ECLI:NL:GHARL:2023:10225

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 november 2023
Publicatiedatum
30 november 2023
Zaaknummer
200.291.916
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van huwelijksgemeenschap en alimentatie in hoger beroep met deskundigenbericht

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 november 2023, gaat het om de verdeling van de huwelijksgemeenschap en de vaststelling van alimentatie tussen partijen, die in hoger beroep zijn gegaan na een eerdere beschikking van de rechtbank Midden-Nederland. De man en de vrouw, beiden vertegenwoordigd door hun advocaten, hebben hun standpunten over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en de alimentatieverplichtingen uiteengezet. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw haar verzoeken tot alimentatie heeft verminderd en dat de man voldoende draagkracht heeft om de verzochte bedragen te voldoen. De deskundige heeft de waarde van de eenmanszaak, een coffeeshop, vastgesteld op € 206.000,-, maar de vrouw heeft bezwaren geuit tegen deze waardering. Het hof heeft deze bezwaren gepasseerd en de waardering van de deskundige als uitgangspunt genomen. De verdeling van de overige goederen, waaronder de voormalige echtelijke woning, een motor en een auto, is ook aan de orde gekomen. Het hof heeft de verdeling vastgesteld en de verplichtingen van beide partijen ten aanzien van de alimentatie en de kosten van het deskundigenbericht bepaald. De beschikking is uitgesproken in het openbaar en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.291.916/01 en 200.291.917/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 479885)
beschikking van 30 november 2023
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. A. Aaryf te Utrecht,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M. Kaouass te Amsterdam.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 23 augustus 2022 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- een op 30 november 2022 opgemaakt deskundigenbericht, dat bij brief van diezelfde datum aan het hof is toegezonden;
- een journaalbericht van mr. Kaouass van 11 januari 2023;
- een journaalbericht van mr. Kaouass van 12 juli 2023 met producties, en
- een journaalbericht van mr. Aaryf van 21 juli 2023 met producties.
1.3
Op 28 juli 2023 is de mondelinge behandeling voortgezet. Partijen waren daarbij aanwezig, bijgestaan door hun advocaten. Van de Raad voor de Kinderbescherming te Utrecht en Save Midden-Nederland te Utrecht (hierna: de GI) is – met kennisgeving aan het hof – geen vertegenwoordiger verschenen.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof stelt allereerst vast dat de vrouw bij het journaalbericht van mr. Kaouass van 12 juli 2023 met producties (‘uitlating van de vrouw over de verdeling, alimentatie en tevens voorwaardelijk verzoek tot vaststelling van een voorschot op de verdeling’) nogmaals heeft gereageerd op het op 30 november 2022 uitgebrachte deskundigenbericht en over de kinder- en partneralimentatie. De vrouw heeft over beide onderwerpen al in een eerder stadium van de procedure haar standpunten aangevoerd, zodat het hof deze nadere conclusies buiten beschouwing zal laten omdat deze in strijd zijn met artikel 347 lid 1 Rv en de eisen van een goede procesorde. Dat geldt daarom ook voor de reactie van de man in het journaalbericht van mr. Aaryf van 21 juli 2023.
De vermindering van de verzoeken van de vrouw – de kinderalimentatie vaststellen op € 1.754,- (in plaats van € 1.895,93) per kind per maand en de partneralimentatie op € 4.000,- (in plaats van € 8.744,37 netto) per maand – zijn wel toegestaan.
2.2
Wat betreft het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een door de man aan haar te betalen voorschot van € 255.092,- (vooruitlopend op de definitieve verdeling van de huwelijksgemeenschap) overweegt het hof dat de vrouw daarbij geen belang (meer) heeft, omdat het hof hierna de verdeling zal vaststellen. Dit verzoek zal dan ook worden afgewezen.
2.3
Verder hebben partijen ter zitting verklaard dat zij uitvoering geven aan een door de rechtbank Midden-Nederland vastgestelde zorgregeling onder begeleiding van de GI. De man heeft daarop zijn grief met betrekking tot de zorgregeling ingetrokken, zodat deze geen verdere bespreking behoeft.
2.4
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de tussenbeschikking van 23 augustus 2022, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist. In die beschikking heeft het hof [naam1] BV te [woonplaats1] ( [naam2] , register-taxateur) benoemd tot deskundige te benoemen om een onderzoek in te stellen naar de waarde van de eenmanszaak coffeeshop [naam3] (hierna: de coffeeshop) en schriftelijk bericht uit te brengen.
2.5
De deskundige heeft op 30 november 2022 een deskundigenbericht uitgebracht. De deskundige heeft de marktwaarde van de coffeeshop per april 2019 bepaald op € 206.000,-. De man heeft geen gemotiveerde bezwaren tegen deze waardebepaling, de vrouw wel. Zij stelt dat de deskundige zich niet aan de opdracht van het hof gehouden heeft, in het bijzonder dat hij
  • niet volgens de voorgeschreven DCF-methode heeft gewaardeerd,
  • in de waardering geen rekening heeft gehouden met contante, niet fiscaal verantwoorde inkomsten en
  • niet inhoudelijk heeft gereageerd op de opmerkingen van de vrouw naar aanleiding van de conceptrapportage.
2.6
Het hof passeert de bezwaren van de vrouw. Het hof heeft de deskundige met zoveel woorden gevraagd of er aanleiding is om in plaats van de door het hof voorgestelde DCF-methode een andere methode te kiezen. De deskundige antwoordt:

Het is bij bedrijfswaarderingen (goodwill & bedrijfsinventaris) gebruikelijk om eveneens te kijken naar de huidige en toekomstige goodwill. Hierbij wordt gekeken naar de behaalde winsten in de drie voorafgaande jaren (2016 tot en met 2018) en de te verwachten winsten in de komende drie jaren. In hoofdstuk 8 wordt de volledige waardering omschreven (rentabiliteitswaardemethodiek, huidige- en toekomstige exploitatie). Op basis van de waardering bedraagt de goodwill € 181.000,- en de bedrijfsinventaris € 25.000,-.
Zoals vermeld is er, indien enkel wordt gekeken naar de DCF-methodiek (deze is enkel gehanteerd als controlemethodiek) sprake van € 182.500,- goodwill”.
2.7
Niet alleen stond het de deskundige vrij om een andere methode te hanteren om te komen tot de marktwaarde van de coffeeshop, uit het deskundigenbericht volgt ook dat de deskundige wel degelijk heeft gerekend met de DCF-methode en dat de uitkomsten daarvan niet significant afwijken van de waarde die de deskundige heeft gevonden door het gemiddelde te nemen van de rentabiliteitswaarde en de goodwillwaarde berekend naar de gerealiseerde en de toekomstige exploitatie van de onderneming.
2.8
De stelling van de vrouw dat de contante, niet fiscaal verantwoorde geldstromen niet zijn meegenomen in de berekening kan er naar het oordeel van het hof niet toe leiden dat het deskundigenbericht niet tot uitgangspunt kan worden genomen voor een oordeel over de waarde van de coffeeshop. De vrouw heeft, net als de man, ingestemd met de persoon van de deskundige en de aan de deskundige te stellen vragen. Deze vragen zijn beantwoord in het rapport. De deskundige antwoordt op de vraag of hij nog opmerkingen heeft die relevant zijn voor de beoordeling:
“in het kader van eventuele onttrekkingen of niet-verantwoorde inkomsten kan nader onderzoek worden verricht door een accountant, voor deskundige is het vaststellen van eventuele onttrekkingen of niet-verantwoorde inkomsten niet mogelijk op basis van de jaarrekeningen. Door de advocaat van mevrouw […] zijn aanvullende stukken verstrekt. De expertise van deskundige ligt, als register taxateur, bij het waarderen van de bedrijfsexploitatie (goodwill en inventaris), de beoordeling van dergelijke stukken kunnen worden gedaan door een accountant maar vallen niet in het werkgebied van deskundige. Derhalve is een beoordeling van onttrekkingen of niet verantwoorde inkomsten voor deskundige niet mogelijk”.
2.9
De aanvullende stukken waar de deskundige naar verwijst bestaan uit het rapport van [naam4] van 28 november 2022. Dat rapport concludeert dat de uitkomsten van het concept-deskundigenrapport hoger vastgesteld zouden moeten worden, maar uit de onderbouwing van die conclusie blijkt dat [naam4] zich daarbij vooral baseert op algemene rekenregels die de belastingdienst hanteert bij het vaststellen van de marge van coffeeshops in het algemeen en niet op specifieke data van coffeeshop [naam3] .
De man heeft daartegenover gesteld dat hij door de belastingdienst in de gaten wordt gehouden en dat de cijfers kloppen. De man heeft rapporten overgelegd uit 2016 en 2018 van de belastingdienst naar aanleiding van bedrijfsbezoeken van de belastingdienst aan de coffeeshop.
Er zijn naar het oordeel van het hof onvoldoende aanwijzingen om aan te nemen dat de door de vrouw gemotiveerd gestelde hoge netto bestedingen tijdens het huwelijk, ook als de omvang daarvan vaststaat, leiden tot een hogere marktwaarde van de coffeeshop. Immers, een koper zal op basis van de beschikbare cijfers tot een vergelijkbare conclusie komen. Het hof is van oordeel dat de vrouw, tegenover de gemotiveerde betwisting door de man, niet voldoende heeft aangetoond dat de conclusies van het deskundigenrapport ondeugdelijk zijn. Zij heeft ook geen concreet bewijsaanbod gedaan. Het hof zal het verzoek van de vrouw om een nadere deskundige te benoemen op dit punt dan ook afwijzen.
2.1
Het hof is verder van oordeel dat het dossier in het algemeen en het deskundigenbericht in het bijzonder niet blijkt dat de deskundige de regels van hoor en wederhoor onvoldoende heeft toegepast. De deskundige heeft het concept-rapport aan partijen toegezonden en gereageerd op hetgeen ieder der partijen naar aanleiding van het concept nog te berde heeft gebracht. Ook aan dat bezwaar van de vrouw gaat het hof voorbij.
2.11
Gelet op hetgeen hiervoor overwogen is, zal het hof de waarde van de eenmanszaak per april 2019, overeenkomstig de uitkomst van het deskundigenrapport, waarderen op € 206.000,-. Partijen zijn het erover eens dat de eenmanszaak aan de man wordt toegedeeld, zodat de vrouw € 103.000,- toekomt.
2.12
Ter beoordeling liggen nog voor de verzoeken tot verdeling (en waardering) van:
  • de voormalige echtelijke woning (hierna: de woning),
  • de motor Harley Davidson,
  • de scooter Riva en
  • de auto Audi Q3.
2.13
Het hof stelt voorop dat, indien deelgenoten geen overeenstemming over de verdeling van een gemeenschap kunnen bereiken, de rechter de verdeling daarvan op de voet van artikel 3:185 lid 1 BW vaststelt en daarbij naar billijkheid rekening houdt met de belangen van partijen en, indien dat aan de orde is, het algemeen belang. Voorts is de rechter die de verdeling vaststelt bij de vaststelling van de verdeling niet gebonden aan hetgeen partijen over en weer hebben gevorderd en behoeft hij niet (expliciet) in te gaan op hetgeen partijen hebben aangevoerd.
2.14
De woning is inmiddels verkocht en geleverd, zodat – overeenkomstig de bestreden beschikking en het verzoek van de man in hoger beroep – de verkoopopbrengst (na aftrek van de aan de verkoop verbonden kosten) en de vrijgekomen uitkering uit de levensverzekering(en) worden gebruikt ter aflossing van de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldlening, waarna het restant bij helfte tussen partijen moet worden verdeeld. Het hof hoeft hierover niet verder te beslissen.
2.15
Partijen waren het erover eens dat de auto aan de vrouw moet worden toegedeeld. De auto (bouwjaar 2012) heeft blijkens de ANWB-koerslijst nu een vervangingswaarde (dagwaarde) van € 13.400,-. Wanneer wordt uitgegaan van de peildatum 29 april 2019 (zoals het hof onder 2.21 in de tussenbeschikking van 20 januari 2022 al heeft overwogen) acht het hof het redelijk de waarde vast te stellen op € 16.000,-, zodat de vrouw wegens overbedeling aan de man € 8.000,- moet voldoen, zoals de man in hoger beroep ook heeft verzocht.
2.16
De motor (Harley Davidson FLSTN Heritage Special, bouwjaar 1995) is volgens een door de vrouw overgelegd, ongedateerd taxatierapport gewaardeerd op € 21.400,-. Vergeleken met het aanbod van vergelijkbare motoren op Marktplaats.nl schat het hof de waarde – ook hier uitgaande van de peildatum 29 april 2019 – op € 12.500,-. Het hof zal de motor aan de man toedelen onder de verplichting om wegens overbedeling aan de vrouw € 6.250,- te voldoen.
2.17
Wat betreft de scooter leidt het hof uit de toelichting van partijen ter zitting af dat de scooter een (nieuw)waarde had van € 8.000,-, maar dat beide partijen niet meer dan € 250,- aan de ander willen betalen wegens overbedeling. Omdat de vrouw de scooter onder zich heeft (en deze kennelijk een waarde vertegenwoordigt van € 500,-), zal het hof de scooter toedelen aan de vrouw onder de verplichting aan haar om wegens overbedeling aan de man € 250,- te voldoen.
2.18
Samenvattend (voor zover in hoger beroep aan het oordeel van het hof onderworpen):
- Aan de man komt toe:
 de activa en passiva van de eenmanszaak (€ 206.000,-)
 de motor Harley Davidson (€ 12.500,-)
Wegens overbedeling te betalen aan de vrouw: (€ 103.000,- en € 6.250,- is) € 109.250,-
- Aan de vrouw komt toe:
 de auto Audi Q3 (€ 16.000,-)
 de scooter Riva (€ 500,-)
Wegens overbedeling te betalen aan de man: (€ 8.000,- en € 250,- is) € 8.250,-
- Kleding, sieraden, tassen, schoenen en accessoires:
iedere partij behoudt wat hij of zij onder zich heeft zonder nadere verrekening.
- Onroerende zaken in Marokko:
het appartement in [plaats1] en het huis in [plaats2] worden toegedeeld aan de man en het appartement in [plaats4] ( [plaats3] ) en het onroerend goed in [plaats5] aan de vrouw, zonder nadere verrekening.
2.19
Tenslotte liggen ter beoordeling aan het hof voor de verzoeken tot vaststelling van kinder- en partneralimentatie.
2.2
Zoals hiervoor onder 2.1 is weergegeven, heeft de vrouw haar verzoeken verminderd en verzocht de kinderalimentatie vast te stellen op € 1.754,- per kind per maand en de partneralimentatie op € 4.000,- per maand. Dat zijn de bedragen die de rechtbank in de bestreden beschikking heeft vastgesteld. Het hof ziet geen redenen om daarover anders te oordelen en overweegt daartoe als volgt.
2.21
Het hof stelt voorop dat de hoogte van de behoefte van de vrouw mede is gerelateerd aan de welstand tijdens het huwelijk. Bij de bepaling van de hoogte van de behoefte dient rekening te worden gehouden met alle relevante omstandigheden. Dit betekent dat de rechter zowel in aanmerking moet nemen wat de inkomsten tijdens de laatste jaren van het huwelijk zijn geweest als een globaal inzicht moet hebben in het uitgavenpatroon in dezelfde periode om daaruit te kunnen afleiden in welke welstand partijen hebben geleefd. Inzicht in de inkomsten van partijen heeft het hof niet verkregen.
2.22
Het hof heeft in zijn tussenbeschikking van 20 januari 2022 (r.o. 2.19) in het kader van de verdeling van kleding, sieraden, tassen, schoenen en accessoires al opgemerkt dat uit de stukken en de toelichting tijdens de mondelinge behandeling een beeld is ontstaan dat partijen tijdens het huwelijk een luxe levensstijl voerden en in een zekere (hoge) welstand leefden. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat niet valt vast te stellen wat partijen (per maand) te besteden hadden. Op grond van de levensstijl en het uitgavenpatroon van partijen kan, ook wanneer de man dat gedeeltelijk betwist, niet anders worden geconcludeerd dat partijen veel meer gelden ter beschikking hebben gehad dan alleen het inkomen zoals dat blijkt uit de belastingaangiften van de eenmanszaak. De vrouw heeft – ook na correctie en aanpassing van haar behoefte in hoger beroep – voldoende aangetoond dat er meer geld binnenkwam dan dat uit de belastingaangiften blijkt. Bij het oordeel dat partijen in een hoge welstand hebben geleefd neemt het hof ook in aanmerking dat partijen vermogen hebben gevormd en geïnvesteerd in Marokko. In de tussenbeschikking van 19 juli 2022 heeft het hof vastgesteld dat partijen nieuwe standpunten omtrent (het bestaan van) die onroerende zaken hebben ingenomen en – in het kader van de verdeling – nieuwe taxatierapporten hebben overgelegd waarin waarden zijn opgenomen die in onverklaarbaar grote mate van elkaar en van de vroegere taxaties verschillen. Of en in hoeverre uit dat vermogen inkomen wordt gegenereerd, is evenmin duidelijk.
2.23
Gelet op het bovenstaande is het hof – evenals de rechtbank – niet in staat om op deugdelijke wijze te beoordelen wat het inkomen van de man over de afgelopen jaren is geweest. Het lag op de weg van de man om hier duidelijkheid over te verschaffen. Daarom gaat het hof ervan uit dat de man voldoende draagkracht heeft om de verzochte bedragen aan kinder- en partneralimentatie te voldoen.
2.24
Het (voorwaardelijk) verzoek van de man te bepalen dat zijn alimentatieverplichting jegens de vrouw wordt afgebouwd en op nihil wordt gesteld dan wel wordt beperkt in duur zal worden afgewezen. Onzeker is namelijk of en, zo ja, wanneer de vrouw in staat zal zijn door inkomsten uit arbeid volledig in haar eigen behoefte te voorzien. Aan het slagen van een beroep op limitering van de duur van de onderhoudsbijdrage als bedoeld in artikel 1:157 lid 3 BW worden bovendien hoge eisen gesteld, gelet op de verregaande gevolgen die limitering met zich brengt. Feiten of omstandigheden die dit voor de vrouw ingrijpende gevolg van limitering kunnen rechtvaardigen zijn niet, althans onvoldoende, aangevoerd, net zo min als redenen om te anticiperen op nieuwe wetgeving waarin de duur van de alimentatieverplichting zal worden bekort.

3.De slotsom

3.1
De grieven van zowel de man als de vrouw met betrekking tot de partner- en kinderalimentatie falen. De grieven met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap slagen gedeeltelijk. De overige grieven hoeven geen (verdere) bespreking. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, deels vernietigen en beslissen als volgt.
3.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure (de gevolgen van) hun echtscheiding betreft.
3.3
Gelet op hetgeen hiervoor onder 3.2 is overwogen, en in aanmerking nemende de uitkomst van de procedure, is het hof van oordeel dat partijen ieder de helft van de kosten van het deskundigenbericht van € 3.932,50 voor hun rekening dienen te nemen. De man heeft deze kosten voorgeschoten, zodat de vrouw aan hem € 1.966,25 moet vergoeden.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
4.1
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 1 februari 2021 ten aanzien van de verdeling van de huwelijksgemeenschap, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
4.2
deelt toe aan de man:
  • het appartement in [plaats1] (Marokko) en het huis in [plaats2] (Marokko) zonder nadere verrekening,
  • de activa en passiva van de eenmanszaak en
  • de motor Harley Davidson
onder de verplichting voor hem aan de vrouw € 109.250,- te betalen;
4.3
deelt toe aan de vrouw:
  • het appartement in [plaats4] , [plaats3] (Marokko) en het onroerend goed in [plaats5] (Marokko) zonder nadere verrekening alsmede
  • de auto Audi Q3 en
  • de scooter Riva
onder de verplichting voor haar aan de man € 8.250,- te betalen;
4.4
bepaalt ten aanzien van de kleding, sieraden, tassen, schoenen en accessoires dat iedere partij behoudt wat hij of zij onder zich heeft zonder nadere verrekening;
4.5
veroordeelt de vrouw om de helft van de kosten van het deskundigenbericht, een bedrag van € 1.966,25, aan de man te betalen;
4.6
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.7
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;
4.8
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
4.9
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.U.M. van der Werff, J.B. de Groot en C.M. Schönhagen, bijgestaan door mr. Th.H.M. Lueb als griffier, en is op 30 november 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.