In deze zaak heeft verzoeker, geboren in 1977, bezwaar gemaakt tegen de onderbewindstelling van zijn financiën. De kantonrechter had eerder een bewindvoerder benoemd om zijn geldzaken te regelen, maar verzoeker is van mening dat deze maatregel niet langer nodig is. In 2015 is de wettelijke schuldsanering stopgezet en sindsdien heeft verzoeker geen nieuwe schulden meer gemaakt. Op 10 januari 2022 heeft verzoeker de kantonrechter verzocht om het bewind op te heffen, maar dit verzoek werd afgewezen in maart 2022. Verzoeker is in hoger beroep gegaan en heeft het hof gevraagd om de beschikking van de kantonrechter te vernietigen en het bewind op te heffen.
Tijdens de zittingen bij het hof is gebleken dat verzoeker en de bewindvoerder, [naam1], een moeizame samenwerking hebben gehad, maar dat verzoeker inmiddels schuldenvrij is. Het hof heeft vastgesteld dat de noodzaak voor het bewind niet meer bestaat, vooral omdat verzoeker heeft aangetoond dat hij zijn financiën zelf kan beheren. Het hof heeft besloten om het bewind op te heffen met ingang van 1 januari 2024, zodat er voldoende tijd is voor de overdracht van de financiële verantwoordelijkheden. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.
De beslissing van het hof is op 30 november 2023 openbaar uitgesproken, waarbij de rechters J.B. de Groot, K. Mans en P.B. Kamminga aanwezig waren, bijgestaan door griffier J.M. van Gastel-Goudswaard.