Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001144-21
Uitspraak d.d.: 29 november 2023
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 25 februari 2021 met parketnummer 18-020399-20 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
wonende te [adres] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Beslissing op het verzoek tot nader deskundigenonderzoek
Het verzoek van de verdediging
De raadsvrouw heeft voorafgaand aan de zitting een verzoek gedaan om nader onderzoek naar het aangetroffen DNA-spoor te laten verrichten door het NFI. Het gaat daarbij om een verzoek tot het verrichten van onderzoek op activiteitenniveau. Daartoe wenst de raadsvrouw de volgende vragen aan het NFI voor te leggen:
- hoe het DNA van verdachte aan de voorzijde van de slip van aangeefster en het DNA van onbekenden aan de achterzijde van de slip zich verhouden tot de bewezenverklaring van anaal binnendringen door verdachte;
- wat de kans is (mate van waarschijnlijkheid) dat, bij anaal binnendringen door verdachte zijn DNA - spermavloeistof – aan de achterzijde van de slip terecht komt;
- wat de kans (mate van waarschijnlijkheid) is dat DNA van een onbekend (mans)persoon wel en niet dat van verdachte aan de achterzijde van de slip terecht komt bij anaal binnendringen door verdachte.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat dit nadere onderzoek, mede vanwege het bestaan van een concreet alternatief scenario, noodzakelijk is.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek dient te worden afgewezen. Daartoe heeft de advocaat-generaal naar voren gebracht dat er geen concreet ander scenario bestaat en hiervoor ook geen concrete aanwijzingen bestaan in het dossier. Volgens de advocaat-generaal kunnen er verschillende varianten worden besproken, maar zowel verdachte als aangeefster hebben niets verklaard over de betrokkenheid van iemand anders. De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het te breed liggende scenario’s zijn, waardoor het NFI hiervoor niet aangewezen is. Daarvoor is een heel concreet alternatief scenario met een concrete onderzoeksvraag noodzakelijk.
Oordeel van het hof en de beslissing op het verzoek
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoek van de raadsvrouw en het standpunt van de advocaat-generaal en beoordeelt dat verzoek als volgt.
De raadsvrouw verzoekt om nader onderzoek op activiteitenniveau door het NFI naar het aangetroffen DNA-spoor, waarbij het in de kern gaat om de onderzoeksvraag in hoeverre het geschetste scenario dat verdachte aangeefster is binnengedrongen, past bij de locatie van de door het NFI op de slip van aangeefster aangetroffen sporen.
Het hof overweegt dat DNA-onderzoek op activiteitenniveau, op de wijze zoals dit door de raadsvrouw is verzocht, geen relevante antwoorden zal geven op de door de raadsvrouw opgeworpen vragen. Dit omdat de deskundigheid van onderzoekers die dit type DNA-onderzoek doen zich niet uitstrekt over de vraag hoe en wanneer DNA-sporen zijn achtergelaten. Het door de raadsvrouw beoogde DNA-onderzoek kan en zal daarom niets zeggen over de waarschijnlijkheid van de scenario’s. In algemene zin kan over het onderzoek op activiteitenniveau worden gezegd dat dergelijk onderzoek in sterke mate afhankelijk is van de gedetailleerdheid van de contextinformatie. Het verzoek van de raadsvrouw schiet in dit opzicht tekort.
Beoordeling van aannemelijkheid van alternatieve scenario's is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt en naar het oordeel van het hof zal DNA-onderzoek op activiteitenniveau op de wijze als verzocht geen uitkomst bieden. Het hof acht het laten uitvoeren van een DNA-onderzoek op activiteitenniveau derhalve niet noodzakelijk en wijst het verzoek van de verdediging om die reden af.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 15 november 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot veroordeling van verdachte voor het tenlastegelegde feit tot een gevangenisstraf - conform eerste aanleg - voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de advocaat-generaal volledige toewijzing van de vordering van de benadeelde partij gevorderd, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. H.L.P. Fauser, naar voren is gebracht.
Het hof heeft ook kennisgenomen van hetgeen door de benadeelde partij [benadeelde] en door mr. F.B. Flooren, namens de benadeelde partij, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank heeft bij vonnis van 25 februari 2021, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte veroordeeld ter zake van het tenlastegelegde feit tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd die verdachte heeft doorgebracht in voorlopige hechtenis. Voorts heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 7.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor de overige gevorderde schade heeft de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering verklaard.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist en zal het vonnis bevestigen, behalve voor zover het betreft:
- de strafmotivering en strafoplegging door de rechtbank;
- de beslissing op de vordering van de benadeelde partij.
Ten aanzien van die onderdelen van het vonnis komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd en wordt opnieuw recht gedaan.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank voor het overige op juiste wijze heeft beslist. Dit betekent dat het hof het vonnis bevestigt voor wat betreft de bewijsmiddelen en de beoordeling van het bewijs, de bewezenverklaring en de strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van verdachte, met dien verstande dat het hof naar aanleiding van het ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweer de bewijsmotivering zal aanvullen.