In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een hoger beroep inzake een loonvordering en de loondoorbetalingsverplichting over het tweede ziektejaar. De eisers, [eiser] en [eiseres], hebben hoger beroep ingesteld tegen de gedaagde, [gedaagde], die eerder bij de kantonrechter als eiseres optrad. De procedure in hoger beroep volgt op een tussenarrest van 29 maart 2022, waarin het hof de partijen heeft verzocht om een herberekening van het achterstallige loon. De zaak betreft een geschil over de arbeidsomvang en de hoogte van het achterstallige loon, waarbij de gedaagde verzocht heeft om terug te komen op een bindende eindbeslissing van het hof.
Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de gedaagde recht heeft op achterstallig loon, berekend vanaf de ziekmelding op 18 februari 2015, met een werkweek van 35 uur en een loondoorbetalingsverplichting van 70% over het tweede ziektejaar. De gedaagde heeft in haar akte aangegeven dat zij een bedrag van € 348,79 netto aan de eisers moet terugbetalen, maar het hof heeft deze vordering afgewezen omdat de gedaagde niet tijdig haar tegenvorderingen heeft geformuleerd. Het hof heeft de eerdere beslissingen van de kantonrechter gedeeltelijk vernietigd, maar het vonnis in stand gelaten voor zover het gaat om andere veroordelingen.
De uitspraak van het hof houdt in dat de eisers hoofdelijk worden veroordeeld om het achterstallige loon te betalen, vermeerderd met de wettelijke verhoging, en dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt. De veroordelingen zijn uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de beslissingen ook ten uitvoer kunnen worden gelegd als een van de partijen de zaak aan de Hoge Raad voorlegt.