ECLI:NL:GHARL:2022:9901

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 november 2022
Publicatiedatum
18 november 2022
Zaaknummer
21-003921-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte wegens ontucht met minderjarige en bezit van kinderporno

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor ontucht met een minderjarige en het bezit van kinderporno. De feiten vonden plaats over een periode van 10 maanden, waarin de verdachte, een 61-jarige man, tegen betaling seksueel contact heeft gehad met een minderjarige jongen van 15 en 16 jaar oud. Het hof oordeelt dat de door de rechtbank opgelegde straf van zeven maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, niet voldoende is. De verdachte heeft niet alleen ontuchtige handelingen gepleegd, maar ook een grote hoeveelheid kinderporno in zijn bezit gehad. Het hof legt een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en een behandelverplichting. De vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste voor de geleden materiële en immateriële schade, wordt gedeeltelijk toegewezen. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank voor wat betreft de straf en de beslissing over de vordering van de benadeelde partij, maar bevestigt het vonnis voor de overige onderdelen. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de noodzaak om minderjarigen te beschermen tegen seksueel misbruik.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003921-21
Uitspraak d.d.: 18 november 2022
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 31 augustus 2021 met parketnummer 18-089156-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1959,
wonende te [woonplaats] , [adres] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 4 november 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis eerste aanleg met betrekking tot de bewezenverklaring en veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd voor de duur van drie jaren, met als bijzondere voorwaarden onder andere reclasseringstoezicht, een ambulante behandeling en een contactverbod. De advocaat-generaal heeft tevens gevorderd de vordering van de benadeelde partij volledig toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd de inbeslaggenomen computers en de telefoon te onttrekken aan het verkeer. De overige goederen kunnen naar het oordeel van de advocaat-generaal worden teruggegeven aan verdachte. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. J.B. Pieters, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 31 augustus 2021 de verdachte ter zake van het onder 1 (met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd), 2 primair (door giften of beloften van geld een persoon waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, opzettelijk bewegen ontuchtige handelingen te plegen en van hem te dulden, meermalen gepleegd) en 3 (een gegevensdrager bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, in bezit hebben) tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd voor de duur van drie jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank heeft tevens aan verdachte een taakstraf opgelegd voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
De rechtbank heeft voorts de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 1.762,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank heeft de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
Tot slot heeft de rechtbank ten aanzien van de inbeslaggenomen goederen beslist dat de computers en de telefoon dienen te worden onttrokken aan het verkeer en heeft teruggave aan verdachte gelast van de overige inbeslaggenomen goederen.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist en zal het vonnis bevestigen, behalve voor zover het betreft de door de rechtbank opgelegde straf en de beslissing ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij. Ten aanzien van deze onderdelen van het vonnis komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd.

Oplegging van straf

Verdachte heeft gedurende een periode van 10 maanden tegen betaling seksueel contact
gehad met een minderjarige jongen. Het slachtoffer was ten tijde van de feiten 15 en 16 jaar oud terwijl verdachte destijds 61 jaar oud was. Verdachte en het slachtoffer hebben frequent
met elkaar afgesproken waarbij er werd getongzoend en over en weer werd afgetrokken en
gepijpt. De afspraken vonden plaats op een afgesproken plek in de auto van verdachte, maar ook bij het slachtoffer thuis.
Kenmerkend voor de strafbepalingen die verdachte heeft overtreden is dat zij seksueel handelen met minderjarigen strafbaar stellen, ongeacht de omstandigheid of de minderjarige zich daarin welwillend of zelfs initiërend opstelt. De strafbepalingen strekken er toe minderjarigen te beschermen. Gezien hun jeugdige leeftijd kan van hen niet worden verwacht dat zij zelf voldoende in staat zijn hun seksuele integriteit te bewaken en de gevolgen en draagwijdte van hun gedrag in dit opzicht te overzien. Verdachte had dan ook -
ook al was het van de zijde van het slachtoffer vrijwillig - beter moeten weten. Gelet op het
grote leeftijdsverschil was het de verantwoordelijkheid van verdachte om van de
welwillendheid en nieuwsgierigheid van het slachtoffer geen misbruik te maken.
Verdachte heeft met zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer en zijn seksuele ontwikkeling mogelijk verstoord. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dit soort feiten daar nog jarenlang last van kunnen ondervinden. Verdachte heeft geen rekening gehouden met de mogelijk nadelige gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer.
Daarbij heeft verdachte onbeschermde seks gehad met het slachtoffer, hetgeen, gelet op alle risico’s die daaraan verbonden zijn, zeer kwalijk is.
Daarnaast heeft verdachte een grote hoeveelheid kinderporno in zijn bezit gehad. Ook
hiermee heeft verdachte de bescherming van minderjarigen tegen seksueel misbruik
geschonden. Door kinderpornografisch materiaal te bezitten heeft verdachte meegedaan aan
het in stand houden van het misbruik en de productie van kinderpornografisch materiaal. Het is een feit van algemene bekendheid dat kinderen die slachtoffer worden van deze praktijken zodanige psychische schade kunnen oplopen dat zij jaren later daarvan de schadelijke gevolgen nog ondervinden. Voor bestrijding van kinderporno is het nodig om niet alleen de personen strafrechtelijk aan te pakken die kinderporno produceren, maar ook degenen die kinderporno verwerven.
Het hof heeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met het de verdachte betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister van 3 oktober 2022, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder ter zake van strafbare feiten is veroordeeld.
Het hof houdt bij de strafoplegging tevens rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals door verdachte en zijn raadsvrouw naar voren gebracht ter terechtzitting van het hof. Het hof houdt voorts rekening met de rapportages die omtrent de persoon van verdachte zijn opgemaakt, waaronder het rapport van de GZ-psycholoog drs. N.A. Schoenmaker , d.d. 15 juni 2021, alsmede het aanvullende rapport d.d. 1 augustus 2021 en het rapport van de reclassering d.d. 17 juni 2021, alsmede het aanvullende rapport,
d.d. 10 augustus 2021.
Uit het rapport van de psycholoog blijkt dat er bij verdachte geen sprake is van een ziekelijke stoornis, verstandelijke handicap of psycho-geriatrische aandoening en dat de feiten volledig aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Uit de voornoemde rapportages van de reclassering blijkt dat verdachte op jongemannen valt die beduidend jonger zijn dan hijzelf. Hoewel uit het onderzoek van het [onderzoeksinstituut] naar voren komt dat er geen sprake is van een pedofiele stoornis of een impulsbeheersings-stoornis, baart het de reclassering zorgen dat verdachte zijn seksuele impulsen ten tijde van de feiten onvoldoende kon reguleren en beheersen en dat hij met het minderjarige slachtoffer bleef afspreken. Ook baart het de reclassering ernstige zorgen dat
verdachte ten tijde van de feiten niet gehinderd leek door geldende maatschappelijke- en
strafbare normen die in Nederland gelden, te weten dat hij absoluut niet mag handelen naar
zijn seksuele aantrekkingskracht tot minderjarige jongens. Naar het professionele oordeel
van de reclassering is het recidiverisico op dit moment gemiddeld-hoog. Verdachte kan niet
benoemen hoe het delictgedrag tot stand is gekomen en nu verdachte op mannen valt die
aanzienlijk jonger zijn dan hijzelf, begeeft hij zich al snel in de ‘gevarenzone’ hetgeen
mogelijk kan leiden tot hernieuwd delictgedrag. Daarnaast lijkt verdachte onvoldoende oog
te hebben voor de gevaren/risico’s op sociale media, hetgeen vanuit reclasseringsperspectief
delictgerelateerd is en aandacht behoeft om de risico’s zoveel mogelijk in te perken.
Gelet op voornoemde zorgen en om recidive in de toekomst te voorkomen, acht de reclassering het van belang dat bij een forensische polikliniek samen met verdachte een delictscenario wordt opgesteld waarbij wordt gekeken naar factoren die hebben geleid tot het delictgedrag en de vraag hoe verdachte in de toekomst kan voorkomen dat hij weer in een dergelijke situatie terecht komt.
In het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis, d.d. 31 maart 2021, is reeds een aanvang gemaakt met de behandeling. De intakefase bij de [kliniek] is afgerond en er wordt op dit moment bekeken welke behandeling passend is voor verdachte. De reclassering acht het positief dat verdachte zelf ook op zoek is naar antwoorden over de totstandkoming van het delictgedrag en zich intrinsiek gemotiveerd toont om de ambulante behandeling te doorlopen. De verwachting is dat verdachte gaandeweg zijn behandeling meer duidelijkheid zal krijgen omtrent zijn seksualiteit en risicofactoren. Indien hij de reeds ingezette behandeling bij de [kliniek] positief doorloopt, zullen de risico’s volgens de reclassering worden ingeperkt. De reclassering adviseert dan ook een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden de voorwaarden die reeds aan de schorsing van de voorlopige hechtenis verbonden zijn.
In verband met het feit dat de voorlopige hechtenis van verdachte al enige tijd is geschorst
is door de raadvrouw van verdachte bepleit aan verdachte geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis. Verdachte heeft inmiddels een aanvang gemaakt met de behandeling en indien verdachte wederom naar de gevangenis zou moeten, dan zou dit volgens de raadsvrouw de behandeling in grote mate frustreren.
Gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS voor het bezit van kinderporno en jeugdprostitutie in samenhang bezien met de duur en de frequentie van het misbruik en het feit dat verdachte al die keren onbeschermde seks met het slachtoffer heeft gehad, is het hof echter van oordeel dat hier niet kan worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis, zoals de rechtbank heeft gedaan.
Het hof realiseert zich dat verdachte met oplegging van een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf wederom gedetineerd raakt. Het hof ziet in het feit dat verdachte reeds is begonnen met de behandeling geen aanleiding anders te straffen. Ter zitting is gebleken dat de behandeling zich nog slechts in een beginfase bevindt, zodat de behandeling na de detentie zal moeten worden hervat.
Het hof acht alles overziend voor deze feiten een straf zoals geëist door de advocaat-generaal passend en geboden. Het hof zal aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd voor de duur van drie jaren. Het hof zal aan het voorwaardelijke deel reclasseringstoezicht en een behandelverplichting koppelen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vordering van de benadeelde partij

[benadeelde] heeft zich namens zijn zoon [slachtoffer] in eerste aanleg als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt
€ 5.261,40, te weten € 261,40 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.761,40, (€ 261,40 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade). De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die materiële schade gehouden zodat dat deel van de vordering zal worden toegewezen.
Ten aanzien van de vordering tot de immateriële schadevergoeding overweegt het hof dat [slachtoffer] is aangetast in zijn persoon. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft hij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade.
De benadeelde partij is op zeer jonge leeftijd slachtoffer geworden van seksueel misbruik, waarbij verdachte met hem tegen betaling ontuchtige handelingen heeft gepleegd.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, zal het hof naar billijkheid het gevorderde bedrag volledig toewijzen. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Beslag

Het hof zal de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven goederen waarop kinderpornografisch materiaal is aangetroffen, te weten een telefoon en twee computers, onttrekken aan het verkeer, nu met behulp daarvan het onder 3 bewezenverklaarde feit is begaan.
Ten aanzien van de overige in beslag genomen goederen behoeft het hof geen beslissing meer te nemen, nu deze goederen reeds zijn teruggeven aan verdachte.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 36f, 57, 240b, 245 en 248a van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de straf en de beslissing genomen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat veroordeelde zich binnen vijf dagen volgend op zijn ontslag uit detentie zal melden bij [reclassering] op het adres [adres] en dat veroordeelde zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
2. dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen bij de [kliniek] te [plaatsnaam] of een soortgelijke ambulante zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
3. veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect, fysiek of digitaal - contact met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] .
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: telefoontoestel (nr. 1 op de beslaglijst), computer (nummer 2 op de beslaglijst) en computer (nummer 3 op de beslaglijst.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 en 2 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.261,40 (vijfduizend tweehonderdeenenzestig euro en veertig cent) bestaande uit € 261,40 (tweehonderdeenenzestig euro en veertig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het onder 1 en 2 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.261,40 (vijfduizend tweehonderdeenenzestig euro en veertig cent) bestaande uit € 261,40 (tweehonderdeenenzestig euro en veertig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 61 (eenenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 28 maart 2021.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door
mr. L.J. Hofstra, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. H.K. Elzinga, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Pool, griffier,
en op 18 november 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Elzinga voornoemd is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.