 – zonder de moeder te horen – als volgt beslist:
“(…)
- verleent de GI toestemming tot wijziging van het verblijf van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in een gezinsvervangend tehuis en vervolgens doorplaatsing naar een perspectief biedende plek, met ingang van 22 mei 2023;
- bepaalt dat de GI en de moeder zullen worden gehoord ter zitting van 1 juni 2023 om 16:30 uur, welke zitting wordt gehouden in het gerechtsgebouw te Utrecht, Vrouwe Justitiaplein 1.
- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
(…)”
4.3
Op 1 juni 2023 heeft – in aanwezigheid van de moeder, haar advocaat en de GI – de mondelinge behandeling bij de rechtbank plaatsgevonden. De rechtbank heeft de beslissing van 22 mei 2023 na de moeder en de GI te hebben gehoord in stand gehouden.

5.De omvang van het geschil in hoger beroep

5.1
De moeder is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de GI niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, dan wel het verzoek van de GI af te wijzen, kosten rechtens.
5.2
De GI voert verweer en vraagt het hof de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep dan wel het verzoek van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

6.De motivering van de beslissing

6.1
Als de voogd ermee instemt dat een ander een kind in zijn gezin opneemt en ten minste een jaar heeft verzorgd en opgevoed, kan de voogd alleen met toestemming van die ander het verblijf van dat kind wijzigen (artikel 1:336a lid 1 BW). Als de ander die toestemming niet geeft kan de voogd de rechter vragen om vervangende toestemming. Deze wordt slechts verleend als dit in het belang van het kind noodzakelijk is (artikel 1:336a lid 2 BW).
6.2
Op grond van artikel 807 onder c Rv staat geen hoger beroep open tegen een beschikking op grond van artikel 1:336a BW, maar alleen cassatie in het belang der wet. Een wettelijk appèlverbod kan worden doorbroken als de rechter buiten het toepassingsgebied van de desbetreffende regeling is getreden, deze ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten of bij de behandeling van de zaak een zodanig fundamenteel rechtsbeginsel heeft veronachtzaamd dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken. [1]
6.3
De moeder stelt dat het appèlverbod in haar geval kan worden doorbroken. Zij voert aan dat de rechtbank het verzoek van de GI ten onrechte als een spoedverzoek heeft behandeld. Uit de artikelen 800 lid 3 en 809 lid 3 Rv volgt niet dat op een verzoek van artikel 1:336a BW kan worden beslist zonder voorafgaande mondelinge behandeling.
De door de GI aangevoerde zorgen waren niet zodanig dat er een spoedbeslissing nodig was. De vrees van de GI dat de moeder en de kinderen zouden vertrekken en onderduiken als zij bekend zou worden met het verzoek is ongegrond. Er was dus geen sprake van een dringende en onverwijlde noodzaak het verzoek met spoed en zonder verhoor van de moeder toe te wijzen.
6.4
De GI voert aan dat er altijd situaties kunnen voordoen waarin met spoed een wijziging in het verblijf van de kinderen noodzakelijk is. Daarvan was in dit geval sprake. De moeder onttrok zich steeds meer aan de begeleiding van [naam1] , het werd steeds ingewikkelder om met de moeder de zorgen te bespreken en [naam1] gaf aan de veiligheid van de kinderen en de groep niet meer te kunnen garanderen.
De rechtbank heeft de moeder na de bestreden beschikking alsnog in de gelegenheid gesteld om haar mening te geven. De vraag of er spoed was, is daarom niet meer relevant, aldus de GI.
6.5
Het hof overweegt als volgt. Uit artikel 3 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) volgt dat bij alle maatregelen betreffende kinderen, waaronder ook beslissingen van rechterlijke instanties, de belangen van het kind de eerste overweging vormen. De belangen van het kind kunnen vereisen dat de rechter een beslissing neemt zonder een voorafgaande mondelinge behandeling, ook als voor het betreffende verzoek geen concrete wettelijke grondslag, zoals artikel 800 lid 3 Rv, bestaat. Het hof is van oordeel dat een spoedbeslissing van de rechtbank in deze zaak noodzakelijk was om de belangen van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] veilig te stellen.
Anders dan de moeder heeft gesteld, is het hof van oordeel dat – in het licht van de belangenafweging uit artikel 3 IVRK – de rechtbank niet buiten het toepassingsgebied van artikel 1:336a BW is getreden. Ook is geen sprake van verzuim van essentiële vormen. De rechtbank heeft de moeder namelijk na de bestreden beschikking in de gelegenheid gesteld om zich tegen het verzoek te verweren. De moeder heeft hiervan gebruikgemaakt, zodat het recht op hoor en wederhoor daarmee is gewaarborgd. Het hof is van oordeel dat het appèlverbod niet kan worden doorbroken. Daardoor komt het hof niet toe aan de inhoudelijke beoordeling van het verzoek.

7.De slotsom

7.1
Het hof zal het hoger beroep van de moeder verwerpen.
7.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep gezien de aard van de zaak compenseren.

8.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verwerpt het hoger beroep van de moeder;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, J.H. Lieber en K. Mans, bijgestaan door de griffier, en is op 5 december 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.HR 29 maart 1985, ECLI:NL:HR:1985:AG4989,