ECLI:NL:GHARL:2023:10232

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 november 2023
Publicatiedatum
30 november 2023
Zaaknummer
200.331.896
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging gedeeltelijke uithuisplaatsing van kinderen en bekrachtiging ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de gedeeltelijke uithuisplaatsing van twee minderjarige kinderen. De vader, verzoeker in hoger beroep, had de beschikking van de rechtbank Gelderland van 8 juni 2023 aangevochten, waarin machtiging was verleend tot gedeeltelijke uithuisplaatsing van de kinderen in een logeeropvang. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd voor de periode met ingang van 30 november 2023, maar de bestreden beschikking voor het overige bekrachtigd, waaronder de verlenging van de ondertoezichtstelling tot 10 juni 2024.

De vader en de moeder zijn de ouders van de minderjarigen, geboren in 2009 en 2013. De kinderen waren onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering. De vader verzocht om de vernietiging van de beschikking, stellende dat de wettelijke criteria voor de uithuisplaatsing niet voldaan zijn en dat de kinderen nu in een situatie verkeren waarin zij behoefte hebben aan rust en stabiliteit. De GI voerde verweer en stelde dat er nog steeds zorgen zijn over de ontwikkeling van de kinderen.

Het hof oordeelde dat de huidige machtiging tot uithuisplaatsing niet effectief was, aangezien de kinderen zich verzetten tegen de logeerweekenden en de uithuisplaatsing slechts gedeeltelijk werd uitgevoerd. Het hof besloot de uithuisplaatsing op te heffen, maar handhaafde de ondertoezichtstelling om de positieve ontwikkelingen van de kinderen te bestendigen. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.331.896
(zaaknummer rechtbank Gelderland 419373)
beschikking van 30 november 2023
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.M. Bissumbhar te Barneveld,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: de moeder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 8 juni 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 7 september 2023;
- het verweerschrift van de GI met producties;
- het e-mailbericht van mr. Bissumbhar van 6 oktober 2023;
- een brief van de GI van 31 oktober 2023.
2.2
De minderjarige [de minderjarige1] heeft bij e-mailbericht van 25 oktober 2023 aan het hof zijn mening kenbaar gemaakt met betrekking tot het verzoek.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 2 november 2023 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
-de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
-de moeder;
-twee vertegenwoordigers van de GI.
Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is, met bericht vooraf, niemand verschenen.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren te [plaats1] [in] 2009 en
- [de minderjarige2] , geboren te [woonplaats1] [in] 2013.
De ouders hebben samen het gezag over de kinderen.
3.2
Bij beschikking van 10 juni 2022 heeft de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, de kinderen onder toezicht gesteld van de GI tot 10 juni 2023.
3.3
Bij initiële beschikking van 10 juni 2022 heeft de kinderrechter machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen in een logeeropvang op dinsdag, donderdag en om de week een weekend.
3.4
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd tot 10 juni 2024 en machtiging verleend tot gedeeltelijke uithuisplaatsing van de kinderen in een logeeropvang voor twee dagen doordeweeks en om de week het weekend tot 10 januari 2024.

4.De omvang van het geschil

4.1
De vader is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Hij verzoekt het hof om die beschikking te vernietigen en de verzoeken van de GI tot verlenging van de termijn van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen, subsidiair de termijn voor de duur van zes maanden te verlengen, althans de beslissing te nemen die het hof juist acht, kosten rechtens.
4.2
De GI heeft verweer gevoerd en gevraagd om de vader in zijn verzoek in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel dat verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Op grond van artikel 1:265b, eerste lid, BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.3
De vader kan zich met de verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van de kinderen niet verenigen. Hij stelt dat aan de wettelijke criteria voor die maatregelen niet wordt voldaan. Volgens hem heeft het lang geduurd voordat er vanuit de GI een vast aanspreekpunt kwam en de hulpverlening kon worden gestart. Nadat de ouders een rustmoment hadden ingelast hebben zij hun medewerking gegeven aan de hulpverlening. Nadat de vader was opgenomen in het ziekenhuis, realiseerden de kinderen zich dat het van groot belang is dat zij zich aan de gezinsregels houden om de vader niet onnodig te belasten, iets wat zij nu ook doen. De kinderen hebben deze vaardigheden in een stroomversnelling aangeleerd. Zij gaan nu in het kader van de machtiging tot uithuisplaatsing -tegen hun zin- één weekend per maand logeren. Dat logeerweekend belemmert hen in hun sociale leven.
Inmiddels zijn er zodanige stappen gemaakt dat de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing niet meer noodzakelijk zijn. De vader ervaart psychische klachten door de inmenging van de GI. Daar hebben de kinderen dan op hun beurt weer last van. De kinderen hebben nu behoefte aan rust, regelmaat en reinheid. Een en ander kan worden bereikt als de ouders zelf in een vrijwillig kader gebruik kunnen maken van hulpverlening, waarvoor zij open staan. De moeder is het eens met de standpunten van de vader.
5.4
De GI stelt dat er tijdens de uitvoering van de ondertoezichtstelling weliswaar wisselingen van gezinsvoogden zijn geweest, maar dat de ouders van het begin af aan een vast aanspreekpunt hebben gehad.
Volgens de sinds 10 oktober 2022 betrokken hulpverleningsorganisatie Stichting [naam1] zijn door de ouders inderdaad kleine stapjes gemaakt die de GI echter als onvoldoende beschouwt om de grootste zorgen weg te nemen. Bij de kinderen is sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Er zijn zorgen over hun sociaal-emotionele ontwikkeling en over hun zelfbepalende gedrag, waarbij zij niet altijd de door de ouders gestelde grenzen accepteren en respecteren. De ouders zijn op dit moment onvoldoende in staat om deze bedreiging in een vrijwillig kader weg te nemen en hulp hiervoor te accepteren. De ouders bespreken hun ongenoegen over de hulpverlening met de kinderen, die daardoor het contact met hulpverlening niet goed durven aangaan. De machtiging tot uithuisplaatsing wordt nu nog maar gedeeltelijk uitgevoerd en de GI is aan het onderzoeken of de doelen in het kader van de ondertoezichtstelling op een andere manier, dus zonder een uithuisplaatsing, bereikt kunnen worden.
De uithuisplaatsing
5.5
Het hof is van oordeel dat de door de GI gestelde doelen onvoldoende zullen worden behaald met de huidige machtiging tot uithuisplaatsing, die werd afgegeven voor een logeeropvang van de kinderen gedurende twee doordeweekse dagen en een weekend per veertien dagen. Gebleken is dat die machtiging nu slechts gedeeltelijk wordt uitgevoerd. De kinderen verblijven, bij gebrek aan een geschikte logeerplek, nu slechts gedurende één weekend per maand op een logeeradres. De kinderen verzetten zich tegen dat logeerweekend. De minderjarige [de minderjarige1] heeft in zijn e-mailbericht aan het hof laten weten dat dit weekend hem belemmert, onder andere in het vinden van een weekend-bijbaantje en in het onderhouden van de contacten met zijn vrienden.
Gelet op al het voorgaande, alsmede op de verklaring van de GI op de zitting dat met de uithuisplaatsing zoals die op dit moment wordt uitgevoerd, onvoldoende effect wordt bereikt, ziet het hof aanleiding om de uithuisplaatsing met ingang van heden op te heffen.
De ondertoezichtstelling
5.6
Het hof is van oordeel dat met de ondertoezichtstelling nog wel een en ander voor de kinderen kan worden bereikt. Volgens de GI moet er nog gewerkt worden aan het ontlasten van de ouders, het stellen van grenzen en regels en het aanbrengen van structuur voor de kinderen. Gebleken is dat er tijdens de ondertoezichtstelling niet alleen kleine stapjes zijn gezet in het bereiken van de genoemde doelen, maar ook in de schoolgang van de kinderen. De GI wil in het kader van de ondertoezichtstelling aandacht besteden aan de bestendiging van deze positieve ontwikkelingen. Bij de ouders speelt nog steeds enige weerstand tegen de geboden hulpverlening. Die weerstand wordt overgebracht op de kinderen. De band tussen de ouders en de kinderen enerzijds en de hulpverlener die nu wekelijks op huisbezoek komt anderzijds is goed, maar de GI vreest dat, als er zonder ondertoezichtstelling in een vrijwillig kader een andere hulpverlener wordt ingezet met wie die klik er niet is, de ouders die hulp snel zullen afhouden. Gelet op al het voorgaande acht het hof het in het belang van de kinderen dat de nu nog resterende tijd van de ondertoezichtstelling wordt gebruikt om de geconstateerde positieve ontwikkeling te bestendigen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking deels vernietigen en beslissen zoals hierna volgt en die beschikking voor het overige bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 8 juni 2023, voor zover daarbij machtiging is verleend tot gedeeltelijke uithuisplaatsing van de kinderen, en voor zover die machtiging zich uitstrekt over de periode na heden;
wijst het verzoek van de GI tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen met ingang van heden alsnog af;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, K.A.M. van Os-ten Have en D.J.I. Kroezen, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op 30 november 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.