ECLI:NL:GHARL:2023:10226

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 november 2023
Publicatiedatum
30 november 2023
Zaaknummer
200.327.288
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de afwijzing van het verzoek tot opheffing van het beschermingsbewind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake het verzoek van [verzoeker] om het beschermingsbewind over zijn goederen op te heffen. De kantonrechter had eerder, op 23 februari 2023, het verzoek van [verzoeker] afgewezen. Het hof heeft de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd, waarbij het hof oordeelde dat de noodzaak voor het bewind nog steeds aanwezig is.

Het hof heeft vastgesteld dat [verzoeker] in 2018 onder bewind is gesteld vanwege zijn problematische schulden. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 2 november 2023 heeft [verzoeker] zijn verzoek gewijzigd en verzocht om opheffing van het bewind per 1 januari 2024. Hij stelde dat hij zijn schulden succesvol heeft afgelost en nu in staat is om zijn eigen vermogensrechtelijke belangen te behartigen.

Echter, het hof oordeelde dat [verzoeker] onvoldoende bewijs heeft geleverd dat hij in staat is om zijn vermogensrechtelijke belangen zelf waar te nemen. De bewindvoerder heeft verklaard dat er nog geen budgetplan is opgesteld en dat [verzoeker] niet aan de voorwaarden heeft voldaan die aan hem waren gesteld. Het hof concludeerde dat de bestreden beschikking van de kantonrechter moet worden bekrachtigd, omdat [verzoeker] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de noodzaak voor het bewind niet meer bestaat.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.327.288
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 10276895)
beschikking van 30 november 2023
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. W. Vahl te Barneveld.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[naam1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
[naam2] ,de zoon van [verzoeker] ,
[naam3] ,
en
[naam4] ,
de ouders van [verzoeker] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 23 februari 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit het beroepschrift met producties, ingekomen op 22 mei 2023.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 2 november 2023 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- [verzoeker] , bijgestaan door zijn advocaat en vergezeld door zijn echtgenote (aan wie bijzondere toegang is verleend);
- [naam5] , namens bewindvoerderskantoor [naam6] .
Alle overige belanghebbenden zijn – ondanks behoorlijke oproeping – niet verschenen.
2.3
Na de mondelinge behandeling heeft de vertegenwoordiger van [naam6] , met toestemming van het hof, de hierna in 3.3 te noemen beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 30 augustus 2023, aan het hof gezonden.

3.De feiten

3.1
Bij beschikking van 7 juni 2018 heeft de kantonrechter een beschermingsbewind ingesteld over de goederen van [verzoeker] .
3.2
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de kantonrechter op 22 december 2022, heeft [verzoeker] verzocht het bewind over zijn goederen op te heffen.
3.3
Bij beschikking van 30 augustus 2023 heeft de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, met ingang van 16 september 2023 [naam7] en [naam8] , beiden vennoot van [naam1] , ontslagen als bewindvoerders en met ingang van die datum tot bewindvoerders benoemd: [naam5] en [naam9] , beiden vennoot van [naam6] , [adres] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van [verzoeker] tot opheffing van het beschermingsbewind afgewezen.
4.2
[verzoeker] is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Hij verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende zijn verzoek tot opheffing van het bewind alsnog toe te wijzen, dan wel de beslissing te nemen die het hof juist acht.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter een bewind instellen over één of meer van de goederen die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren
a. voor een bepaalde of onbepaalde tijdsduur indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
b. voor een bepaalde tijdsduur indien de meerderjarige tijdelijk niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van verkwisting of het hebben van problematische schulden.
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 BW kan de kantonrechter, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, het bewind opheffen op verzoek van de bewindvoerder of van degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 432, eerste en tweede lid, dan wel ambtshalve.
5.2
Mr. Vahl heeft namens [verzoeker] tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep zijn verzoek in hoger beroep gewijzigd. Hij verzoekt het bewind op te heffen met ingang van 1 januari 2024. [verzoeker] stelt dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de noodzaak van het bewind nog steeds bestaat en zijn verzoek om opheffing vervolgens ten onrechte heeft afgewezen. Het bewind is destijds ingesteld vanwege zijn toenmalige benarde schuldenpositie. Hij heeft het schuldentraject succesvol doorlopen en de bewindsperiode heeft hem bovendien nieuwe vaardigheden en inzichten gegeven, als gevolg waarvan hij nu, met de hulp van zijn partner met wie hij onlangs is getrouwd, in staat is om zijn eigen vermogensrechtelijke belangen weer behoorlijk waar te nemen.
5.3
Het hof is, na eigen onderzoek, net als de rechtbank van oordeel dat het verzoek van [verzoeker] om het bewind over zijn goederen op te heffen, moet worden afgewezen. [verzoeker] stelt in zijn beroepschrift dat hij, in tegenstelling tot wat [naam1] bij de rechtbank heeft verklaard, wel degelijk in staat is om zijn vermogensrechtelijke belangen weer behoorlijk zelf waar te nemen en om een budgetplan op te stellen. [verzoeker] , dan wel zijn advocaat heeft echter, ondanks de toezegging in het beroepschrift, nagelaten om voorafgaand aan de mondelinge behandeling in hoger beroep een compleet procesdossier met alle recente en relevante informatie aan het hof te zenden. Daardoor werd ook pas tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep duidelijk dat de door de rechtbank benoemde bewindvoerder [naam1] met ingang van 16 september 2023 door de rechtbank is vervangen door bewindvoerderskantoor [naam6] . De vertegenwoordiger van [naam6] heeft ter zitting verklaard dat hij, gelet op de korte periode waarin hij bewindvoerder is, nog niet goed kan beoordelen of [verzoeker] in staat is om zijn vermogensrechtelijke belangen weer behoorlijk zelf waar te nemen. Volgens hem is er nog geen budgetplan opgesteld, maar hij heeft in het kader van een zelfredzaamheidplan, het aan [verzoeker] beschikbaar te stellen maandgeld verhoogd naar € 500,-. [verzoeker] heeft echter niet voldaan aan de voorwaarde dat van genoemd bedrag aan het eind van die maand € 100,- over moest zijn. De verklaring van [verzoeker] dat hij niet aan genoemde voorwaarde kon voldoen omdat hij van het maandbedrag reiskosten aan zijn echtgenote heeft betaald zodat zij hem tijdens zijn verblijf in een revalidatiecentrum kon bezoeken, kan hem niet baten, omdat de bewindvoerder daarop -onweersproken- heeft gesteld dat die reiskosten niet uit het maandbedrag van € 500,- hoefden te worden betaald.
Gelet op al het voorgaande en bij gebrek aan de in het beroepschrift toegezegde nadere informatie is het hof van oordeel dat [verzoeker] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij in staat is om zijn vermogensrechtelijke belangen, waaronder het opstellen van een budgetplan, weer behoorlijk zelf waar te nemen. De bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 23 februari 2023;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, R. Feunekes en D.J.I. Kroezen, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op 30 november 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.