ECLI:NL:GHARL:2022:9877

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 september 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
21-004785-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling in het verkeer met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is beschuldigd van mishandeling, waarbij zwaar lichamelijk letsel is toegebracht aan de benadeelde partij. De mishandeling vond plaats op 14 november 2018 tijdens een verkeersruzie, waarbij de verdachte de aangever meermalen heeft geslagen en geschopt. De politierechter had eerder een taakstraf van 100 uren opgelegd, maar het hof heeft deze straf gematigd tot 90 uren vanwege een overschrijding van de redelijke termijn van berechting. Het hof heeft vastgesteld dat de aangever als gevolg van de mishandeling tinnitus en gehoorschade heeft opgelopen, wat als zwaar lichamelijk letsel wordt aangemerkt. De vordering van de benadeelde partij, die materiële en immateriële schadevergoeding omvatte, is gedeeltelijk toegewezen. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van in totaal € 4.027,56 aan de benadeelde partij, bestaande uit € 1.527,56 voor materiële schade en € 2.500,00 voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De uitspraak benadrukt de ernst van de mishandeling en de impact ervan op de benadeelde partij, evenals de verantwoordelijkheid van de verdachte voor de geleden schade.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004785-19
Uitspraak d.d.: 28 september 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 4 september 2019 met parketnummer 18-000855-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 14 september 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot:
 veroordeling van de verdachte ter zake van het onder 1 primair tenlastegelegde tot een taakstraf voor de duur van 90 uren subsidiair 45 dagen hechtenis.
 toewijzing van de gehele vordering van de benadeelde partij [benadeelde] , vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. C.H.J. van Dooijeweert, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte veroordeeld ter zake mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg tot een taakstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis. De gehele vordering van de benadeelde partij [benadeelde] is door de politierechter toegewezen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep- tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 14 november 2018 te [pleegplaats] [benadeelde] heeft mishandeld door hem meermalen te slaan/stompen en/of meermalen te schoppen/trappen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten: tinnitus (oorsuizen) en/of (blijvende) gehoorschade/gehoorverlies en/of chronische hoofdpijn, ten gevolge heeft gehad;
subsidiair
hij op of omstreeks 14 november 2018 te [pleegplaats] aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten: tinnitus (oorsuizen) en/of (blijvende) gehoorschade/gehoorverlies en/of chronische hoofdpijn, heeft toegebracht door die [benadeelde] meermalen tegen het hoofd en/of (boven)lichaam te stompen/slaan en/of op/naar de grond te gooien/werken, althans naar/op de grond te duwen/slaan en/of (vervolgens) meermalen te schoppen/trappen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof vast dat de verdachte de aangever op 14 november 2018 te [pleegplaats] heeft geslagen/gestompt.
De aangever heeft als gevolg hiervan pijn gehad en letsel opgelopen. De verdachte heeft het tenlastegelegde in zoverre bekend.
De verdediging heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de verdachte vrijgesproken dient te worden van een deel van het primair tenlastegelegde, te weten dat de verdachte de aangever zou hebben geschopt/getrapt. De verdachte ontkent de aangever te hebben geschopt/getrapt en onvoldoende is komen vast te staan dat hier wel sprake van is geweest. De verdediging heeft hiertoe bepleit dat de verklaring van de aangever op dit punt niet juist is, dat de verdachte het idee heeft dat de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] beïnvloed zijn door de aangever en dat de door deze getuigen afgelegde verklaringen op het punt van het schoppen/trappen niet consistent zijn.
Het hof overweegt omtrent dit deel van het tenlastegelegde het volgende.
Het hof heeft geen redenen om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen van [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] te twijfelen.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat deze getuigen geen belang hebben om voor of tegen de verdachte te verklaren. Ook overigens biedt het procesdossier naar het oordeel van het hof geen aanknopingspunten voor twijfel op dit punt.
Het hof is van oordeel dat de verklaring van [getuige 3] een expliciete en overtuigende verklaring betreft ten aanzien van het schoppen. Uit de getuigenverklaring van [getuige 2] blijkt dat zij zich meent te herinneren dat er door de verdachte is geschopt. Beide getuigenverklaringen komen in die zin overeen met hetgeen de aangever heeft verklaard. Bovendien past het schoppen/trappen tegen het lichaam bij het lichamelijk letsel van de aangever, namelijk een ribcontusie aan de linkerzijde en meerdere weke delen contusies. Het hof is door het bovenstaande van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte de aangever heeft geschopt/getrapt.
Voorts heeft de raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep met betrekking tot het primair tenlastegelegde het verweer gevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken ten aanzien van het strafverzwarende gevolg. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat het vereiste causale verband tussen de gedragingen van de verdachte en het bij het slachtoffer ontstane letsel ontbreekt.
Het hof stelt voorop dat onder zwaar lichamelijk letsel op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden, afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Bij de beantwoording van de vraag of letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, is de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel van belang.
Het hof stelt aan de hand van de geneeskundige verklaring van KNO-arts [naam arts] vast dat de aangever tinnitus en gehoorschade/gehoorverlies ondervindt. In het dagelijks leven heeft de aangever hier veel last van. Voor dit letsel is het plaatsen van een hoortoestel/tinnitusmarkeerder noodzakelijk geweest. Tinnitus heeft naar algemene ervaringsregels een beperkende en storende invloed op het gehoor, wat zijn weerslag heeft op het (beroepsmatige) functioneren en op het algehele welbevinden. Thans is geen uitzicht op (volledig) herstel. Op grond hiervan is het hof van oordeel dat dit letsel naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt. Bij de vraag of in strafrechtelijke zin causaal verband bestaat tussen de mishandeling en het zwaar lichamelijk letsel van de aangever, dient te worden bezien of het ingetreden gevolg – de tinnitus, de gehoorschade en het gehoorverlies – redelijkerwijs aan (de gedragingen van) de verdachte kan worden toegerekend (vgl. HR 27 maart 2012, LJN BT6362). Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte met zijn vuist in het gezicht van de aangever heeft gestompt. Daarna heeft de verdachte de aangever verschillende malen geslagen en geschopt. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan niet worden afgeleid dat de aangever een verleden kent met tinnitus en gehoorschade/gehoorverlies. Het hof is van oordeel dat het tegen het gezicht stompen van de aangever de meest waarschijnlijke verklaring is voor het ontstane letsel. Dit letsel kan gezien het voorgaande redelijkerwijs aan de verdachte worden toegerekend. De enkele suggestie van de verdediging dat het ontstane letsel ook op een andere wijze dan door de mishandeling kan zijn veroorzaakt, doet daar niet aan af. Naar het oordeel van het hof is door het bovenstaande het causale verband tussen de gedragingen van de verdachte en het opgelopen zwaar lichamelijk letsel wettig en overtuigend bewezen. Het hof komt daarmee tot een bewezenverklaring van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de aangever ten gevolge van de mishandeling door de verdachte chronische hoofdpijn heeft opgelopen, omdat dit onvoldoende is komen vast te staan uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting. Het hof komt daarmee niet tot een bewezenverklaring van dit onderdeel van de tenlastelegging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 14 november 2018 te [pleegplaats] [benadeelde] heeft mishandeld door hem meermalen te slaan/stompen en meermalen te schoppen/trappen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten: tinnitus (oorsuizen) en (blijvende) gehoorschade/gehoorverlies ten gevolge heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft. De aanleiding van deze mishandeling betrof een verkeersruzie waarbij de verdachte zich agressief heeft gedragen. Nadat zowel de verdachte als de aangever uit hun auto’s waren gestapt, heeft de verdachte rake klappen en schoppen uitgedeeld jegens de aangever. De aangever heeft hierdoor pijn en letsel ondervonden.
Door het handelen van de verdachte heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangever. Daarnaast dragen feiten als het onderhavige, waarvan omstanders getuige zijn geweest, bij aan een gevoel van onveiligheid in de samenleving. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 augustus 2022 blijkt dat verdachte in het verleden onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder ook voor mishandeling. Dit betreffen echter zulke oude veroordelingen dat het hof deze niet meeweegt bij de bepaling van de straf.
Het vorenstaande in aanmerking nemende is het hof van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 100 uren passend is.
Het hof zal deze straf echter matigen, nu de redelijke termijn van berechting als bedoeld in artikel 6 EVRM is overschreden. Als uitgangspunt geldt dat de berechting van de zaak in hoger beroep behoort te zijn afgerond met een einduitspraak binnen twee jaren nadat het rechtsmiddel is ingesteld. Verdachte heeft op 13 september 2019 hoger beroep ingesteld.
Er is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van ongeveer één jaar. Het hof zal de duur van de op te leggen taakstraf in verband met de overschrijding van de redelijke termijn matigen tot 90 uren.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 6.551,53. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Materiële schade
Voor wat betreft de materiële schade heeft de verdediging bepleit dat de schade aan de jas niet door de mishandeling is ontstaan. De kosten dienaangaande komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking. Eveneens heeft de verdediging bepleit dat, omdat het vereiste causale verband tussen de mishandeling en het bij de benadeelde partij ontstane letsel ontbreekt, de kosten van het hoortoestel niet voor vergoeding in aanmerking komen.
De verdediging verzoekt dit deel van de vordering af te wijzen.
Met betrekking tot de materiële schade overweegt het hof als volgt.
De jas
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte de benadeelde partij door middel van een judoworp op de grond heeft geworpen. Deze worp, zeker in combinatie met de bewezenverklaarde geweldshandelingen vormt een logische, redelijke verklaring voor de schade aan de jas. Het hof is dan ook van oordeel dat er voldoende rechtstreeks verband is tussen de schade aan de jas en deze gedraging van de verdachte. Het hof zal de betreffende schadepost toewijzen.
Het hoortoestel
Gelet op de bewijsoverweging van het hof is voldaan aan het vereiste causale verband tussen het primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte en het opgelopen zwaar lichamelijk letsel van de benadeelde partij. Het hof is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij vanwege dit letsel een hoortoestel heeft moeten aanschaffen. Het hof zal de betreffende schadepost toewijzen.
De reiskosten
De gevorderde materiële schade betreft ook reiskosten van en naar de zitting in eerste aanleg voor een bedrag van € 23,97. Het hof constateert dat deze schadepost is aan te merken als ‘proceskosten’. De gevorderde materiële schade wordt derhalve afzonderlijk toegewezen bij de proceskosten.
De overige materiële schadeposten
Met betrekking tot de overige materiële schadeposten is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot € 1.527,56 zal worden toegewezen.
Immateriële schade
Ter compensatie van immateriële schade is door de verdediging bepleit dat een lager bedrag dan gevorderd moet worden toegekend, omdat de benadeelde partij geen zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen door de mishandeling. De verdediging heeft verzocht de vordering te matigen en te schatten op een naar redelijkheid en billijkheid vast te stellen bedrag.
Met betrekking tot de immateriële schade overweegt het hof als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Zoals uit het hiervoor overwogene volgt, is het hof van oordeel dat, anders dan de raadsvrouw heeft bepleit, de aangever wel zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen door de mishandeling. Het hof stelt voorop dat de hoogte van de immateriële schadevergoeding naar billijkheid moet worden vastgesteld, waarbij rekening moet worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, in het bijzonder de aard en de ernst van de aantasting in persoon en de gevolgen daarvan voor de benadeelde. Het hof heeft daarbij ook gelet op uitspraken die door andere rechters zijn gedaan. Het hof stelt vast dat de benadeelde letsel heeft bekomen ten gevolge van het feit en dat het feit angstgevoelens teweeg heeft gebracht. Het hof acht alles afwegende een bedrag van € 2.500,00 billijk. Het hof zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Overige kosten
De verdachte dient, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 23,97 (reiskosten).
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
90 (negentig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
45 (vijfenveertig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 4.027,56 (vierduizend zevenentwintig euro en zesenvijftig cent) bestaande uit € 1.527,56 (duizend vijfhonderdzevenentwintig euro en zesenvijftig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
23,97 (drieëntwintig euro en zevenennegentig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 4.027,56 (vierduizend zevenentwintig euro en zesenvijftig cent) bestaande uit
€ 1.527,56 (duizend vijfhonderdzevenentwintig euro en zesenvijftig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 50 (vijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 14 november 2018.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. W. Foppen en mr. L.J. Hofstra, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.J. Zieleman, griffier,
en op 28 september 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.