ECLI:NL:GHARL:2022:9975

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 oktober 2022
Publicatiedatum
22 november 2022
Zaaknummer
21-001884-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep wegens onvoldoende bewijs van verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte was beschuldigd van seksueel binnendringen bij de aangeefster, die volgens de tenlastelegging in een staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 19 april 2019 seksueel binnendrong bij de aangeefster, maar kon niet buiten gerede twijfel vaststellen dat zij op dat moment in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde. De verklaringen van de aangeefster en getuigen waren tegenstrijdig en er was onvoldoende bewijs dat de aangeefster niet in staat was om haar wil kenbaar te maken of weerstand te bieden. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, niet-ontvankelijk verklaard omdat de verdachte niet schuldig werd bevonden. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001884-21
Uitspraak d.d.: 25 oktober 2022
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 6 april 2021 met parketnummer 05-183903-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 11 oktober 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. T. van Nimwegen, naar voren is gebracht.
Het hof heeft daarnaast kennisgenomen van hetgeen mr. M.J. Ellenbroek, raadsvrouw van de benadeelde partij, naar voren heeft gebracht en van hetgeen door [benadeelde] in het kader van het spreekrecht naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 19 april 2019 te [plaats] , in elk geval in Nederland,
met [benadeelde] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde,
dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn/haar geestvermogens leed dat deze niet of onvolkomen in staat was zijn/haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde] ,
te weten door het brengen van zijn penis in haar vagina.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting staat vast dat verdachte op 19 april 2019 seksueel is binnengedrongen bij aangeefster. De vraag die het hof moet beantwoorden is of aangeefster [benadeelde] op dat moment in een staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestesvermogens leed dat zij niet of onvolkomen in staat was haar wil kenbaar te maken of weerstand te bieden en verdachte wist dat zij in deze staat verkeerde.
Uit de dossierstukken en het verhandelde ter terechtzitting kan het hof niet afleiden dat aangeefster ten tijde van de geslachtsgemeenschap buiten bewustzijn is geweest noch dat sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens van aangeefster.
Daarom resteert ter beantwoording de vraag of aangeefster verkeerde in een staat van verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht, in welk geval verdachte zou hebben gehandeld in strijd met artikel 243 van het Wetboek van Strafrecht.
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de wetgever onder het bestanddeel lichamelijke onmacht ook schaart de situatie van een vaste slaap [1] . Ten aanzien van de staat van verminderd bewustzijn kan volgens de wetgever worden gedacht aan een situatie van sluimering die aan een diepe slaap voorafgaat of daarop volgt en aan situaties waarin de persoon zich bevindt in een roes als gevolg van het innemen van alcohol of drugs. Het gaat niet om een situatie dat iemand geheel weg is. Het gaat om situaties tussen waakzaamheid en geheel van de wereld zijn, waarbij van de persoon in redelijkheid niet kan worden verwacht dat hij weerstand biedt aan seksuele verlangens van een ander [2] .
In de aangifte die [benadeelde] bij de politie heeft gedaan, heeft zij verklaard dat zij met haar vriendin [vriendin] (verder: [vriendin] ) op stap was geweest en, zoals wel vaker, daarna bij [vriendin] zou gaan slapen. Toen ze naar huis wilden gaan kwamen ze de buurjongen van [vriendin] , verdachte, tegen.
Omdat verdachte zijn huissleutel kwijt was, vroeg hij aan [vriendin] of hij met haar mee naar huis mocht. [vriendin] vond dat goed. [benadeelde] en verdachte zijn toen op de fiets naar het huis van [vriendin] gegaan en zij beiden kwamen iets eerder bij het huis dan [vriendin] , die later met een taxi kwam. Toen ze binnenkwamen is [benadeelde] naar de zolder gegaan en is ze in het bed van [vriendin] in slaap gevallen.
Vervolgens is ze volgens haar aangifte op haar rug wakker geworden en lag verdachte boven op haar. Hij had seks met haar waarbij zijn piemel in haar vagina zat. [benadeelde] raakte in paniek, begon te huilen en zei tegen verdachte ‘niet doen’.
Het hof stelt vast dat de verklaring van aangeefster op punten steun vindt in andere bewijsmiddelen. Zo heeft [vriendin] als getuige verklaard dat ze met z’n drieën lepeltje lepeltje in bed lagen, verdachte, [benadeelde] en [vriendin] zelf, waarbij [benadeelde] in het midden lag en verdachte achter [benadeelde] . Het geluid van de ademhaling van [benadeelde] klonk alsof [benadeelde] sliep. Ook heeft [vriendin] gevoeld dat verdachte [benadeelde] streelde, dat het matras op en neer ging en [benadeelde] op enig moment zei: ‘Nee, niet doen’ en huilde. [vriendin] heeft later van [benadeelde] gehoord dat ze sliep toen verdachte seks met haar had.
Het hof heeft echter uit de inhoud van het dossier niet een eenduidig beeld gekregen.
Zo blijkt uit het WhatsApp-bericht dat [benadeelde] de middag na het gebeurde aan verdachte heeft gestuurd dat zij appt dat ze dronken was en huilde terwijl het gebeurde en dat zij nooit ja heeft gezegd op wat verdachte deed. Daarmee lijkt zij niet een situatie te beschrijven dat zij sliep tijdens de seksuele handelingen.
Daarnaast blijkt uit de uitdraai van de huisartsenpraktijk dat ze daar zou hebben laten weten dat ze die nacht een nare seksuele ervaring heeft gehad, dat ze de nodige alcohol had gedronken en dat ze seks heeft gehad met de buurjongen van haar vriendin en te veel onder invloed was om goed duidelijk te maken wat ze wel en niet wilde.
Daar komt bij dat aangeefster niet in de nacht zelf maar pas de volgende ochtend aan [vriendin] heeft verteld dat ze sliep. In het nachtelijk gesprek tussen [vriendin] en [benadeelde] was dit (kennelijk) niet besproken. Tot slot heeft [vriendin] bij de raadsheer-commissaris verklaard dat ze niet helemaal zeker wist of [benadeelde] sliep.
Gelet op de hiervoor genoemde onduidelijkheden in het dossier kan het hof niet buiten gerede twijfel vaststellen dat aangeefster feitelijk vast sliep of verkeerde in een staat van sluimering die aan een diepe slaap voorafgaat of daarop volgt (en dus om die reden in een staat van verminderd bewustzijn en/of lichamelijke onmacht verkeerde) op het moment dat verdachte met zijn penis in haar vagina is binnengedrongen.
Voor wat betreft de vraag of aangeefster door haar alcoholgebruik verkeerde in een staat van verminderd bewustzijn blijkt uit de verklaringen van de betrokkenen zonder meer dat aangeefster had gedronken. Onduidelijk blijft echter of zij zoveel had gedronken dat zij in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde. Er heeft geen toxicologisch onderzoek plaatsgevonden waaruit dit zou kunnen worden afgeleid. Het hof heeft uit het dossier verder opgemaakt dat aangeefster blijkens haar eigen verklaring bij het verlaten van de stad wel iets aangeschoten was, maar zich wel goed voelde en in staat was om te fietsen. Zij heeft ook feitelijk ongeveer 15 tot 20 minuten naar het huis van [vriendin] gefietst, is naar de slaapkamer van [vriendin] op zolder gegaan en heeft zich omgekleed om te gaan slapen.
Dit duidt niet direct op een staat van verminderd bewustzijn als bedoeld in artikel 243 van het Wetboek van Strafvordering.
Al met al komt het hof tot de slotsom dat er onvoldoende overtuigend bewijs voorhanden is dat aangeefster in een staat van verminderd bewustzijn en/of lichamelijke onmacht verkeerde ten tijde van het seksueel binnendringen, zodat verdachte om die reden dient te worden vrijgesproken.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 9.893,60 en bestaat voor € 1.643,60 uit materiële schade en voor € 8.250,00 uit immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.643,60. De benadeelde partij heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangegeven dat vordering die ziet op de materiële schade wordt gehandhaafd en dat de immateriële schade beperkt wordt tot € 5.000,00.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het bewezenverklaarde tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door
mr. M.H.D.M. van Leent, voorzitter,
mr. K. Gilhuis en mr. H.M. Braam, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H.J. Rosmalen-Jansen, griffier,
en op 25 oktober 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 25 oktober 2022.
Tegenwoordig:
mr. M.H.D.M. van Leent, voorzitter,
mr. I.A.H.M. Schepers, advocaat-generaal,
mr. R.H.P. Kats, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.

Voetnoten

1.Kamerstukken
2.Kamerstukken