Uitspraak
bij de rechtbank: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
[appellante],
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
- een brief namens [geïntimeerde] van 4 augustus 2022, met productie(s);
2.De feiten
3.De procedure bij de rechtbank
4.De grieven en de vorderingen bij dit hof
Primair:
I. de echtelijke woning voor de door makelaardij [naam1] getaxeerde bindende waarde van €185.000,- aan [appellante] toe te delen en te bepalen dat [appellante] na aftrek van de hypothecaire leningen tegen de stand per 1 juni 2020 (€ 160.344,61) de helft van de overwaarde aan [geïntimeerde] dient te voldoen. [appellante] zal een termijn van vier maanden worden gegeven, waarbinnen de notariële akte dient te worden gepasseerd;
II. [geïntimeerde] te veroordelen om haar medewerking te verlenen aan de overdracht van de woning aan [appellante] en, voor zover [geïntimeerde] daar binnen 2 dagen na betekening van het arrest mee in gebreke mocht blijven, te bepalen dat het arrest in de plaats zal treden van de notariële akte of een deel daarvan ten aanzien van door [geïntimeerde] te verrichten rechtshandelingen, één en ander op voet van artikel 3:300 lid 1 en 2 BW;
III. [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van de helft van de notariskosten die gepaard gaan met de overdracht van de echtelijke woning;
IV. vast te stellen dat partijen na de overdracht van de woning conform de punten 1 tot en met III over en weer niets meer van elkaar te vorderen hebben ter zake van de verdeling van de woning.
Subsidiair (indien de door makelaar [naam1] verrichte taxatie niet als bindend wordt beschouwd):
V. te bepalen dat [geïntimeerde] een bedrag van € 6.820,- dient te voldoen aan [appellante] , zijnde de helft van de geschatte kosten van achterstallig onderhoud als geconstateerd in het bouwkundig rapport van BIJN.nl van 28 juli 2021;
VI. BIJN.nl als deskundige aan te wijzen die op kosten van beide partijen, ieder voor de helft, een aanvullend onderzoek naar de fundering van de echtelijke woning, de kruipruimte, de cv-installatie, de elektriciteit, alsmede de aanwezigheid van houtborende insecten, dient te verrichten en voorts te bepalen dat de helft van de kosten die gepaard gaan met het herstellen van de geconstateerde gebreken door partijen gezamenlijk, ieder voor de helft, voldaan dienen te worden;
VII. [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 2.250,- aan [appellante] , zijnde de helft van de geschatte kosten die betrekking hebben op het verwijderen van het zwembad en het netjes maken van de tuin;
VIII. de echtelijke woning voor een nader te taxeren waarde door een door het hof aan te wijzen onafhankelijke NVM makelaar aan [appellante] toe te delen en te bepalen dat [appellante] na aftrek van de hypothecaire leningen tegen de stand per 1 juni 2020 (€ 160.344,61) de helft van de overwaarde aan [geïntimeerde] dient te voldoen. [appellante] zal een termijn van vier maanden worden gegeven, waarbinnen de notariële akte wordt gepasseerd;
IX. [geïntimeerde] te veroordelen om haar medewerking te verlenen aan de overdracht
X. [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van de helft van de notariskosten die gepaard gaan met de overdracht van de echtelijke woning;
XI. wanneer [appellante] de echtelijke woning niet kan of wil overnemen, zal de woning worden verkocht door een door partijen in gezamenlijk overleg aan te wijzen makelaar. De kosten van de makelaar zullen bij helfte worden gedeeld. De overwaarde na aftrek van de stand van de hypothecaire lening per 1 juni 2020 (€ 160.344,61) en de kosten van de verkoop zal bij helfte tussen partijen worden gedeeld. De aflossingen die na 1 juni 2020 op de hypothecaire leningen zijn verricht komen volledig toe aan [appellante] .
Zowel primair als subsidiair:
XIII. te bepalen dat [geïntimeerde] de helft van de kosten van het onderzoek naar de lekkage van het zwembad als verricht door Lekdetectiecentrale, zijnde € 182,86 aan [appellante] dient te vergoeden.
5.De beoordeling
De bevoegdheidsvraag dient te worden beantwoord volgens de Verordening Brussel I-bis. Het hof stelt vast dat [geïntimeerde] als gedaagde in eerste aanleg geen onbevoegdheidsexceptie heeft opgeworpen, waardoor zij de rechtsmacht van de Nederlandse rechter voor in beginsel alle geschillen die in de onderhavige zaak aan de Nederlandse rechter zijn voorgelegd, op de voet van artikel 26 lid 1 van de verordening stilzwijgend heeft aanvaard.
- partijen tot op heden niet tot overeenstemming hebben kunnen komen over de waarde van de woning;
- de woning inmiddels meerdere keren is getaxeerd, en geen enkel rapport door de ander wordt geaccepteerd;
- partijen hebben nagelaten de woning overeenkomstig de opdracht van de rechtbank tegen de toen geldende actuele waarde te laten taxeren, onder meer omdat zij het niet eens konden worden over de makelaar, ondanks de daarover door de rechtbank gegeven instructies.
Het hof ziet gelet op dit alles aanleiding om ter beslechting van het zich nog steeds tussen partijen voortslepende geschil, naar billijkheid - en rekening houdend met de twee overgelegde taxatierapporten, de waardeverklaring en de WOZ-berichten
Het hof zal ook (ten dele) rekening houden met de door [appellante] genoemde en met een bouwkundig rapport onderbouwde kosten van noodzakelijk onderhoud/herstel van de woning, waarmee bij de taxatie in mei 2020 geen rekening is gehouden, maar waarnaar in het taxatierapport wel is verwezen. [appellante] heeft deze direct en op termijn noodzakelijke kosten vooralsnog geschat op een bedrag van € 13.640,-. Het hof neemt in aanmerking dat deze kosten enige waardedruk met zich zullen brengen, zij het niet tot het gehele bedrag.
Het hof stelt de waarde per 30 juni 2021, rekening houdende met alle hierboven geschetste factoren, in redelijkheid vast op € 240.000,-.
Na aftrek van de hypotheekschuld, door partijen vastgesteld op (afgerond) € 160.345,-, komt het door [appellante] aan [geïntimeerde] te betalen bedrag daarmee op de helft van € 79.655,-, derhalve afgerond € 39.828,-.
6.De slotsom
7.7. De beslissing
verderewijze van verdeling van de woning aan de [adres] te [woonplaats1] als volgt:
bepaalt dat partijen in overleg met elkaar en de makelaar de vraagprijs dienen vast te stellen, maar dat als dit niet binnen twee weken na totstandkoming van de verkoopopdracht lukt ieder van hen gerechtigd is namens de ander de makelaar te verzoeken deze vraagprijs bindend vast te stellen;