ECLI:NL:GHARL:2022:9846

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 november 2022
Publicatiedatum
16 november 2022
Zaaknummer
200.228.606/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over loonvordering en loondoorbetalingsverplichting in arbeidsrechtelijke geschil

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een hoger beroep inzake een loonvordering en de loondoorbetalingsverplichting over het tweede ziektejaar. De eisers, [eiser] en [eiseres], hebben hoger beroep ingesteld tegen de gedaagde, [gedaagde], die eerder bij de kantonrechter als eiseres optrad. De procedure in hoger beroep volgt op een tussenarrest van 29 maart 2022, waarin het hof de partijen heeft verzocht om een herberekening van het achterstallige loon. De zaak betreft een geschil over de arbeidsomvang en de hoogte van het achterstallige loon, waarbij de gedaagde verzocht heeft om terug te komen op een bindende eindbeslissing van het hof.

Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de gedaagde recht heeft op achterstallig loon, berekend vanaf de ziekmelding op 18 februari 2015, met een werkweek van 35 uur en een loondoorbetalingsverplichting van 70% over het tweede ziektejaar. De gedaagde heeft in haar akte aangegeven dat zij een bedrag van € 348,79 netto aan de eisers moet terugbetalen, maar het hof heeft deze vordering afgewezen omdat de gedaagde niet tijdig haar tegenvorderingen heeft geformuleerd. Het hof heeft de eerdere beslissingen van de kantonrechter gedeeltelijk vernietigd, maar het vonnis in stand gelaten voor zover het gaat om andere veroordelingen.

De uitspraak van het hof houdt in dat de eisers hoofdelijk worden veroordeeld om het achterstallige loon te betalen, vermeerderd met de wettelijke verhoging, en dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt. De veroordelingen zijn uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de beslissingen ook ten uitvoer kunnen worden gelegd als een van de partijen de zaak aan de Hoge Raad voorlegt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.228.606/01
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 5195028
arrest van 15 november 2022
in de zaak van
1. [eiser]
2. [eiseres]
die beiden wonen in [woonplaats1]
en die hoger beroep hebben ingesteld
en bij de kantonrechter optraden als gedaagden
hierna samen
[eisers]te noemen
vertegenwoordigd door mr. B. van Dijk
tegen
[gedaagde]
die woont in [woonplaats2]
en in hoger beroep gedaagde is
en bij de kantonrechter optrad als eiseres
hierna te noemen
[gedaagde]
vertegenwoordigd door mr. P.A. Holsappel

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van de procedure in hoger beroep wordt verwezen naar het tussenarrest van dit hof van 29 maart 2022. In dit tussenarrest heeft het hof de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een akte door [gedaagde] met een herberekening van het achterstallige loon vanaf 18 februari 2015 en (desgewenst) een antwoordakte door [eisers]
1.2
[gedaagde] heeft die akte genomen, waarop [eisers] bij antwoordakte hebben gereageerd. Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De verdere beoordeling in hoger beroep

2.1
Bij gebrek aan een concrete (achterstallige) loonberekening die aansluit bij wat is gevorderd in de kantonprocedure en wat door de kantonrechter is toegewezen, zal het hof beslissen dat [gedaagde] aan achterstallig loon nog toekomt het loon berekend vanaf de ziekmelding per 18 februari 2015 en uitgaande van een werkweek van 35 uur en een loondoorbetalingsverplichting van 70% over het tweede ziektejaar vermeerderd met de wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW, gematigd tot 10% daarover. Het hoger beroep slaagt deels.
Terugkomen van bindende eindbeslissing
2.2
In haar akte heeft [gedaagde] het hof verzocht terug te komen van zijn beslissing in rov. 2.4 van het tussenarrest van 29 maart 2022. Het hof heeft in die overweging geoordeeld dat [gedaagde] tegenover het verweer van [eisers] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld om het rechtsvermoeden van artikel 7:610b BW aan te kunnen nemen voor een feitelijke arbeidsomvang van 40 uur per week.
2.3
Het hof handhaaft deze bindende eindbeslissing. Anders dan [gedaagde] aanvoert, heeft het hof in (rov. 6.13. van) het eerdere tussenarrest van 12 maart 2019 niet overwogen dat op basis van de urenstaten het rechtsvermoeden van artikel 7:610b BW in deze zaak meebrengt dat uitgegaan moet worden van 40 uur in plaats van de overeengekomen 32 uur. In dat eerdere tussenarrest heeft het hof overwogen dat op basis van de vierwekenstaten het vermoeden rijst dat de werkdagen van [gedaagde] tot week 49 van 2014
(en dus over een lange periode van ongeveer 15 maanden) zijn geadministreerd op basis van 8 uur per dag en 40 uur per week. Dat vermoeden ziet (slechts) op de administratie van de uren en niet op de
feitelijkearbeidsomvang. Dat het hof in het tussenarrest nog geen oordeel heeft gegeven over de feitelijke arbeidsomvang blijkt ook uit wat het hof direct aansluitend daarop (in rov. 6.13.) heeft overwogen, te weten dat het hof behoefte heeft aan een nadere toelichting van partijen op dit onderwerp voordat het hof een beslissing kan nemen over de arbeidsomvang, waarbij de vierwekenstaten als uitgangspunt worden genomen.
Loondoorbetaling
2.4
In het tussenarrest van 29 maart 2022 heeft het hof overwogen dat het door [gedaagde] gevorderde bedrag niet kan worden toegewezen omdat die vordering ten onrechte is berekend op basis van een arbeidsomvang van 40 uur per week en een loondoorbetalingsverplichting van 90% over het tweede ziektejaar. Het hof heeft in dat tussenarrest [gedaagde] in de gelegenheid gesteld om bij akte een nieuwe berekening in het geding te brengen waaruit volgt wat de hoogte van het achterstallig loon is, berekend vanaf de ziekmelding per 18 februari 2015 en uitgaande van een werkweek van 35 uur en een loondoorbetalingsverplichting van 70% over het tweede ziektejaar.
2.5
[gedaagde] meldt in haar akte dat zij met inachtneming van deze in het tussenarrest van 29 maart 2022 opgenomen uitgangspunten, nog een bedrag aan [eisers] verschuldigd is, omdat [eisers] haar (naar het hof begrijpt: vanwege het vonnis van de kantonrechter) teveel hebben betaald. [gedaagde] stelt dat zij [eisers] € 348,79 netto terug moet betalen. Zij verwijst daarvoor naar een aan haar akte gehechte
(en door haar als productie overgelegde) berekening.
2.6
Het hof stelt vast dat [gedaagde] in die berekening (alleen) een correctie heeft uitgevoerd op het (naar het hof aanneemt) door [eisers] aan haar over de periode vanaf 18 februari 2015 betaalde bedrag, waarbij het aantal uren is verminderd van 40 naar 35 en het percentage van 90 naar 70. Dat resulteert in een nettobedrag (€ 3.896,37) en een brutobedrag (€ 6.140,85) dat [eisers] nog van [gedaagde] te vorderen hebben. Uit die als productie overgelegde berekening blijkt verder dat [gedaagde] op het bedrag dat zij [eisers] nog terug moet betalen allerlei bedragen in mindering brengt waarvan
[gedaagde] kennelijk vindt dat [eisers] haar die nog moeten betalen.
2.7
Het hof komt op grond van de twee-conclusieregel niet toe aan de inhoudelijke behandeling van dit beroep van [gedaagde] op verrekening. Op grond van deze regel had [gedaagde] haar (tegen)vorderingen uiterlijk bij memorie van antwoord moeten formuleren en haar eis al dan niet voorwaardelijk moeten aanvullen, wat zij niet heeft gedaan. Het hof ziet geen reden voor een uitzondering op deze twee-conclusieregel.
2.8
[eisers] gaan uit van de juistheid van het op € 6.140,85 berekende brutobedrag dat zij na voldoening aan het vonnis van de kantonrechter teveel aan loon betaald zouden hebben. Zij maken in hun antwoordakte na het tussenarrest aanspraak op terugbetaling van dat bedrag, vermeerderd met de 10% wettelijke verhoging die zij daarover op grond van het bestreden vonnis hebben betaald.
2.9
Omdat [gedaagde] geen toereikende mogelijkheid heeft gehad om zich uit te laten over deze terugbetalingsvordering van [eisers] wijst het hof die vordering af.
De conclusie
2.1
Het vonnis van de kantonrechter van 12 september 2017 kan wat betreft de veroordelingen onder 1, 2 en 3 niet in stand blijven. Bij gebrek aan een concrete (achterstallige) loonberekening zal het hof [eisers] hoofdelijk veroordelen om [gedaagde] aan achterstallig loon te betalen het loon berekend vanaf de ziekmelding per 18 februari 2015 en uitgaande van een werkweek van 35 uur en een loondoorbetalingsverplichting van 70% over het tweede ziektejaar vermeerderd met de wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW, gematigd tot 10% daarover nu [eisers] daartegen geen bezwaar hebben gemaakt. Voor het overige kan het vonnis van de kantonrechter wel in stand blijven omdat [eisers] tegen die veroordelingen geen zelfstandige grieven hebben ingesteld.
Omdat [eisers] inmiddels hebben voldaan aan het vonnis van de kantonrechter zal worden bepaald dat wat zij aan [gedaagde] al op grond van dat vonnis hebben betaald op deze veroordeling in mindering zal komen.
2.11
Het hoger beroep slaagt dus deels. Het hof bepaalt dat in hoger beroep elke partij zijn eigen kosten moet dragen (compensatie van proceskosten) omdat partijen ieder deels gelijk/ongelijk hebben gekregen.
2.12
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

3.De beslissing

Het hof:
1. bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland van 12 september 2017, behalve de beslissingen onder 1, 2 en 3, die hierbij worden vernietigd en beslist:
veroordeelt [eisers] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om [gedaagde] aan achterstallig loon te betalen het loon berekend vanaf de ziekmelding per 18 februari 2015 en uitgaande van een werkweek van 35 uur en een loondoorbetalingsverplichting van 70% over het tweede ziektejaar, vermeerderd met de wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW, gematigd tot 10% daarover;
2. bepaalt dat wat [eisers] aan [gedaagde] hebben voldaan ter uitvoering van het vonnis van de kantonrechter van 12 september 2017 op deze veroordeling in mindering strekt;
3. veroordeelt [eisers] tot verstrekking van een aan de veroordeling onder 1 aangepaste loonspecificatie;
4. bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van het hoger beroep draagt;
5. verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
6. wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M. Willemse, M.E.L. Fikkers en O.E. Mulder, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 15 november 2022.