ECLI:NL:GHARL:2023:10299

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 november 2023
Publicatiedatum
4 december 2023
Zaaknummer
21-000264-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een betrokkene die is veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene inkomsten heeft verkregen uit de verhuur van cannacutters, die zijn gebruikt voor grootschalige hennepteelt. De rechtbank had eerder het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 503.373,27, maar het hof heeft dit bedrag verlaagd naar € 157.472,00, gebaseerd op de inkomsten die de betrokkene heeft opgegeven bij de belastingdienst. Het hof heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat heeft geleid tot een verplichting tot betaling aan de Staat van € 155.000,00. De beslissing van de rechtbank is vernietigd en het hof heeft opnieuw recht gedaan op de ontnemingsvordering. De betrokkene heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn inkomsten legaal waren, maar het hof heeft geoordeeld dat de verhuur van cannacutters in verband staat met strafbare feiten. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000264-20
Uitspraak d.d.: 9 november 2023
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland van 16 januari 2020 met parketnummer 18-750089-16 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen

[betrokkene] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
wonende te [woonplaats]

Het hoger beroep

De betrokkene heeft tegen de hiervoor genoemde beslissing hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 31 augustus 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Daarnaast heeft het hof een schriftelijke ronde gehouden. De advocaat-generaal heeft op 28 september 2023 een conclusie van eis ingediend en de verdediging heeft op 19 oktober 2023 een conclusie van antwoord ingediend.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door betrokkene en zijn raadsman, mr. M. Veldman, naar voren is gebracht.

De beslissing waarvan beroep

Bij bovengenoemde beslissing heeft de meervoudige kamer van de rechtbank Noord-Nederland het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat, vastgesteld op een bedrag van € 503.373,27. De verplichting tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel is vastgesteld op datzelfde bedrag.
Het hof verenigt zich niet met de beslissing waarvan beroep zodat die behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.

Vordering

De inleidende schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot schatting van het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel op € 661.409,27 en tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van datzelfde bedrag. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de officier van justitie gevorderd om het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel te schatten op € 623.373,27 en tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van datzelfde bedrag De advocaat-generaal heeft in zijn conclusie van eis gevorderd dat het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 503.373,27 en dat aan betrokkene wordt opgelegd de verplichting tot betaling aan de Staat van datzelfde bedrag.

De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De veroordeling
De betrokkene is bij arrest van dit hof van 14 september 2023 (parketnummer 21-000040-20) terzake van het opzettelijk aanwezig hebben van 347 gram cocaïne (het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod), gepleegd op 3 oktober 2016, veroordeeld tot straf.
De wettelijke grondslag
Op vordering van het openbaar ministerie kan bij een afzonderlijke rechterlijke beslissing aan degene die is veroordeeld wegens een misdrijf dat naar de wettelijke omschrijving wordt bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie, de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, indien aannemelijk is dat of dat misdrijf of andere strafbare feiten op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
Bij arrest van dit hof van 14 september 2023 is betrokkene veroordeeld voor een misdrijf dat naar de wettelijke omschrijving wordt bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie.
Op grond van hetgeen het hof hieronder nader zal overwegen acht het hof het aannemelijk dat andere strafbare feiten op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
Schatting van het voordeel
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich in reactie op de door de verdediging in hoger beroep gevoerde verweren op het standpunt gesteld dat het door betrokkene genoten wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden geschat op € 503.373,27. De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat uit het dossier voldoende blijkt dat betrokkene canna-cutters verhuurde aan hennepkwekers die zich bezig hielden met het bereiden en verwerken van hennep op grotere schaal. De inkomsten van betrokkene uit de verhuur van canna‐cutters met zijn bedrijf [bedrijfsnaam] zijn aan te merken als wederrechtelijk verkregen voordeel en kunnen derhalve bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen
voordeel betrokken worden. Dat geldt ook ten aanzien naar de overige vermogensbestanddelen, die bij verdachte zijn aangetroffen, met dien verstande dat ten aanzien van de collectie horloges en sieraden het openbaar ministerie zich kan vinden in het aanmerken van een bedrag van € 20.000 als legale contante inkomsten
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de ontnemingsvordering afgewezen dient te worden. Daartoe is aangevoerd dat de vermogensvermeerdering van betrokkene in alle opzichten legaal was. Het door betrokkene behaalde financiële voordeel is opgebouwd uit vier activiteiten, te weten:
- de verhuur van knipmachines tot 1 maart 2015;
- de inkomsten uit de handel in horloges en andere sieraden;
- de inkomsten uit de verhuur van garageboxen en loodsen en
- de inkomsten uit de verkoop en verhuur van twee boten.
Daarnaast waren er nog inkomsten uit pokeren maar deze inkomstenbron laat zich moeilijk becijferen.
De inkomsten uit de verhuur van knipmachines zijn niet wederrechtelijk verkregen omdat deze verhuuractiviteiten voor 1 maart 2015 in geen geval verboden waren, getuige de vrijspraak van cliënt voor witwassen omdat de verhuur van knipmachines geen medeplichtigheid of medeplegen aan hennepteelt opleverde. Met deze legale financiële middelen verwierf cliënt boten, loodsen en garageboxen. De aanschaf van boten en loodsen middels deze inkomsten van [bedrijfsnaam] kunnen daarom niet als wederrechtelijk verkregen worden beschouwd.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is dat betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft genoten en baseert zich op de volgende bewijsmiddelen. [1]
In deze zaak is een ontnemingsrapport opgemaakt. Daaruit blijkt dat betrokkene in de onderzoeksperiode meer (contante) uitgaven heeft gedaan dan door de legale (contante) ontvangsten kunnen worden gedekt. [2]
Verdachte heeft verklaard dat hij in 2009 tot en met 2015 inkomen uit [bedrijfsnaam] heeft gehad. [3] Die heeft hij opgegeven bij de belastingdienst middels aangiftes voor de inkomstenbelasting. [4] Daaruit blijkt het volgende:
Jaartal Opgegeven winst (inkomsten minus kosten)
2009 € 11.971,00
2010 € 30.039,00
2011 € 30.174,00
2012 € 29.902,00
2013 € 25.234,00
2014 € 25.831,00 [5]
2015 € 4.321,00 [6]
Totaal € 157.472,00
Het bedrag voor 2015 is niet aan de hand van de aangifte Inkomstenbelasting bepaald maar op basis van extrapolatie uitgaande van de aangifte inkomstenbelasting over 2014 en het gegeven dat verdachte in februari 2015 gestopt is met de eenmanszaak [bedrijfsnaam] .
Niet ter discussie staat dat betrokkene cannacutters heeft verhuurd. Op grond van het voorgaande acht het hof het aannemelijk dat verdachte inkomsten heeft gehad uit zijn bedrijf [bedrijfsnaam] . Anders dan betrokkene heeft gesteld gaat het hof ervanuit dat deze inkomsten zijn verkregen uit strafbare feiten, namelijk de verhuur van cannacutters ten behoeve van de grootschalige hennepteelt. Dat betrokkene de cannacutters enkel heeft verhuurd voor de kleinschalige teelt of dat de canna-cutters zijn gebruikt voor andere doeleinden dan het knippen van hennep acht het hof gelet op het navolgende niet geloofwaardig.
Dat betrokkene cannacutters verhuurde voor de grootschalig verwerking van hennepplanten kan worden afgeleid uit de opvallende werkwijze van betrokkene. Betrokkene noteerde geen namen of adressen van huurders en verwerkte die niet in zijn boekhouding. Hiermee zijn de huurders van de cannacutters niet traceerbaar. Betrokkene wilde niet concreet verklaren over wat hij gemiddeld per week voor [bedrijfsnaam] deed. Het was een gesloten wereld. Betrokkene heeft verder verklaard dat klanten vaak geheimzinnig deden; dat hij de cannacutters niet ophaalde van de locatie waar ze gebruikt werden, want de klanten waren niet gek, 'dat' ging vaak erg omslachtig; dat hij het wereldje niet veroordeelde; dat hij discreet is en daarom in dit wereldje kan werken. Ook heeft betrokkene verklaard dat hij niet vroeg of mensen voor zichzelf knipten en ook dat hij tegen mensen heeft gezegd dat het voor deze mensen niet handig is om een cannacutter in bezit te hebben. Als deze bij hun wordt aangetroffen, brengt hen dit in verband met hennepteelt en dan wordt de machine inbeslaggenomen. Voor deze jongens is het veel handiger om deze machines te huren. Betrokkene verhuurde machines en vroeg niet aan de kwekers of ze professioneel zijn of niet. Dat interesseerde hem niet. [7]
Naar het oordeel van het hof blijkt uit deze verklaringen van betrokkene voldoende dat hij cannacutters verhuurde aan hennepkwekers die grootschalig opereerden en dat hij dat wist. Mocht dat immers niet zo zijn dan was al deze geheimzinnigheid niet nodig. Opgemerkt zij bovendien dat het niet aannemelijk is dat een kleine thuiskweker met niet meer dan vijf hennepplanten € 50,00 uitgeeft aan de huur van een cannacutter. Door een dergelijke uitgaaf zouden de kosten aanzienlijk oplopen en zou het voordeel van zelf kweken vermoedelijk voor een groot deel teniet worden gedaan.
Voor het overige heeft betrokkene zowel in eerste aanleg als in hoger beroep veel bescheiden overgelegd over de wijze waarop hij zijn vermogen heeft gevormd.
Gelet op de inhoud van deze bescheiden komt het hof tot het oordeel dat voor het overige onvoldoende aannemelijk is geworden dat andere strafbare feiten op enigerlei wijze er toe hebben geleid dat betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft genoten.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen ontleent het hof de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van € 157.472,00.
De verplichting tot betaling aan de Staat
Redelijke termijn
Het hof constateert dat bij de afdoening van de ontnemingsvordering in hoger beroep sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM). Het hof zal hier rekening mee houden in die zin dat de verplichting tot terugbetaling aan de Staat wordt vastgesteld op een bedrag van € 155.000,00. Bij de bepaling van matiging van het door betrokkene te betalen bedrag aan de Staat heeft het hof gelet op de mate van overschrijding van de redelijke termijn, zijnde meer dan een jaar in hoger beroep, alsmede het feit dat in de strafzaak bij de strafoplegging ook rekening is gehouden met overschrijding van de redelijke termijn.
Op grond van het voorgaande zal het hof de verplichting tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel stellen op € 155.000,00.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals het gold ten tijde van de procedure.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
157.472,00 (honderdzevenenvijftigduizend vierhonderdtweeënzeventig euro).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 155.000,00 (honderdvijfenvijftigduizend euro).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen.
Aldus gewezen door
mr. E.M.J. Brink, voorzitter,
mr. M.C. Fuhler en mr. J. Hielkema, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Dörholt, griffier,
en op 9 november 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.De hierna genoemde bewijsmiddelen maken deel uit van het onderzoek Capella opgemaakt door de eenheid Noord-Nederland, gesloten op 24 april 2017 te Groningen. De als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling d.d. 12 april 2017, p. 1500 e.v. en het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling d.d. 30 januari 2019, p. 11 e.v. map ‘toevoeging dossier’.
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 4 oktober 2016 (V-001-02), p. 32 e.v.
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 5 oktober 2016 (V-001-03), p. 36 e.v.
5.Proces-verbaal van bevindingen [bedrijfsnaam] p. 1521 en OVG-005-01-02 aangifte inkomstenbelasting 2005-2014, p. 956 e.v.
6.Proces-verbaal van bevindingen [bedrijfsnaam] p. 1521 en Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 5 oktober 2016 (V-001-03), p. 39 e.v.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte p. 49, 50, 51, 52, 58 en 61.