ECLI:NL:GHARL:2023:10228

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 november 2023
Publicatiedatum
30 november 2023
Zaaknummer
200.331.329
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging uithuisplaatsing van minderjarige in gezinsgerichte voorziening

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de verlenging van de uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2015, door de kinderrechter in de rechtbank Gelderland. De ouders, die gezamenlijk het gezag over de minderjarige hebben, waren in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van de kinderrechter van 3 augustus 2023, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing was verlengd. De ouders, wonende in België, stelden dat de kinderrechter ten onrechte de uithuisplaatsing had verlengd en dat de doelen van de ondertoezichtstelling niet langer relevant waren. De GI, Stichting Jeugdbescherming Gelderland, voerde verweer en stelde dat de verlenging noodzakelijk was voor de ontwikkeling en veiligheid van de minderjarige.

Het hof heeft de feiten en het verloop van de procedure in acht genomen, waaronder de eerdere beschikking van de kinderrechter en de omstandigheden waaronder de minderjarige was aangetroffen. Het hof oordeelde dat de kinderrechter terecht had geoordeeld dat de GI de ruimte moest krijgen om de noodzakelijke hulpverlening te bieden en dat de verlenging van de uithuisplaatsing gerechtvaardigd was. De ouders werden niet-ontvankelijk verklaard in hun overige verzoeken. De beschikking van de kinderrechter werd bekrachtigd, waarbij het hof de rechtmatigheid van de uithuisplaatsing heeft getoetst en de belangen van de minderjarige vooropstelde.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.331.329
(zaaknummer rechtbank Gelderland 422352)
beschikking van 30 november 2023
inzake
[verzoekster],
verder te noemen: de moeder,
en
[verzoeker],
verder te noemen: de vader,
beiden wonende in [woonplaats1] (België),
verzoekers in hoger beroep,
verder gezamenlijk te noemen: de ouders,
advocaat: mr. C.M. Sent in Amsterdam,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd in Arnhem,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem (verder ook: de kinderrechter), van 3 augustus 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 16 augustus 2023;
- het verweerschrift van de GI met producties;
- een e-mailbericht van mr. Sent van 18 september 2023 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 19 september 2023 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
-de ouders, bijgestaan door hun advocaat;
-drie vertegenwoordigers van de GI.
Het hof heeft tijdens die zitting de mondelinge behandeling aangehouden.
De mondelinge behandeling is voortgezet op 2 november 2023. Daarbij waren aanwezig:
-de ouders, bijgestaan door hun advocaat;
-drie vertegenwoordigers van de GI.
Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is met bericht vooraf niemand verschenen.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2015 in [plaats1] . De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van 3 november 2022 heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de Gl tot 3 november 2023.
3.3
Bij beschikking van 26 juni 2023 heeft de kinderrechter de GI een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een gezinsgerichte voorziening tot 17 augustus 2023.
3.4
[de minderjarige] woont sinds 15 juni 2023 in een gezinshuis.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een gezinshuis verlengd tot 3 november 2023. De kinderrechter heeft die beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte afgewezen.
4.2
De ouders zijn met zes grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoeken het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende:
te bepalen dat de uithuisplaatsing niet langer zal duren dan nadat aan de volgende doelen is voldaan:
  • [de minderjarige] volgt onderwijs;
  • er is zicht op de veiligheid, verblijfplaats en de opvoedsituatie van [de minderjarige] , en
  • ouders zijn in contact met de hulpverlening, én
primair
het verzoek van de GI tot verlenging van de uithuisplaatsing gedurende de duur van de ondertoezichtstelling af te wijzen en vervangende toestemming te verlenen voor [de minderjarige] voor een fysieke verhuizing naar België, onder nader te bepalen voorwaarden;
subsidiair
het verzoek tot verlenging van de uithuisplaatsing in het gezinshuis af te wijzen onder nader te definiëren voorwaarden waarbij ouders zich ten eerste zullen houden aan de veiligheidsafspraken én ten tweede dat ouders op nader te bepalen termijnen en data, de GI van informatie voorzien over zowel school als het gehele medische traject, bij gebreke waarvan de uithuisplaatsing opnieuw in Nederland ten uitvoer zal worden gelegd;
meer subsidiair
a. het verzoek tot uithuisplaatsing bij het gezinshuis [naam1] te verlengen tot uiterlijk
1 september 2023 dan wel een in goede justitie te bepalen datum, en daarna te
verlengen met een netwerkplaatsing bij [naam2] (tante van moederszijde) zodat de ouders de komende tijd hun fysieke verhuizing naar België kunnen voorbereiden en [de minderjarige] op 1 september 2023 op school in [woonplaats1] kan starten, en voor het overige het verzoek tot uithuisplaatsing af te wijzen;
b. de ondertoezichtstelling over te dragen aan de Belgische autoriteit Jeugdbescherming en/of deze te verlengen met de plicht voor ouders tot regelmatige terugkoppeling over zowel de school als van de betrokken medische behandelaars van [de minderjarige] ;
nog meer subsidiair
het verzoek tot verlenging tot 2 november 2023 af te wijzen, en [de minderjarige] te plaatsen in het
gezin van [naam3] , waarmee op zeer korte termijn mogelijk nog een screeningsbezoek door de jeugdbeschermers kan worden geregeld en screening door de raad voor de Kinderbescherming, zodat zij officieel als pleegouder kan worden aangewezen
en [de minderjarige] daarmee bij haar en dichtbij zijn ouders wordt geplaatst, waarbij nog wel een school voor inschrijving in de nabije omgeving van [plaats2] gevonden dient te worden.
4.3
De GI heeft verweer gevoerd en gevraagd om de verzoeken van de ouders in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.2
De periode waarvoor de machtiging tot uithuisplaatsing is verleend, is verstreken op 3 november 2023. Gelet op het door artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van hun gezinsleven, hebben de ouders een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de machtiging tot uithuisplaatsing te laten toetsen en behoort aan hen niet haar procesbelang te worden ontzegd op de enkele grond dat de periodes waarvoor de maatregelen golden, inmiddels zijn verstreken.
5.3
De ouders kunnen zich niet verenigen met de verlenging van de uithuisplaatsing. Zij stellen dat er in het kader van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing drie doelen waren gesteld, namelijk dat [de minderjarige] onderwijs volgt, dat er zicht is op zijn veiligheid, verblijfplaats en opvoedsituatie en dat de ouders in contact zijn met de hulpverlening. Volgens de ouders heeft de kinderrechter in de bestreden beschikking de uithuisplaatsing ten onrechte verlengd om een ander doel te behalen, te weten het in gang zetten van een aantal dingen ten behoeve van de ontwikkeling en de veiligheid van [de minderjarige] . Dat voor [de minderjarige] zwemlessen, logopedie en een gebitscontrole moeten worden geregeld betekent volgens de ouders nog niet dat bij hem sprake is van een ontwikkelingsbedreiging.
De ouders begrijpen voorts niet dat de schoolse vaardigheden van [de minderjarige] moeten worden onderzocht. Zij hebben [de minderjarige] al vóór de uithuisplaatsing ingeschreven op een school in België, waar hij per 1 september 2023 geplaatst had kunnen worden en waar genoemde vaardigheden het best in kaart gebracht hadden kunnen worden.
De observatie van [de minderjarige] kan volgens de ouders niet als representatief gelden, omdat [de minderjarige] op dat moment nog in een overlevingsstand verkeerde.
De rechtbank had volgens de ouders, gelet op de artikelen 8 EVRM en 16 IVRK, moeten motiveren dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige] niet langer mag duren dan noodzakelijk.
5.4
Volgens de GI is de uithuisplaatsing van [de minderjarige] op de juiste gronden verlengd en is er, anders dan de ouders stellen, geen sprake van nieuwe doelen, anders dan de eerder geformuleerde doelen. [de minderjarige] is op 13 mei 2023 in zorgelijke omstandigheden aangetroffen, maar was vervolgens gedurende een maand onvindbaar, omdat hij door de ouders op een onbekende plek werd schuilgehouden. Daarna was er aanvankelijk helemaal geen zicht op zijn ontwikkeling. Vervolgens heeft er een eerste observatie plaatsgevonden om te kunnen beoordelen of behandeling nodig is. Een en ander vergt de nodige aandacht en tijd, waarvoor de GI de in de bestreden beschikking gegeven verlenging van de uithuisplaatsing noodzakelijk vindt.
5.5
Het hof oordeelt als volgt. Uit hetgeen in 5.2 is overwogen volgt dat het hof enkel moet beoordelen of de kinderrechter op 3 augustus 2023 op de juiste gronden heeft beslist dat een verlenging van de uithuisplaatsing op dat moment noodzakelijk was. Voor die beoordeling acht het hof het volgende van belang. Het lijkt erop dat de ouders zichzelf, en ook [de minderjarige] , de afgelopen jaren hebben afgezonderd van de samenleving, wat schadelijk moet zijn geweest voor de sociaal-emotionele ontwikkeling van [de minderjarige] . [de minderjarige] is sinds april 2021 door de ouders van school gehouden. Zelfs een strafrechtelijke veroordeling in december 2021 in verband met overtreding van de Leerplichtwet heeft ouders er niet toe kunnen bewegen om [de minderjarige] naar school te sturen. Op 13 mei 2023 is [de minderjarige] in zorgelijke omstandigheden en in een vervuilde toestand door de politie aangetroffen, waarna hij vervolgens weer tot 15 juni 2023 onvindbaar was, omdat hij door de ouders op een onbekende plek werd schuilgehouden. [de minderjarige] is daarna op 15 juni 2023 in een gezinshuis geplaatst. Ten tijde van de bestreden beschikking lag er een advies van de coördinator pleegzorg van [naam1] , die [de minderjarige] sinds zijn uithuisplaatsing heeft geobserveerd, om op korte termijn voor [de minderjarige] noodzakelijke hulp in te zetten op diverse ontwikkelingsgebieden. De GI heeft op de zitting van de kinderrechter verklaard dat zij die hulpverlening wil starten alsmede duidelijkheid wil krijgen over de situatie van de ouders in België en de veiligheid van [de minderjarige] , voordat sprake kan zijn van terugplaatsing van [de minderjarige] bij de ouders. De ouders hebben op de zitting van het hof desgevraagd verklaard dat zij sinds juni 2023 het contact met de GI wilden aangaan en dat zij sindsdien inzicht geven in hun situatie.
Gelet op de omstandigheid dat de ouders pas ná de uithuisplaatsing van [de minderjarige] , en dus relatief nog maar sinds kort, het contact met de GI wilden aangaan, afgezet tegen de lange schrijnende voorgeschiedenis van [de minderjarige] , is het hof van oordeel dat de kinderrechter in de bestreden beschikking terecht heeft geoordeeld dat de GI de ruimte moet krijgen om op zorgvuldige wijze te kunnen doen wat naar haar professionele oordeel in het belang van [de minderjarige] nodig is. De in de bestreden beschikking gegeven verlenging van de uithuisplaatsing was daarvoor zeker noodzakelijk. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.
5.6
Aangezien het hof hier de rechtmatigheid van de in de bestreden beschikking verlengde machtiging tot uithuisplaatsing heeft getoetst, komt het hof niet toe aan de beoordeling van de overige verzoeken van de ouders in hoger beroep. Het hof zal de ouders in die overige verzoeken niet-ontvankelijk verklaren.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 3 augustus 2023;
verklaart de ouders niet-ontvankelijk in de overige verzoeken in hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, K.A.M. van Os-ten Have en D.J.I. Kroezen, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op 30 november 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.