ECLI:NL:GHARL:2023:10316

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 december 2023
Publicatiedatum
5 december 2023
Zaaknummer
200.327.697/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake partneralimentatie en beslaglegging

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat is aangespannen door de vrouw tegen de man, na een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter. De partijen zijn voormalige echtgenoten die in 2010 zijn gescheiden. In het convenant is een partneralimentatie van 12 jaar afgesproken. De vrouw heeft meerdere keren beslag gelegd op de bankrekeningen en het loon van de man wegens vermeende achterstallige alimentatie. De voorzieningenrechter heeft in een eerdere uitspraak het beslag opgeheven en de vrouw in de proceskosten veroordeeld. De vrouw is tegen deze uitspraak in hoger beroep gegaan, waarbij zij onder andere aanvoert dat het exploot van 12 juni 2020 een vergisexploot was en dat de bedragen in de latere exploten correct zijn. Het hof heeft echter geoordeeld dat de vrouw haar vordering onvoldoende heeft onderbouwd en dat het beslag onterecht was. Het hof bekrachtigt de uitspraak van de voorzieningenrechter en veroordeelt de vrouw in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.327.697/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 188363)
arrest in kort geding van 5 december 2023
in de zaak van
[appellante] ,
die woont in [woonplaats1] ,
appellante,
bij de rechtbank: gedaagde,
hierna:
de vrouw,
advocaat: mr. F.H. Gart, die kantoor houdt te Drachten,
tegen
[geïntimeerde],
die woont in [woonplaats2] ,
geïntimeerde,
bij de rechtbank: eiser,
hierna:
de man,
advocaat: mr. P. Sipma, die kantoor houdt te Drachten.

1.De verdere procedure bij het hof

1.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit het tussenarrest van
1 augustus 2023, waarin een mondelinge behandeling van de zaak is bevolen. Van de op 3 november 2023 gehouden mondelinge behandeling is een verslag (proces-verbaal) gemaakt dat zich bij de stukken bevindt.
1.2
Vervolgens is het hof gevraagd arrest te wijzen. Het hof heeft de datum van arrest bepaald op heden, op basis van het voorafgaand aan het arrest overgelegde procesdossier, aangevuld met genoemd verslag.

2.De feiten van de zaak

2.1
Partijen zijn gehuwd geweest en in 2010 gescheiden. Partijen hebben bij convenant onder meer een door de man te betalen partneralimentatie afgesproken voor de duur van 12 jaar. Over de nakoming van die verplichting hebben partijen meerdere procedures gevoerd.
2.2
De vrouw heeft in het najaar van 2021 twee keer beslag gelegd op (lege) bankrekeningen van de man. Op 21 november 2021 heeft de vrouw opnieuw beslag gelegd onder [de bank] , voor een bedrag van € 6.694,36 plus nakosten, in totaal € 7.615, 29.
2.3
De vrouw heeft bij exploot van 31 december 2021 loonbeslag laten leggen onder [naam1] B.V. te Joure en ten laste van de man, voor een door haar te verhalen vordering op de man per 28 december 2021 van € 7.909,87.
2.4
In de door de man tegen de beslagleggingen aangespannen kortgedingprocedure heeft
de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland op 15 maart 2022 vonnis gewezen. De voorzieningenrechter heeft het loonbeslag dat door de vrouw bij exploot van
31 december 2021 is gelegd, opgeheven en de vrouw in de kosten van het geding aan
de zijde van de man veroordeeld.
2.5
De vrouw is van dit vonnis in hoger beroep gegaan. In het arrest in kort geding van
16 augustus 2022 heeft dit hof het vonnis van de voorzieningenrechter van 15 maart 2022 bekrachtigd en de vrouw veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep aan de zijde van de man. Het hof heeft net als de voorzieningenrechter van de rechtbank voor de vraag gestaan of de vrouw nog een vordering heeft op de man uit hoofde van partneralimentatie. Daarbij is in beide procedures het gevorderde bedrag als uitgangspunt genomen dat is vastgelegd in het door de vrouw op 12 juni 2020 uitgebrachte exploot van betekening van executoriale titel. Het hof is er in zijn arrest vanuit gegaan dat de deurwaarder in het beslagexploot ten onrechte tweemaal een bedrag aan wettelijke rente ad € 2.273,15 heeft opgenomen en dat onduidelijkheid bestaat over de post 'verdere kosten' ad € 581,09 en de opgevoerde post 'recovery fee' ad € 1.512,50. Verder heeft het hof overwogen dat het op de weg van de vrouw ligt om een helder overzicht te presenteren van haar vordering en deze te onderbouwen met inachtneming van de opmerkingen van de man over de genoemde posten. In het arrest heeft het hof overwogen dat de vrouw daarin niet is geslaagd en is aannemelijk geacht dat de vrouw geen vordering heeft op de man, nu aan de lopende alimentatieverplichtingen wordt voldaan.
2.6
Daags na het arrest van het hof heeft mr. Speksnijder, de toenmalige advocaat van de vrouw (maar inmiddels van het tableau geschrapt), de man laten weten:
“Kennelijk is ook voor het hof de imputatieregeling te ingewikkeld en kiest eveneens voor het onjuiste exploot. Cliënte blijft bij haar vordering. Graag verneem ik of uw cliënt alsnog bereid is de bekende vordering te voldoen (waarbij de kosten kunnen worden verrekend).”
2.7
Op 17 oktober 2022 heeft mr. Speksnijder een e-mail gestuurd aan mr. Sipma met de
mededeling dat de vordering van de vrouw per 1 oktober 2022 € 7.397,15 bedroeg en
dat de vrouw betaling van dit bedrag door de man wenste vóór 1 november 2022. Bij de
e-mail zit een toelichting op en berekening van de vordering uit hoofde van
partneralimentatie.
2.8
De vrouw heeft bij exploot van 3 januari 2023 de deurvaarder opdracht gegeven over
te gaan tot executie van een bedrag van € 9.959,26, te betalen door de man aan de
vrouw, in verband met achterstallige partneralimentatie en verschuldigde rente.
Het bedrag is als volgt opgebouwd:
hoofdsom € 178.987,00
betekening titel € 326,52
kosten tenuitvoerlegging € 3.701,09
rente € 3.064.15
TOTAAL € 186.078,76
waarvan is betaald aan de vrouw € 176.259.85
TOTAAL € 9.1818,91
kosten betekening € 140,35
€ 9.959,26
Bij het exploot zit een uitdraai van het rekenprogramma van de deurwaarder.
2.9
Op 13 februari 2023 heeft de vrouw bij exploot beslag laten leggen onder (onder meer) [de bank] ten laste van de man. De vordering bedraagt volgens het exploot op
9 februari 2023 € 10.473,07. Op dezelfde dag is beslag gelegd op een auto en
een motorfiets van de man.

3.De vorderingen van de man en de beslissing van de voorzieningenrechter

3.1
De man heeft in eerste aanleg gevorderd dat de voorzieningenrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad het beslag opheft dat op 13 februari 2023 is gelegd op de
voertuigen van de man. Ook heeft hij gevraagd de vrouw te veroordelen de executie ter uitvoering van de beschikking van 16 juni 2010 binnen 24 uur na betekening van het vonnis te staken en gestaakt te houden, een en ander op straffe van een verbeurte van een dwangsom. Verder heeft hij nog enkele nevenvorderingen ingesteld en de voorzieningenrechter gevraagd de vrouw te veroordelen in de proceskosten.
3.2
De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 19 april 2023 de man grotendeels in het gelijk gesteld en de vrouw in de proceskosten veroordeeld.

4.De beoordeling van de grieven en de vorderingen in hoger beroep

De vorderingen en grieven in hoger beroep
4.1
De vrouw vordert in het hoger beroep vernietiging van het onder 3.2 genoemde vonnis en alsnog afwijzing van de vorderingen van de man, met veroordeling van laatstgenoemde in de kosten van het geding in beide instanties.
4.2
De vrouw heeft in hoger beroep diverse ongenummerde bezwaren (‘grieven’) tegen het vonnis geformuleerd. Het hof zal deze grieven hierna zoveel mogelijk tezamen en thematisch behandelen.
Ontvankelijkheid
4.3
Alvorens het hof de grieven kan beoordelen, dient het hof ambtshalve vast te stellen dat sprake is van een spoedeisend belang in hoger beroep. In de aard van het geschil is naar het oordeel van het hof reeds het spoedeisend belang in hoger beroep gelegen, zodat aan die eis is voldaan.
Heeft de vrouw nog een vordering op de man?
4.4
Kern van het betoog van de vrouw vormt de stelling dat het exploot van 12 juni 2020 een ‘vergisexploot’ was en dat de bedragen in de exploten van 3 januari 2023 en 13 februari wel correct zijn berekend. De man bestrijdt gemotiveerd dat de vrouw nog wat van hem te vorderen heeft en wijst er onder meer op dat de vrouw niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom het exploot van 12 juni 2020 een ‘vergisexploot’ was en waarom wel van de juistheid van de in 2023 uitgebrachte exploten zou moeten worden uitgegaan. Het hof volgt de man hierin. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is ook voor het hof niet duidelijk geworden waarom het exploot van 12 juni 2020 een ‘vergisexploot’ was en is niet duidelijk geworden hoe de mededeling van mr. Speksnijder daags na het arrest van het hof dat de vrouw “bij haar vordering blijft” zich verhoudt tot zijn in oktober 2022 gedane mededeling dat de vrouw per 1 oktober 2022 € 7.397,15 van de man te vorderen zou hebben. Evenmin is duidelijk geworden waarom vervolgens enkele maanden later, op 3 januari 2023, namens de vrouw een exploot is uitgebracht dat weer een aanzienlijk hoger bedrag vermeldt, namelijk € 9.959,26. Dat de vordering volgens het exploot van 9 februari 2023 € 10.473,07 bedroeg, maar volgens de appeldagvaarding met grieven dan weer € 8.998,82 zou bedragen, laat eens te meer zien dat de vrouw telkens wisselende bedragen van de man vordert en ontkracht haar stelling dat de deurwaarder de vordering secuur berekend heeft. Daar komt nog bij dat het hof, net als de voorzieningenrechter, in het duister tast over het antwoord op de vraag of in de in 2023 uitgebrachte exploten rekening is gehouden met de in de eerdere procedure opgevoerde kosten onder de post “verdere kosten” ad € 581,09 en de opgevoerde post “recovery fee” ad € 1.512,50. Ook in hoger beroep is dit niet duidelijk geworden.
4.5
In dit licht bezien heeft de vrouw de door haar gepretendeerde vordering op de man onvoldoende onderbouwd en moet het ervoor worden gehouden dat de vrouw niets meer van de man te vorderen heeft.
4.6
Gelet op het voorgaande is ook het hof van oordeel dat het beslag onterecht door
de vrouw is gelegd, nu de man het verschuldigde al heeft voldaan. Het oordeel dat het beslag onder [de bank] en op de personenauto en motorfiets van de man moest worden opgeheven, was dan ook op zijn plaats. Hetzelfde geldt voor het bevel om de executie van de beschikking van 16 juni 2010 te staken en gestaakt te houden.
4.7
Wat verder door partijen in eerste aanleg en in hoger beroep is aangevoerd, kan gelet op het voorgaande onbesproken blijven.
De slotsom: het hoger beroep slaagt niet
4.8
De conclusie van het voorgaande is dat het hoger beroep van de vrouw niet slaagt en dat zij als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten van het hoger beroep zal worden veroordeeld (2 punten, tarief I).

5.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt de vrouw tot betaling van de volgende proceskosten van de man in hoger beroep:
€ 343,- aan procedurele kosten (griffierecht)
€ 1.672,- aan salaris van de advocaat van de man (2 procespunten x appeltarief I);
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het anders of meer gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.S. Bakker, J.H. Kuiper en M.W. Zandbergen en is door de rolraadsheer, in aanwezigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
5 december 2023.