ECLI:NL:GHARL:2022:9988

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 november 2022
Publicatiedatum
22 november 2022
Zaaknummer
200.299.587
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidenten ex art. 843a Rv in geschil over verdeling van ontbonden huwelijksgoederengemeenschap

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een man en een vrouw over de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap na hun echtscheiding. De man heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, dat op 19 mei 2021 is uitgesproken. De rechtbank heeft de peildatum voor de verdeling van de gemeenschap vastgesteld op 23 oktober 2015, de datum van indiening van het echtscheidingsverzoek. De man en de vrouw hebben beide incidentele vorderingen ingesteld op basis van artikel 843a Rv, waarbij zij inzage vorderen in bepaalde bankafschriften en documenten die relevant zijn voor de verdeling van de gemeenschap.

De rechtbank had eerder overwogen dat de auto die partijen in het verleden samen bezaten, niet meer in de gemeenschap valt, omdat deze al vóór de peildatum was verkocht. De man betwist deze beslissing en stelt dat de waarde van de auto moet worden betrokken bij de verdeling. Het hof behandelt de incidentele vorderingen van beide partijen gezamenlijk en oordeelt dat de man rechtmatig belang heeft bij inzage in de bankafschriften van de vrouw op de peildatum, maar niet bij de afschriften van vóór die datum. De vrouw heeft onvoldoende rechtmatig belang bij haar vorderingen, omdat de man al stukken heeft overgelegd die haar vordering kunnen onderbouwen.

Het hof stelt beide partijen in de gelegenheid om aanvullende stukken in te dienen en houdt verdere beslissingen aan. De zaak wordt verwezen naar een roldatum voor het nemen van akten door de partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.299.587
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 503810
arrest van 22 november 2022
in de incidenten in de zaak van
[appellant]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep en een incidentele vordering heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als eiser in conventie en verweerder in reconventie
hierna: de man
advocaat: mr. J. van Andel
tegen
[geïntimeerde]
die woont in [woonplaats2]
die ook hoger beroep en ook een incidentele vordering heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie
hierna: de vrouw
advocaat: mr. M. Cortet

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
De man heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, op 19 mei 2021 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van 17 augustus 2021
  • het herstelexploot van 23 augustus 2021
  • het arrest van 19 oktober 2021
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 1 februari 2022
  • de memorie van grieven, met een incidentele vordering ex artikel 843a Rv (van de man)
  • de memorie van antwoord in principaal appel, tevens houdende antwoordmemorie in het incident, tevens houdende memorie van grieven in incidenteel appel, tevens houdende een afzonderlijke incidentele vordering ex artikel 843a Rv (van de vrouw)
  • de memorie van antwoord in het incidenteel appel, alsmede antwoord in het door de vrouw ingestelde incident (van de man).

2.De kern van de zaak

2.1.
Partijen zijn met elkaar getrouwd geweest. Het huwelijk tussen partijen is ontbonden.
2.2.
Partijen hebben een geschil over de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap. De rechtbank heeft overwogen dat als peildatum voor de omvang van de gemeenschap heeft te gelden de datum van indiening van het echtscheidingsverzoek, namelijk 23 oktober 2015. De rechtbank heeft de ontbonden gemeenschap als volgt verdeeld:
“6.1 (…)
- deelt toe aan de man:
o het saldo op de peildatum van de bankrekening ten name van de man bij de [de bank1] ;
o het saldo op de peildatum van [de bank2] -bankrekening ten name van de man ( [nummer1] );
o het saldo op de peildatum van [de bank2] -beleggingsrekening ten name van de man ( [nummer2] );
- deelt toe aan de vrouw:
o het saldo op de peildatum van de bankrekening ten name van de vrouw bij de [de bank1] ;”
Wat betreft de wijze van de verdeling van de ontbonden gemeenschap heeft de rechtbank onder meer het volgende gelast:
“ 6.2 (…)
- ieder van partijen dient de andere partij te vergoeden de helft van de saldi op peildatum van de bankrekeningen die hem of haar zijn toegedeeld, rekening houdend met hetgeen is bepaald in rechtsoverweging 4.16 en 4.32;
- partijen zijn in de onderlinge verhouding ieder voor de helft draagplichtig voor het doorlopend krediet bij [de bank2] ( [nummer3] ) op de peildatum; (…)”
2.3.
Volgens de man hadden partijen in het verleden samen een auto van het merk Volkswagen met kenteken [kenteken] in hun bezit (hierna: de auto) en heeft de vrouw de auto nadat partijen uit elkaar zijn gegaan meegenomen. De rechtbank heeft de vordering van de man om de waarde van de auto tussen partijen te verdelen afgewezen. De rechtbank heeft op grond van door de vrouw overgelegde informatie van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) geconcludeerd dat de auto al op 14 november 2014 is verkocht, althans dat de vrouw de auto niet meer in haar bezit heeft. Naar het oordeel van de rechtbank valt de auto niet meer in de ontbonden gemeenschap en hoeft deze dus ook niet verdeeld te worden.
De stelling van de man dat de vrouw ook een bankrekening bij [de bank2] heeft die in de verdeling moet worden betrokken, heeft de rechtbank wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing gelaten.
2.4.
De man en de vrouw hebben in hoger beroep beiden incidentele vorderingen ex artikel 843a Rv ingesteld. Het hof zal de incidentele vorderingen van de man en de vrouw in dit arrest gezamenlijk behandelen.

3.Het oordeel van het hof

in het incident ex artikel 843a Rv van de man
3.1.
Bij de vraag of de vordering tot inzage/afschrift van gegevens voor toewijzing in aanmerking komt, stelt het hof voorop dat artikel 843a Rv niet voorziet in een onbeperkt recht op gegevens van degene die de gegevens heeft. De bepaling stelt de inzage afhankelijk van een aantal vereisten waaraan moet zijn voldaan. De eiser moet een rechtmatig belang hebben bij de inzage. Hij moet inzage vorderen van bepaalde bescheiden over een rechtsbetrekking waarin hij zelf partij is. Artikel 843a Rv biedt verder niet de mogelijkheid voor het opvragen van gegevens waarvan de eiser slechts vermoedt dat zij wel eens steun zouden kunnen geven aan zijn stellingen. Maar ook als aan alle vereisten is voldaan, kan de vordering nog worden afgewezen. Dit vanwege zwaarwichtige redenen of omdat kan worden aangenomen dat de eiser ook zonder de gevorderde gegevens kan rekenen op een juiste toepassing van het recht.
3.2.
De man vordert de vrouw te veroordelen om op straffe van een dwangsom aan hem afschriften van de volgende stukken te verstrekken:
- afschriften van de bankrekeningen van de vrouw bij [de bank2] ( [nummer4] ) en de [de bank1] over de periode van 31 januari 2013 tot en met 23 oktober 2015, alsmede alle opvolgende afschriften van de bankrekeningen waar de vrouw blijkens de mutaties van en op haar bankrekeningen bij [de bank2] en de [de bank1] gelden naartoe heeft overgemaakt over dezelfde periode;
- het bankafschrift en de koopovereenkomst waaruit volgt welk bedrag de vrouw heeft ontvangen uit hoofde van de verkoop op 14 november 2014 van de auto.
3.3.
Het hof is van oordeel dat de man (alleen) rechtmatig belang heeft bij de afschriften van de bankrekeningen van de vrouw bij [de bank2] en de [de bank1] op de peildatum 23 oktober 2015. Deze bankafschriften zijn essentieel om te kunnen komen tot een juiste verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De vrouw heeft bij de rechtbank een afschrift overgelegd van haar bankrekening bij [de bank1] , waarop geen af- en bijschrijvingen zijn vermeld en de (gelijkluidende) saldo’s op 30 september 2015 en 31 oktober 2015 zijn genoemd. Volgens de vrouw kan uit dit bankafschrift het saldo op de peildatum worden afgeleid. Daarnaast heeft de vrouw in reactie op de incidentele vordering van de man een afschrift overgelegd van haar bankrekening bij [de bank2] waarop het saldo op de peildatum is vermeld. Het hof zal de man de gelegenheid geven om bij akte op dit afschrift van de bankrekening bij [de bank2] van de vrouw te reageren.
3.4.
De man heeft geen rechtmatig belang bij de gevorderde bankafschriften over de periode voorafgaand aan de peildatum. De man heeft onvoldoende toegelicht dat de bankafschriften steun kunnen geven aan zijn betoog dat de vrouw opzettelijk gelden die tot de gemeenschap behoren heeft verzwegen of verborgen heeft gehouden, waardoor de vrouw haar aandeel in die gelden aan de man zou verbeuren (artikel 3:194 lid 2 BW). De man heeft slechts vermoedens dat sprake is van een opzettelijke benadeling of verzwijging, nu onder meer het saldo op de bankrekening van de vrouw bij de [de bank1] een paar jaar voor de peildatum een stuk hoger was. Met de inzage in de bankafschriften wil de man bezien of daarin informatie staat die hij veronderstelt, terwijl hij die veronderstelling gelet op de betwisting van de vrouw niet voldoende heeft toegelicht. Artikel 843a Rv biedt voor een fishing expedition geen ruimte.
3.5.
De man stelt dat de waarde van de auto in de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap moet worden betrokken. In dat kader heeft hij het bankafschrift en de koopovereenkomst gevorderd waaruit volgt welk bedrag de vrouw heeft ontvangen uit hoofde van de verkoop van de auto. Het hof is van oordeel dat de man onvoldoende rechtmatig belang heeft bij deze stukken. De tenaamstelling van de auto is voorafgaand aan de peildatum gewijzigd, namelijk op 14 november 2014. Dat duidt erop dat de auto voorafgaand aan de peildatum van 23 oktober 2015 is overgedragen en dus buiten de te verdelen huwelijksgoederengemeenschap valt. Dat dit anders zou zijn heeft de man naar het voorlopig oordeel van het hof in het kader van dit incident onvoldoende toegelicht.
in het incident ex artikel 843a Rv van de vrouw
3.6.
De vrouw vordert om de man te veroordelen om op straffe van een dwangsom aan haar inzage te verstrekken in de volgende stukken:
- afschriften van de bankrekening ( [nummer1] ) en beleggingsrekening ( [nummer2] ) van de man bij [de bank2] en de bankrekening van de man bij de [de bank1] op de peildatum 23 oktober 2015 met de vermelding van de saldo’s;
- de overeenkomst doorlopend krediet bij [de bank2] met nummer [nummer3] en een
afschrift waaruit het saldo van deze schuld op de peildatum blijkt.
3.7.
In reactie op de incidentele vordering van de vrouw heeft de man de volgende stukken overgelegd:
- de overeenkomst doorlopend krediet met [naam1] N.V. (voorheen onderdeel van [de bank2] ) van 11 oktober 2003 met nummer [nummer3] ;
- een brief van [de bank2] aan de man van 8 februari 2022 waarin het volgende is vermeld:
“Naar aanleiding van uw telefonisch verzoek van 4 februari 2022 delen wij u mee dat de restschuld van uw lening met contractnummer [nummer3] per 23 oktober 2015 € 0,00 was.”;
- een afschrift van de bankrekening van de man bij [de bank2] ( [nummer1] ) met daarop het saldo vermeld op 23 oktober 2015;
- een afschrift van de bankrekening van de man bij de [de bank1] , waarop één afschrijving en de saldo’s op 30 september 2015 en op 31 oktober 2015 zijn vermeld. Volgens de man kan uit dit bankafschrift het saldo op de peildatum worden afgeleid.
3.8.
De man betoogt dat de vrouw als gevolg van de door hem overgelegde stukken geen belang meer heeft bij haar incidentele vordering. Het hof merkt op dat de door de man overgelegde stukken niet een bankafschrift van de beleggingsrekening van de man bij [de bank2] ( [nummer2] ) met de vermelding van het saldo op de peildatum bevatten. De man wordt verzocht bij de te nemen akte alsnog een bankafschrift van deze rekening op de peildatum te voegen. De vrouw zal daarna in de gelegenheid worden gesteld op deze akte en de onder 3.7 genoemde stukken te reageren.
De conclusie
3.9.
Het hof zal in het incident ex artikel 843a Rv van de man, de man in de gelegenheid stellen een akte te nemen zoals bedoeld onder 3.3 en 3.8. De vrouw zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld op de akte van de man alsmede op de onder 3.7 genoemde stukken te reageren. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident ex artikel 843a Rv van de man en van de vrouw:
4.1.
verwijst de zaak naar de roldatum
6 december 2022voor akte aan de zijde van de man zoals bedoeld onder 3.3 en 3.8;
4.2.
bepaalt dat de vrouw na het nemen van de akte van de man op een termijn van
2 wekenin de gelegenheid wordt gesteld bij akte te reageren op de akte van de man alsmede op de onder 3.7 genoemde stukken;
4.3.
iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Dit arrest is gewezen door mrs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, S.B. Boorsma en K. Mans, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 22 november 2022.