ECLI:NL:GHARL:2023:10238

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 november 2023
Publicatiedatum
30 november 2023
Zaaknummer
200.330.541
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag van ouders over minderjarige kinderen na uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van het gezag van de moeder over haar kinderen. De moeder, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Gelderland, had verzocht om het gezag over haar kinderen te herstellen. De rechtbank had eerder op 14 juli 2023, op verzoek van de raad voor de kinderbescherming, het gezag van zowel de moeder als de vader beëindigd en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (WSJ) tot voogd benoemd. De moeder was van mening dat zij in staat was om voor haar kinderen te zorgen en dat de termijn voor terugplaatsing nog niet verstreken was.

Het hof heeft echter geoordeeld dat de moeder niet in staat is om de zorg voor de kinderen op een veilige en stabiele manier te bieden. De kinderen zijn sinds 2019 uit huis geplaatst en verblijven sinds 2020 bij pleegouders. De moeder heeft in het verleden niet de nodige stabiliteit kunnen bieden, wat heeft geleid tot hechtingsproblematiek bij de kinderen. De raad heeft in zijn verweer gesteld dat er geen vooruitzicht is op terugplaatsing bij de moeder, en dat de huidige situatie in het pleeggezin in het belang van de kinderen is.

Het hof heeft geconcludeerd dat het in het belang van de kinderen is om het gezag van de moeder te beëindigen, zodat de stabiliteit en continuïteit in hun opvoedingssituatie gewaarborgd blijven. De beschikking van de rechtbank is bekrachtigd, en het hof heeft deze uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.330.541
(zaaknummer rechtbank Gelderland 417280)
beschikking van 30 november 2023
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl te Rotterdam,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Arnhem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verder te noemen: WSJ,
[de vader] ,
wonende te [woonplaats2] , verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. F. van den Heuvel, die zich op 5 september 2023 heeft onttrokken,
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland, regio Midden,gevestigd te Doetinchem,
verder te noemen: de GI,
[de pleegouders] ,
wonende te [woonplaats3] ,
verder te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, Locatie Zutphen, van 14 juli 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 7 augustus 2023;
- het verweerschrift van de raad.
2.2
De mondelinge behandeling heeft (gelijktijdig met die in de procedure met zaaknummer 200.327.490) op 2 november 2023 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
-de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
-een vertegenwoordiger van de raad;
-twee vertegenwoordigers van de GI.
Ondanks behoorlijke oproeping waren WSJ, de vader en de pleegouders niet ter zitting aanwezig/vertegenwoordigd.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader hebben een relatie met elkaar gehad. Zij zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2017 te [woonplaats1] ;
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2018 te [woonplaats1] .
In het gezin van de moeder woont een dochter, [naam1] , van de moeder.
3.2
Bij beschikking van 26 juni 2018 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI. Sinds 6 september 2019 zijn de kinderen met een machtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst. Deze maatregelen zijn daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 26 juni 2024.
3.3
De kinderen verblijven sinds augustus 2020 in het gezin van de pleegouders.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, op verzoek van de raad, het gezag van de ouders over de kinderen beëindigd met benoeming van de WSJ tot voogd. De rechtbank heeft het verzoek van de moeder om op grond van artikel 810a lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een deskundigenonderzoek te laten plaatsvinden, afgewezen.
4.2
De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende het verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag alsnog af te wijzen.
4.3
De raad heeft verweer gevoerd en gevraagd het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2
De moeder kan zich, anders dan de vader, niet verenigen met de beëindiging van haar gezag over de kinderen. Zij kan er niet in berusten dat de kinderen bij de pleegouders opgroeien. De moeder is van mening dat de kinderen wel weer door haar kunnen worden verzorgd en opgevoed. Zij is immers ook in staat om haar jongste dochter die bij haar woont te verzorgen en op te voeden. De omgangsmomenten met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verlopen goed.
Volgens de moeder is de aanvaardbare termijn om de kinderen weer bij haar terug te plaatsen nog niet verstreken, omdat er nooit een traject is ingezet om te komen tot verbetering van de hechting van de kinderen. Beide kinderen zijn volgens haar krachtig genoeg om een terugplaatsing bij haar thuis aan te kunnen.
5.3
De raad voert in zijn verweer aan dat er geen vooruitzicht is op terugplaatsing van de kinderen bij de moeder. Na een hevige strijd met de vader over de omgangsregeling, waardoor de moeder emotioneel en praktisch niet langer in staat was om de kinderen een stabiele en veilige opvoedsituatie te bieden, zijn de kinderen vier jaar geleden uit huis geplaatst. Het NIFP heeft na onderzoek geconstateerd dat de moeder in staat is tot het geven van basale zorg, maar dat haar pedagogische vaardigheden beperkt zijn. De kinderen hebben behoefte aan bevestiging dat zij in het huidige pleeggezin kunnen opgroeien. Beëindiging van het gezag van de moeder is in dit geval in het belang van de kinderen de passende maatregel.
5.4
Het hof is van oordeel dat het gezag van de moeder over de kinderen beëindigd dient te worden. Uit de stukken en wat ter zitting is gezegd is het volgende gebleken. De kinderen zijn ruim vier jaar geleden uit huis geplaatst en zij wonen al drie jaar in het gezin van de pleegouders. De kinderen hebben een onveilige opvoedsituatie bij de moeder thuis gehad. Bij [de minderjarige1] is hechtingsproblematiek geconstateerd. Uit een door het NIFP verricht onderzoek is gebleken dat de moeder weliswaar basale zorg aan de kinderen zou kunnen bieden, maar dat haar pedagogische vaardigheden te beperkt zijn om, naast de zorg voor haar jongste dochter, aan de opvoedbehoefte van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] tegemoet te kunnen komen. Voorts vormt de voortdurend strijdende houding van de moeder richting de pleegouders en hulpverlenende instanties een belemmerende factor voor de ontwikkeling van de kinderen. Omdat de moeder, als gezaghebbende ouder, geen toestemming wilde geven voor een medisch onderzoek van [de minderjarige1] , was vervangende toestemming van de rechter nodig. Vervangende toestemming voor de aanvraag van een reisdocument voor de kinderen was uiteindelijk niet nodig, omdat de moeder op het allerlaatste moment alsnog toestemming gaf. De moeder uit bovendien haar ongenoegen over het verblijf van de kinderen in het pleeggezin, waardoor de kinderen niet de emotionele toestemming voelen om in dat gezin te mogen opgroeien. In dat verband is de jaarlijkse verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing te belastend voor de kinderen. Beide kinderen maken nu een goede ontwikkeling door in het pleeggezin, waar zij de voor hen nodige stabiliteit en voorspelbaarheid aangeboden krijgen. [de minderjarige2] is daar veilig gehecht en bij [de minderjarige1] is sprake van een beginnende hechting. Het is niet in het belang van de kinderen om deze positieve ontwikkeling te doorbreken.
5.5
Op grond van al het voorgaande is het naar het oordeel van het hof in het belang van de kinderen om het gezag van de moeder te beëindigen zodat de stabiliteit en continuïteit in hun opvoedingssituatie worden gewaarborgd en er duidelijkheid komt over hun woonsituatie. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, Locatie Zutphen, van 14 juli 2023;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, R. Feunekes en D.J.I. Kroezen, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op 30 november 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.