ECLI:NL:GHARL:2022:9976

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 november 2022
Publicatiedatum
22 november 2022
Zaaknummer
21-001089-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in ontuchtzaak met minderjarige kinderen na beoordeling van betrouwbaarheid verklaringen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte werd beschuldigd van ontucht met zijn eigen minderjarige kinderen. Het hof heeft het verzoek om de minderjarige kinderen te horen afgewezen, omdat dit hun welzijn ernstig zou kunnen schaden. De verdediging stelde dat de verklaringen van de kinderen onvoldoende ondersteund werden door ander bewijs en dat de beperking van het ondervragingsrecht een schending van artikel 6 EVRM opleverde. Het hof oordeelde echter dat de verdediging voldoende was gecompenseerd door het inschakelen van een deskundige die de betrouwbaarheid van de verklaringen had onderzocht. De deskundige concludeerde dat de verklaringen van de kinderen niet met voldoende zekerheid als bewijs konden worden gebruikt, wat leidde tot de vrijspraak van de verdachte voor de tenlastegelegde feiten. De vorderingen van de benadeelde partijen werden afgewezen, omdat de verdachte was vrijgesproken van de feiten die de schade zouden hebben veroorzaakt. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001089-20
Uitspraak d.d.: 22 november 2022
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 20 februari 2020 met parketnummer 16-189042-19 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 16-660099-17, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ingeschreven op het adres [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 4 oktober 2021 en 8 november 2022, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. D. Koningsbloem, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 5 augustus 2016 tot en met 4 augustus 2018 te [pleegplaats] , althans in Nederland, met (zijn minderjarige dochter) [benadeelde partij 1] , geboren op [geboortedatum] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede
bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij 1] ,
te weten (telkens)
- het brengen/duwen/houden van zijn, verdachtes, penis in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [benadeelde partij 1] en/of
- het brengen/duwen/houden van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [benadeelde partij 1] en/of
- het brengen/duwen/houden van zijn, verdachtes, vinger(s) in de mond van die [benadeelde partij 1] en/of
- het brengen/duwen/houden van zijn, verdachtes, penis op/tegen de vagina en/of schaamstreek van die [benadeelde partij 1] en/of
- het tonen van zijn, verdachtes penis en/of
- het zich laten aftrekken door die [benadeelde partij 1] en/of
- het laten betasten van zijn, verdachtes, penis door die [benadeelde partij 1] ;
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 30 november 2017 tot en met 30 september 2018 te [pleegplaats] , althans in Nederland, met (zijn minderjarige zoon) [benadeelde partij 2] , geboren op [geboortedatum] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten (telkens)
- het tonen van zijn, verdachtes, penis aan die [benadeelde partij 2] en/of
- het zich laten aftrekken door die [benadeelde partij 2] en/of
- het laten betasten van zijn, verdachtes, penis door die [benadeelde partij 2] en/of
- het aftrekken van die [benadeelde partij 2] door verdachte en/of het betasten/aanraken van de penis van die [benadeelde partij 2] door verdachte;
3.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 5 december 2011 tot en met 4 december 2016 te [pleegplaats] , althans in Nederland, met (zijn minderjarige zoon) [benadeelde partij 3] , geboren op [geboortedatum] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten (telkens)
- het tonen van zijn, verdachtes, penis aan die [benadeelde partij 3] en/of
- het zich laten aftrekken door die [benadeelde partij 3] en/of
- het laten betasten van zijn, verdachtes, penis door die [benadeelde partij 3] en/of
- het aftrekken van die [benadeelde partij 3] door verdachte en/of het betasten/aanraken van de penis van die [benadeelde partij 3] door verdachte;

Vrijspraak feiten 1, 2 en 3

Standpunt openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van de minderjarige kinderen betrouwbaar zijn en dat deze verklaringen voldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen. De beperking van het ondervragingsrecht van de verdediging levert geen schending op van het door artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) gewaarborgde recht op een eerlijk proces. De advocaat-generaal heeft daarom geconcludeerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangegeven dat verdachte het tenlastegelegde nog steeds ontkent en heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de belastende verklaringen van de minderjarige kinderen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] onvoldoende worden ondersteund door andere bewijsmiddelen en schakelbewijs niet kan worden aangenomen, mede gelet op de tegenstrijdigheden in de respectievelijke verklaringen op essentiële punten. Bovendien dienen de verklaringen van de kinderen van het bewijs te worden uitgesloten, omdat de verdediging niet in de gelegenheid is gesteld de kinderen als getuigen te horen, teneinde de betrouwbaarheid van hun belastende verklaringen te kunnen toetsen. Volgens de raadsman biedt het rapport van deskundige [deskundige 1] , die heeft gerapporteerd over de betrouwbaarheid van de betreffende verklaringen, in het licht van artikel 6 van het EVRM onvoldoende compensatie voor het ontbreken van de mogelijkheid voor de verdediging de kinderen als getuigen te horen en hun verklaringen op betrouwbaarheid te toetsen.
Oordeel hof
Bij appelschriftuur van 12 maart 2020 heeft de verdediging onder meer verzocht om het horen de minderjarigen kinderen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] . Naar aanleiding van dat verzoek heeft het hof een deskundige laten rapporteren over de vraag of en in hoeverre de gezondheid en/of het welzijn van de kinderen, door het als getuige afleggen van een verklaring in de onderhavige strafzaak, in gevaar wordt gebracht en over de vraag of de mogelijk voor hun gezondheid en/of welzijn schadelijke gevolgen afdoende kunnen worden ingeperkt door aan een eventueel verhoor beperkende voorwaarden te stellen, waarbij bijvoorbeeld gedacht kan worden aan verhoormogelijkheden in een verhoorstudio onder leiding van daartoe opgeleide verhoorders. De hiertoe aangewezen deskundige [deskundige 2] , kinder- en jeugdpsycholoog, heeft op 25 maart 2021 over elk kind een rapport uitgebracht. In alle rapporten concludeerde zij dat het welzijn van de kinderen ernstig kan worden geschaad als de minderjarigen in de onderhavige strafzaak op welke wijze dan ook worden gehoord. Het belang van de minderjarige kinderen dient te prevaleren boven het belang van verdediging om hen alsnog als getuigen een verklaring af te laten leggen in de onderhavige strafzaak. Bij tussenarrest van 18 oktober 2021 van dit hof werd het verzoek tot het horen van genoemde minderjarigen om die reden afgewezen.
Ter compensatie heeft het hof deskundige [deskundige 1] benoemd, teneinde onderzoek te verrichten naar de totstandkoming en de betrouwbaarheid van de verklaringen van de minderjarige kinderen, waarbij ook is ingegaan op de wijze hoe de verhoren hebben plaatsgevonden.
Schending van artikel 6 EVRM
Het hof stelt vast dat in de onderhavige zaak de verdediging haar ondervragingsrecht niet heeft kunnen uitoefenen. Daar was gelet op de conclusie van deskundige [deskundige 1] dat, door het op welke wijze dan ook, horen van de kinderen als getuigen hun welzijn ernstig geschaad zou kunnen worden goede reden toe. Volgens vaste jurisprudenties levert een beperking van het ondervragingsrecht in zo’n situatie geen schending op van het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces, als de verdediging voldoende is gecompenseerd voor het ontbreken van de behoorlijke en effectieve mogelijkheid om de minderjarige kinderen te ondervragen.
Voor de beoordeling van de vraag of de verdediging in voldoende mate is gecompenseerd neemt het hof het in aanmerking dat:
  • de studioverhoren van de minderjarige kinderen en hun moeder audiovisueel (AVR) zijn vastgelegd;
  • de studioverhoren van de kinderen verbatim zijn uitgewerkt;
  • er een uitgebreide, inhoudelijke rapportage is opgemaakt over de kinderen door deskundige [deskundige 1] , kinder- en jeugdpsycholoog, welke deskundige ook de beschikking heeft gehad over de rapporten van Kindertherapeuticum en over de verbatim uitwerking van de studioverhoren van de drie kinderen;
  • er onderzoek is verricht naar de totstandkoming en betrouwbaarheid van de verklaringen van de kinderen door deskundige [deskundige 1] , welke deskundige ook de beschikking heeft gehad over de verbatim uitwerking en de AVR-registraties van de studioverhoren van de kinderen en over de rapporten van deskundige [deskundige 1] ;
  • de verdediging in de gelegenheid is gesteld nadere vragen te stellen aan [orthopedagoog] , orthopedagoog van het Kindertherapeuticum te Zeist waar de minderjarige kinderen in behandeling zijn geweest.
Het hof is van oordeel dat er met dit alles voldoende compensatie is geboden om de betrouwbaarheid van de verklaringen van de minderjarige kinderen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] te kunnen toetsen en dat daarom geen sprake is van schending van artikel 6 EVRM. Het verweer van de raadsman om op die grond tot bewijsuitsluiting te komen wordt verworpen.
Toetsingskader bewijs in zedenzaken
Bij de beoordeling van het bewijs stelt het hof voorop dat het vaak zo is dat zedenzaken zich laten kenmerken door het gegeven dat slechts twee personen aanwezig waren bij de seksuele handelingen die ten laste zijn gelegd, te weten het vermeende slachtoffer en de vermeende dader en dat bij een ontkennende verdachte dit in veel gevallen met zich brengt dat slechts de verklaringen van het vermeende slachtoffer als wettig bewijsmiddel voorhanden zijn. Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op basis van de verklaring van één getuige of enkel op basis van de verklaring van het slachtoffer. Dat houdt in dat het hof, in het geval als het onderhavige, waarin verdachte ontkent dat de verweten handelingen zijn gepleegd en er geen getuigen van het incident zijn, eerst de betrouwbaarheid van de verklaringen van de slachtoffers moet beoordelen en daarnaast dient te bepalen of voor die verklaringen voldoende steunbewijs in het dossier voorhanden is. De juistheid van de kern van de tenlastelegging mag niet alleen uit de verklaring van het slachtoffer volgen, maar moet ook ondersteund worden door andere bewijsmiddelen, die afkomstig moeten zijn uit een andere bron.
Betrouwbaarheid van de verklaringen van de kinderen
Zoals overwogen heeft het hof ter compensatie van het ontbreken van de mogelijkheid om de minderjarige kinderen te (doen) ondervragen een onderzoek laten verrichten naar de totstandkoming en de betrouwbaarheid van de verklaringen van de minderjarige kinderen door [deskundige 1] , een deskundige op het gebied van verhoren van kwetsbare getuigen en verdachten, waaronder minderjarigen. [deskundige 1] heeft gerapporteerd over de ontstaansgeschiedenis en de inhoud van de verklaringen van de kinderen, alsmede over de kwaliteit van de verhoren. De uitkomsten van dit onderzoek zijn neergelegd in haar rapport van 21 april 2021. [deskundige 1] komt daarin onder meer tot de volgende bevindingen en conclusies:
  • Uit de verklaringen van moeder komt naar voren dat zij vermoedens had omtrent mogelijke seksuele handelingen door vader met [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 3] op basis van de informatie die zij had over seksuele handelingen die vader bij andere kinderen had verricht. Zij heeft de kinderen hierover vragen gesteld en vervolgens hebben de kinderen uitspraken gedaan. De eerste uitspraken (onthullingen) van de kinderen lijken dus niet spontaan tot stand te zijn gekomen. Dit is een risicovolle situatie: het risico bestaat dat de kinderen uitspraken gaan doen op basis van vermoedens van moeder, zeker als ze herhaaldelijk worden bevraagd en er door moeder druk op de kinderen wordt uitgeoefend om toe te geven dat er sprake is geweest van seksuele handelingen door vader.
  • Alle drie de kinderen geven in hun verhoren aan dat ze onderling niet over de vermeende seksuele handelingen hebben gesproken. De kinderen hebben echter uitspraken gedaan waaruit naar voren lijkt te komen, dat er binnen het gezin kennelijk wel degelijk werd gesproken over de vermeende seksuele handelingen, over de persoon van vader en over zijn gedrag.
  • Het meest relevante alternatieve scenario is (deels) onbedoelde beïnvloeding door moeder. Uit zowel de verklaring van moeder als de verklaringen van de kinderen blijkt, dat de kinderen zijn gaan vertellen, doordat moeder hen vragen is gaan stellen, ook omdat zij er inmiddels van overtuigd was geraakt, dat vader seksuele handelingen met de kinderen had verricht. En hoewel de kinderen tijdens de verhoren in de kindvriendelijk verhoorstudio aangeven onderling niet met elkaar te hebben gesproken over de vermeende seksuele handelingen, lijkt er wel sprake te zijn geweest van uitspraken van moeder richting de kinderen over de andere kinderen, over de persoon van vader en gedragingen van vader.
  • Een vraag om de mogelijkheid van onbedoelde beïnvloeding van moeder verder te onderzoeken was geweest: Wat is voor de kinderen de reden geweest om nu wél te vertellen aan mama en eerder niet? Wat was het verschil met de tijd voor de onthullingen toen er ook mensen vragen aan hen hebben gesteld over de situatie thuis? Hoe kwam het dat ze toen niets hebben verteld en nu wel? Deze vragen zijn aan geen van de kinderen gesteld. Hierdoor is het niet goed mogelijk onderscheid te maken tussen:
• De mogelijkheid dat de verklaring van de kinderen (deels) door onbedoelde beïnvloeding van moeder zijn ontstaan.
• De mogelijkheid dat de kinderen nu wel verteld hebben omdat de situatie veranderd is.
De uiteindelijke conclusie van [deskundige 1] luidt:
“Op basis van het dossier zoals dat er nu ligt, is er ondersteuning te vinden voor het scenario dat er (eventueel deels) sprake is geweest van onbedoelde beïnvloeding van de kinderen door moeder. De onthullingen van de kinderen vonden alle drie plaats na expliciete vragen van moeder en op het moment dat moeder er al van overtuigd was dat er sprake was geweest van seksueel misbruik van de kinderen. Er is kennelijk door moeder veel met de kinderen gesproken over het vermeende seksueel misbruik en de persoon en gedragingen van vader.
Tegelijkertijd zijn de verklaringen van de kinderen qua inhoud niet problematisch.
Op het moment dat de kinderen voor het eerst vertelden over het vermeende seksueel misbruik, was er sprake van veranderde omstandigheden in het gezin (vader woonde niet meer thuis en moeder stond open voor het verhaal van de kinderen). Dit kan de kinderen geholpen hebben terecht te onthullen.
Essentiële vragen om de mogelijkheid te onderscheiden dat er sprake is geweest van
onbedoelde beïnvloeding van de verklaringen van de kinderen door moeder van de
mogelijkheid dat er sprake is geweest van waarheidsgetrouwe onthullingen door de
kinderen als gevolg van de veranderde omstandigheden, zijn tijdens de verhoren van de kinderen in de kindvriendelijke verhoorstudio niet gesteld. Op dit moment is er voor beide mogelijkheden ondersteuning te vinden in het dossier.”
Gelet op de bevindingen en conclusie van [deskundige 1] komt het hof tot de conclusie dat de betrouwbaarheid van de belastende verklaringen van [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld en dat de genoemde verklaringen om die reden niet als (steun)bewijs voor het tenlastegelegde kunnen worden gebruikt. Bij gebrek aan ander wettig en overtuigend bewijs dient de verdachte van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde te worden vrijgesproken.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ( [benadeelde partij 1] )

De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 32.102,39, bestaande uit een bedrag van € 102,39 aan materiële schade en een bedrag van € 32.000,- aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 15.102,39. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering. Ook in hoger beroep is vergoeding van de proceskosten voor een bedrag van € 9,55 gevorderd.
De verdachte wordt vrijgesproken ter zake van het onder 1 tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ( [benadeelde partij 2] )

De benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 16.390,97, bestaande uit een bedrag van € 1.390,97 aan materiële schade en een bedrag van € 15.000,- aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 7.602,39. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd en het bedrag van haar oorspronkelijke vordering ten aanzien van de immateriële schadevergoeding verlaagd tot een bedrag van € 7.871,78. Daarmee bedraagt de totale vordering tot schadevergoeding in hoger beroep € 9.262,75. Ook in hoger beroep is vergoeding van de proceskosten voor een bedrag van € 9,55 gevorderd.
De verdachte wordt vrijgesproken ter zake van het onder 2 tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in zijn vordering niet worden ontvangen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] ( [benadeelde partij 3] )

De benadeelde partij [benadeelde partij 3] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 18.945,37, bestaande uit een bedrag van € 1.445,37 aan materiële schade en een bedrag van € 17.500,- aan immateriële schade, De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 7.602,39. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd en het bedrag van haar oorspronkelijke vordering ten aanzien van de immateriële schadevergoeding verlaagd tot een bedrag van € 10.000,-. Daarmee bedraagt de totale vordering tot schadevergoeding in hoger beroep € 11.445,37. Ook in hoger beroep is vergoeding van de proceskosten voor een bedrag van € 9,55 gevorderd.
De verdachte wordt vrijgesproken ter zake van het onder 3 tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in zijn vordering niet worden ontvangen.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 29 juni 2018 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden gevorderd. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Nu verdachte wordt vrijgesproken van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden afgewezen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 3] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.

Vordering tenuitvoerlegging

Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Midden-Nederland van 29 augustus 2019, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 29 juni 2018 (parketnummer 16-660099-17) voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
Aldus gewezen door
mr. M.H.D.M. van Leent, voorzitter,
mr. R.M. Maanicus en mr. J.S. van Duurling, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.J. Broersma, griffier,
en op 22 november 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Van Duurling is buiten staat dit arrest te ondertekenen.