ECLI:NL:GHARL:2023:10

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 januari 2023
Publicatiedatum
3 januari 2023
Zaaknummer
200.285.207
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van de eigenaar van een bedrijfshal voor schade door brand in transformatorruimte

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de eigenaar van een bedrijfshal, [geïntimeerde], voor schade die Bodycote Hardingscentrum B.V. heeft geleden door een brand in de transformatorruimte van het gehuurde pand. De brand vond plaats op 14 december 2017 en volgens Bodycote was de oorzaak een ondeugdelijke kabel die eigendom was van [geïntimeerde]. Bodycote vorderde een schadevergoeding van meer dan € 386.600,-, maar de rechtbank heeft deze vordering afgewezen. Bodycote ging in hoger beroep.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld en geconcludeerd dat Bodycote niet voldoende heeft aangetoond dat de kabel door natrekking onderdeel is geworden van de bedrijfshal. Het hof oordeelde dat de kabel, die essentieel was voor de werking van de krachtstroominstallatie, niet als bestanddeel van de bedrijfshal kan worden aangemerkt, omdat deze niet aard- en nagelvast verbonden was met het pand. Bovendien was de kabel eigendom van Fudura, die ook het onderhoud verzorgde en exclusieve toegang had tot de transformatorruimte.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en Bodycote veroordeeld in de proceskosten. De beslissing van het hof werd openbaar uitgesproken op 3 januari 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.285.207
(zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo: 240071)
arrest van 3 januari 2023
in de zaak van
Bodycote Hardingscentrum B.V.
gevestigd te Venlo
die in hoger beroep is gegaan
en bij de rechtbank optrad als eiseres
hierna: Bodycote
advocaat: mr. H.H.T. Beukers
tegen:
[geïntimeerde]
wonende te [woonplaats1]
die bij de rechtbank optrad als gedaagde
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. I.K.M. Hoffmann.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Naar aanleiding van het arrest van 12 april 2022 heeft op 26 oktober 2022 een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (proces-verbaal). Voorafgaand aan de zitting heeft Bodycote een bij akte van12 oktober 2022 producties ingediend en heeft [geïntimeerde] bij akte van 14 oktober aanvullende producties ingediend.
1.2
Partijen hebben het hof gevraagd om arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1
Bodycote huurt een bedrijfspand van [geïntimeerde] . Op 14 december 2017 is brand ontstaan in de inpandige transformatorruimte. Volgens Bodycote is [geïntimeerde] aansprakelijk voor de schade die zij door de brand heeft geleden. Zij vordert in deze procedure schadevergoeding van [geïntimeerde] .
2.2
Bodycote heeft bij de rechtbank gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van ruim € 386.600,-. De rechtbank heeft haar vorderingen afgewezen. Bodycote is het daar niet mee eens.

3.Het oordeel van het hof

de beslissing
3.1
Ook het hof zal de vordering tot betaling van de schadevergoeding afwijzen. Het hof legt deze beslissing hierna uit.
de feitelijke situatie
3.2
[geïntimeerde] is eigenaar van een bedrijfspand in [woonplaats1] . De bedrijfshal is rond 1987 gebouwd door (de onderneming van) de oom van [geïntimeerde] . Uit een brief van 3 juli 1989 van Energiebedrijf IJsselmij aan [naam1] B.V. blijkt dat er is gesproken over uitbreiding van de capaciteit van de elektriciteitsinstallatie. Daartoe moest een tweede transformator geplaatst worden. In de brief schrijft IJsselmij dat daarvoor aan de bestaande middenspanningsruimte een ruimte van bepaalde afmetingen en specificaties moest worden gebouwd door [naam1] . In de brief staat verder dat de daarin aan te brengen kabels, installaties, transformatoren, meetstroomtransformatoren en meetinrichting in eigendom van IJsselmij blijven en dat deze door haar zullen worden onderhouden en indien nodig vervangen.
3.3
In de bedrijfshal wordt een onderneming uitgeoefend die zich toelegt op warmtebehandeling van metalen en legeringen. Bodycote heeft de onderneming in 2014 overgenomen van (de onderneming van) [geïntimeerde] . Bodycote huurt het bedrijfspand van [geïntimeerde] op grond van een op 29 augustus 2014 gesloten huurovereenkomst. De in het bedrijfspand aanwezige transformatorruimte is uitgesloten van het gehuurde.
3.4
De transformatorruimte, die bestond uit drie aparte ruimtes, was een afgesloten ruimte binnen in het bedrijfspand. In die ruimte bevond zich een krachtstroominstallatie. Voor een nadere beschrijving van de transformatieruimte en installatie verwijt het hof naar het vonnis van de rechtbank onder 2.4 [1] . Fudura was eigenaar van de in de transformatorruimte aanwezige Magnefix en de twee transformatoren T1 en T2. Bodycote huurde de Magnefix en deze twee transformatoren van Fudura. Fudura pleegde daaraan het onderhoud. [geïntimeerde] en Bodycote hadden geen toegang tot de transformatorruimte.
3.5
Op 14 december 2017 is brand ontstaan in de transformatorruimte. Een in opdracht van betrokken partijen opgesteld onderzoeksrapport benoemt als meest waarschijnlijke oorzaak van de brand de ondeugdelijkheid van een kabel tussen de Magnefix en tranfsformator T1 (hierna: de kabel). Het gaat volgens het rapport om een productiefout in de kabel.
is [geïntimeerde] aansprakelijk voor de schade?
3.6
Voor de vraag of [geïntimeerde] aansprakelijk is op grond van artikel 6:174 BW voor de door Bodycote geleden schade is van belang of [geïntimeerde] kan worden aangemerkt als bezitter van de kabel. Hiervoor dient het hof eerst vast te stellen of de kabel door natrekking (artikel 3:4 BW) een bestanddeel is geworden van het bedrijfspand.
3.7
Bodycote stelt dat [geïntimeerde] op grond van de wet als bezitter van de bedrijfshal, waaronder van de transformatorruimte, aansprakelijk is voor de schade die zij door de brand heeft geleden. Zij legt aan haar vordering ten grondslag dat de ondeugdelijke kabel door natrekking bestanddeel is geworden van de bedrijfshal. De kabel is zonder kabelbuis vast komen te liggen in de cement- of betonvloer van de transformatieruimte. Deze lag dus nagelvast in de vloer en is bestemd om daar te blijven. De kabel is daarom nagetrokken door de onroerende zaak (de bedrijfshal) en onderdeel gaan uitmaken van de opstal waarvan [geïntimeerde] bezitter is.
3.8
Het hof is van oordeel dat Bodycote deze stelling, die door [geïntimeerde] (onder meer door overlegging van een verklaring van een elektrotechnisch monteur) gemotiveerd is betwist, niet voldoende heeft onderbouwd. Bodycote heeft gewezen op foto 7 behorende bij het onderzoeksrapport. Op die foto is (slechts) de onderzijde van de kabel te zien is. Anders dan Bodycote stelt is op die foto niet (voldoende duidelijk) te zien dat de kabel zonder kabelbuis de vloer in loopt, en al helemaal niet dat en hoe de kabel onder de vloer verder loopt. Dat valt ook niet meer vast te stellen, omdat de transformatorruimte van destijds niet meer bestaat.
3.9
Daarnaast oordeelt het hof dat de kabel naar verkeersopvattingen behoort bij de krachtstroominstallatie en dus naar verkeersopvatting geen onderdeel is van de bedrijfshal. Volgens Bodycote bestaat de installatie uit losse onderdelen: de transformatoren en de Magnefix behoren aan Fudura toe en een aantal van de overige onderdelen aan [geïntimeerde] . Partijen zijn het er echter over eens dat de installatie zonder de kabel niet kan functioneren. Dat geldt specifiek voor de verbinding tussen de Magnefix en de transformator. Zonder de kabel beantwoorden de installaties niet aan hun bestemming. Vaststaat dat [geïntimeerde] nooit onderhoud aan (onderdelen van) de installatie in de transformatieruimte heeft uitgevoerd of kon uitvoeren. Integendeel: hij/zijn onderneming had (evenals Bodycote) geen toegang tot de ruimte. De installatie werd dus uitsluitend door Fudura onderhouden, die ook exclusieve toegang tot de transformatieruimte had. Niet voorstelbaar is dat dat onderhoud beperkt is gebleven tot uitsluitend de transformatoren en de Magnefix die eigendom van Fudura waren. Uit het onderzoeksrapport blijkt dat de kabel door Fudura werd gecontroleerd: “
Tijdens het laatste onderhoud van de schakelruimte in 2014 waren geen opvallende zaken met betrekking tot deze kabel geconstateerd.” Dat spoort ook met mededeling van Energiebedrijf IJsselmij in 1989 (zie 3.2) dat naast de genoemde installaties en meetinrichting ook de kabels in haar eigendom blijven en door haar zullen worden
“onderhouden en indien nodig vervangen”. In die situatie kan Bodycote zich er niet met succes op beroepen dat de kabel als los onderdeel van de installatie (zelfs als deze in de vloer gemonteerd zou zijn) door natrekking tot de bedrijfshal is gaan behoren.
3.1
De volgende vraag is of de transformatorruimte met de krachtstroominstallatie (waartoe dus de kabel behoort) bestanddeel van de bedrijfshal is. Die vraag moet ontkennend beantwoord worden, omdat Bodycote niet aanvoert dat de installatie aard- en nagelvast verbonden was met het bedrijfspand. Zij stelt dat alleen ten aanzien van de kabel, maar dat standpunt is hiervoor verworpen. De transformatoren en Magnefix waren eigendom van Fudura en konden door Fudura worden weggehaald. Dat is ook daadwerkelijk gebeurd: de hele installatie is na de brand verwijderd en gedeeltelijk verplaatst naar buiten het bedrijfspand.
conclusie
3.11
De conclusie luidt dat de door Bodycote aangedragen gronden haar stelling dat [geïntimeerde] als bezitter aansprakelijk is voor haar schade niet kunnen dragen. Het hoger beroep slaagt niet. Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen.
3.12
Het hof passeert de bewijsaanbiedingen van Bodycote, omdat de stellingen die zij aanbiedt te bewijzen het hof niet tot een ander oordeel kunnen brengen.
3.13
Omdat Bodycote in het ongelijk is gesteld zal het hof haar veroordelen in de kosten van de procedure in hoger beroep.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Overijssel (zittingsplaats Almelo) van 10 juni 2020
veroordeelt Bodycote tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde] in hoger beroep:
- € 1.727,- aan griffierecht
- € 6.556,- aan salaris van de advocaat (2 procespunten x appeltarief V)
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.E.F. Hillen, A.A. van Rossum en P.E. Ernste en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 3 januari 2023.

Voetnoten

1.Rechtbank Overijssel 10 juni 2020, ECLI:NL:RBOVE:2020:2024