ECLI:NL:GHARL:2023:1003

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 januari 2023
Publicatiedatum
6 februari 2023
Zaaknummer
200.311.429/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot omgangsregeling tussen ouders en kinderen vanwege veiligheidszorgen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de omgangsregeling tussen ouders en hun twee minderjarige kinderen. De ouders, die in hoger beroep zijn gegaan, hebben verzocht om een omgangsregeling waarbij zij de kinderen eenmaal per week een dagdeel bij zich thuis zouden hebben. De rechtbank Noord-Nederland had eerder dit verzoek afgewezen, omdat er ernstige zorgen waren over de veiligheid van de kinderen en de betrokkenen bij een omgangsregeling. De moeder en vader zijn de ouders van twee minderjarige kinderen, die sinds hun geboorte onder toezicht staan van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering. De vader heeft een verleden van bedreiging en is veroordeeld voor een incident met een jeugdzorgwerker. De GI heeft herhaaldelijk aangegeven dat de veiligheid van de kinderen niet kan worden gewaarborgd, wat heeft geleid tot de stopzetting van eerdere omgangsregelingen. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende basis is voor een omgangsregeling, gezien de onveilige situatie en het gebrek aan samenwerking van de vader met hulpverlening. De ouders hebben niet kunnen aantonen dat de vader zijn agressieproblemen onder controle heeft. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarmee het verzoek van de ouders tot het vaststellen van een omgangsregeling is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.311.429/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 210566)
beschikking van 31 januari 2023
inzake
[verzoekster](de moeder),
[verzoeker](de vader),
beiden wonende te [woonplaats1] ,
verzoekers in hoger beroep,
verder gezamenlijk te noemen: de ouders,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl te Rotterdam,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering(de GI),
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
de pleegouders van [de minderjarige1] en [de minderjarige2](de pleegouders),
wonende op een geheim te houden adres.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 31 maart 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 13 mei 2022;
- een brief namens de ouders van 16 juni 2022 met bijlage(n);
- een brief namens de ouders van 29 juni 2022 met bijlage(n);
- een brief namens de ouders van 13 juli 2022 met bijlage(n);
- een brief van de GI van 6 september 2022 met bijlage(n);
- een e-mailbericht namens de ouders van 6 december 2022 met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 21 december 2022 plaatsgevonden. Namens de ouders is hun advocaat verschenen. De ouders zijn niet in persoon verschenen. Namens de GI is - via een telefonische verbinding - [naam1] verschenen.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn met elkaar gehuwd. Zij zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2019, en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2021.
3.2
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben vanaf hun geboorte onder toezicht gestaan van de GI. Beide kinderen zijn direct na hun geboorte met een (spoed)machtiging uithuisgeplaatst. [de minderjarige1] verblijft sinds medio december 2019 bij de pleegouders en [de minderjarige2] sinds zijn geboorte.
3.3
De vader is op 5 december 2019 veroordeeld voor bedreiging van de jeugdzorgwerker van de GI. Hij heeft een werkstraf opgelegd gekregen met een voorwaardelijke gevangenisstraf en een proeftijd van drie jaren met toezicht door de reclassering.
3.4
Het gezag van de ouders over [de minderjarige1] is bij beschikking van 2 april 2021 beëindigd en het gezag van de ouders over [de minderjarige2] is bij beschikking van 1 oktober 2021 beëindigd. De GI is tot voogd over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] benoemd. De beschikkingen van 2 april 2021 en 1 oktober 2021 zijn door dit hof bekrachtigd.
3.5
Tot maart 2021 heeft er geen omgang tussen de ouders en [de minderjarige1] en/of [de minderjarige2] plaatsgevonden. Van maart 2021 tot oktober 2021 gold als omgangsregeling dat de moeder één keer in de drie weken gedurende een uur begeleide omgang met [de minderjarige2] had (in aanwezigheid van een pleegouder en de jeugdzorgwerker, op een locatie van [naam2] ). De vader mocht één keer in de zes weken via videobellen aanwezig zijn bij het omgangsmoment.
3.6
Bij brief van 11 oktober 2021 heeft de GI aan de ouders bericht dat de omgangsregeling tussen de ouders en de kinderen wordt stopgezet, omdat de GI de veiligheid van de kinderen niet kan borgen vanwege meerdere incidenten van bedreiging door de vader. Het laatste incident dat in september 2021 had plaatsgevonden betrof
een bedreiging door de vader van de jeugdzorgwerker met een keukenmes. De GI heeft hiervan aangifte gedaan. Het OM heeft besloten dat de vader niet wordt vervolgd.
De GI heeft als voorwaarde voor hervatting van de omgang gesteld dat de vader een GGZ-behandeling die gericht is op zijn agressieregulatie positief heeft afgerond en dat hij aantoont dat hij zijn agressieregulatieproblematiek onder controle heeft. Omdat de moeder volgens de GI heeft aangegeven dat zij achter de vader staat en zij de locatie van de omgang niet geheim kan houden, is ook de omgang tussen de moeder en de kinderen stopgezet.
De pleegouders sturen ongeveer eens per kwartaal informatie over en foto’s van de kinderen via de GI en de mentor van de ouders naar de ouders.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de ouders tot het vaststellen van een (opbouw)regeling, waarbij wordt toegewerkt naar een omgangsregeling waarbij de ouders de kinderen eenmaal per week een dagdeel thuis bij zich hebben, dan wel een omgangsregeling te bepalen die volgens de rechtbank juist en passend is, afgewezen.
4.2
De ouders komen met één grief in hoger beroep van de bestreden beschikking. Deze grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De ouders verzoeken het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
a. een (opbouw)regeling vast te stellen, waarbij wordt toegewerkt naar een omgangsregeling waarbij de ouders en de kinderen eenmaal per week een dagdeel omgang hebben bij de ouders thuis;
b. dan wel een omgangsregeling tussen (één van de) ouders en de kinderen te bepalen die volgens het hof juist en passend is.
4.3
De GI heeft ter zitting mondeling verweer gevoerd en het hof verzocht (zakelijk weergegeven) de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De rechter stelt op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
Ingevolge 1:377a lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van
het kind, of
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang
met zijn ouder heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.2
Elke afwijzing van een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling en elke beslissing waarbij de omgang is ontzegd is tijdelijk van aard, in die zin dat de ouder wiens verzoek is afgewezen zich in geval van wijziging van omstandigheden en in ieder geval na verloop van een jaar opnieuw tot de rechter kan wenden teneinde een omgangsregeling te doen vaststellen.
5.3
Op grond van de stukken en wat ter zitting is besproken staat voor het hof vast dat er ernstige zorgen zijn over de veiligheid van iedereen die betrokken is bij de uitvoering van een omgangsregeling. De GI heeft ter zitting onweersproken verklaard dat ook de voormalig reclasseringsmedewerker en de mentor niet bij de ouders thuis durven te komen.
De GI heeft naar het oordeel van het hof de afgelopen jaren voldoende geprobeerd om omgang tussen de kinderen en de vader en/of de moeder tot stand te brengen. De voorwaarden waaronder een omgangsregeling tussen de kinderen en de moeder en/of de vader tot stand kan worden gebracht zijn 1) dat de vader een GGZ-behandeling die gericht is op zijn agressieregulatie positief heeft afgerond en dat hij aantoont dat hij zijn agressieregulatieproblematiek onder controle heeft en/of 2) dat de ouders gaan scheiden (en gescheiden gaan wonen), waardoor de moeder mogelijk (onder strikte veiligheids-voorwaarden) omgang kan hebben met [de minderjarige1] en/of [de minderjarige2] .
Met betrekking tot de eerste voorwaarde is het hof van oordeel dat de ouders hun stelling dat de vader progressie maakt in zijn agressieregulatie, niet hebben onderbouwd. Daartegenover heeft de GI ter zitting verklaard dat zij van de reclassering heeft begrepen dat de vader geen enkele vorm van behandeling heeft gehad, dat hij in het geheel niet meewerkte en dat hij niet in beweging was te krijgen. De vader heeft de hulpverlening van [naam3] , die betrokken was vanuit de reclassering, gestopt omdat hij dit niet meer wilde en/of omdat de GI aangifte tegen hem had gedaan. Ook het toezicht van de reclassering zelf is gestopt. Derhalve is niet gebleken dat de vader een behandeling voor zijn agressieregulatie met positief resultaat heeft afgerond.
Over de tweede voorwaarde (echtscheiding en vervolgens omgang met alleen de moeder) heeft de advocaat van de ouders ter zitting verklaard dat de ouders op dit moment nog bij elkaar zijn.
5.4
Namens de ouders is ter zitting als mogelijkheid genoemd om de omgang tussen (alleen) de moeder en de kinderen op het kantoor van de GI of een politiebureau te laten plaatsvinden. Los van de vraag of dit in het belang van de kinderen is, is het hof van oordeel dat bij deze mogelijkheid het risico alsnog te groot is dat de geheime verblijfplaats van de kinderen bekend wordt bij de ouders. Hierdoor kan de veiligheid van de kinderen en de betrokkenen alsnog in het geding komen.
5.5
Op grond van het bovenstaande is het hof, evenals de rechtbank, van oordeel dat er op dit moment geen mogelijkheden zijn om op een voor de kinderen en de betrokkenen veilige manier omgang te bewerkstellingen. Het hof acht het vaststellen van een omgangsregeling in de gegeven omstandigheden dan ook in strijd met de zwaarwegende belangen van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 31 maart 2022.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C. Coster, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en M.A.F. Veenstra, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 31 januari 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.