ECLI:NL:GHARL:2023:10117

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 november 2023
Publicatiedatum
28 november 2023
Zaaknummer
200.324.059
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding bij bewind en aansprakelijkheid van de bewindvoerder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schadevergoeding bij bewind. De zaak betreft [verzoeker], die als voormalig bewindvoerder was aangesteld voor [naam1], en de vraag of hij aansprakelijk kan worden gehouden voor het verlies van vermogen uit de nalatenschap van [naam1]'s vader. De kantonrechter had eerder [verzoeker] veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 62.678,90 aan [naam1].

Het hof verwijst naar de eerdere beschikking van de kantonrechter van 16 december 2022, waarin de bewindvoerder een schadevergoeding had verzocht van € 60.000,-. Het hof heeft vastgesteld dat [verzoeker] zijn grieven in hoger beroep onvoldoende heeft onderbouwd en dat hij niet is verschenen op de mondelinge behandeling. Hierdoor bleef onduidelijk waar het geld van de erfenis is gebleven en heeft [verzoeker] geen rekening en verantwoording afgelegd, zoals vereist door de wet.

Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd en [verzoeker] veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep, die zijn vastgesteld op € 2.330,-. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, waarbij het hof heeft geoordeeld dat het hoger beroep nodeloos kosten heeft veroorzaakt voor [naam1] en de bewindvoerder.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.324.059
(zaaknummer rechtbank Gelderland 9345323)
beschikking van 28 november 2023
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. J. van Ravenhorst te Utrecht,
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[naam1],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: [naam1] ,
advocaat: mr. J.X.C. Peters te Woudenberg,
[de bewindvoerder],
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verder te noemen: de bewindvoerder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Gelderland, team bewind en erfrecht, zittingsplaats Zutphen) van 16 december 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 13 maart 2023;
- een journaalbericht van mr. Van Ravenhorst van 22 maart 2023 met producties;
- een journaalbericht van mr. Van Ravenhorst van 9 oktober 2023.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 10 oktober 2023 plaatsgevonden.
Aanwezig waren:
- [naam1] , bijgestaan door zijn advocaat;
- de bewindvoerder.

3.De feiten

3.1
Bij beschikking van 24 september 2014 heeft de kantonrechter de goederen die (zullen) toebehoren aan [naam1] onder bewind gesteld en [verzoeker] tot bewindvoerder benoemd.
3.2
Bij het testament van de vader van [naam1] , [naam2] , opgesteld op 10 februari 2009, is een testamentair bewind ingesteld over al hetgeen [naam1] uit de nalatenschap van zijn vader mocht verkrijgen. Tot bewindvoerder is [verzoeker] benoemd.
De vader van [naam1] is [in] 2015 overleden, derhalve na aanvang van het in 3.1 genoemde bewind.
[naam1] heeft de nalatenschap van zijn vader zuiver aanvaard op 3 september 2015.
[verzoeker] heeft de benoeming tot testamentair bewindvoerder op 3 september 2015 aanvaard.
3.3
Bij beschikking van 15 april 2021 is de voormalig bewindvoerder ontslagen als bewindvoerder op de voet van de beschikking van 24 september 2014 onder gelijktijdige benoeming van [de bewindvoerder] tot bewindvoerder.
3.4
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de kantonrechter op 24 februari 2022, heeft de bewindvoerder verzocht een schadevergoeding toe te kennen aan [naam1] van € 60.000,-, te betalen door [verzoeker] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de kantonrechter [verzoeker] veroordeeld, als voormalig bewindvoerder, tot betaling aan [naam1] van een bedrag van € 62.678,90. Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
[verzoeker] is met zes grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
[verzoeker] verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de vorderingen van de bewindvoerder alsnog niet-ontvankelijk te verklaren dan wel deze geheel of gedeeltelijk af te wijzen. Kosten rechtens.
4.3
[naam1] en de bewindvoerder hebben op de mondelinge behandeling verweer gevoerd.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Een bewindvoerder is jegens de rechthebbende aansprakelijk indien hij in de zorg van een goed bewindvoerder tekortschiet, tenzij de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend (artikel 1:444 van het Burgerlijk Wetboek (BW)). De kantonrechter kan de schade vaststellen die de rechthebbende heeft geleden door tekortschietend bewind van de bewindvoerder en de bewindvoerder veroordelen die schade aan de rechthebbende te vergoeden (artikel 1:445 lid 5 BW in combinatie met artikel 1:362 BW).
5.2
Het gaat in deze zaak – samengevat – over het volgende. Het aandeel van [naam1] in de nalatenschap van zijn vader bedroeg ongeveer € 100.000,-. Dit totale vermogen is verdampt. In geschil is of [verzoeker] daarvoor aansprakelijk kan worden gehouden.
5.2
Naar het oordeel van het hof heeft [verzoeker] zijn gronden van het hoger beroep, bij gemotiveerde betwisting door [naam1] en de bewindvoerder, onvoldoende onderbouwd. Het is ook voor het hof volstrekt onduidelijk gebleven waar – onder andere – het geld van de door [naam1] ontvangen erfenis is gebleven. [verzoeker] heeft geen rekening en verantwoording afgelegd aan de kantonrechter – als voorgeschreven in artikel 1:445 BW – en ook niet aan [naam1] – als testamentair bewindvoerder.
[verzoeker] heeft in het beroepschrift aangekondigd nog nadere schriftelijke bewijzen te overleggen, maar heeft dit vervolgens nagelaten.
Verder zijn [verzoeker] noch zijn advocaat op de mondelinge behandeling van het hof verschenen om de vele vragen van het hof te beantwoorden. In het beroepschrift wordt verwezen naar producties, maar zonder nadere toelichting is voor het hof niet duidelijk ter onderbouwing van welke stellingen de producties dienen. Als gevolg van het niet-verschijnen is iedere toelichting op die producties achterwege gebleven. Dit komt voor rekening en risico van [verzoeker] . Het hof gaat daaraan dan ook voorbij.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen.
6.2
Naar het oordeel van het hof is gezien de geschetste wijze van procederen sprake van een hoger beroep dat voor [naam1] /de bewindvoerder nodeloos tot kosten heeft geleid. Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof daarom [verzoeker] in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [naam1] zullen worden vastgesteld op: salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief, te weten 1 punt en tarief IV ad € 2.157,- en te vermeerderen met de nakosten van € 173,-.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, team bewind en erfrecht, zittingsplaats Zutphen, van 16 december 2022;
veroordeelt [verzoeker] in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van [naam1] nader vastgesteld op € 2.330,-;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, K.A.M. van Os-ten Have en C.M. Schönhagen, bijgestaan door mr. L.J.G. Scheffer-Overbeek als griffier, en is op 28 november 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.