ECLI:NL:GHARL:2022:9831

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 november 2022
Publicatiedatum
16 november 2022
Zaaknummer
21/00471 en 21/00472
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslagen loonbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot privégebruik auto

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over naheffingsaanslagen loonbelasting en premie volksverzekeringen die aan de belanghebbende zijn opgelegd. De belanghebbende, die als algemeen directeur werkzaam was bij twee verschillende bedrijven, had een personenauto ter beschikking gesteld gekregen door zijn werkgevers. De Inspecteur van de Belastingdienst had naheffingsaanslagen opgelegd over de jaren 2017 en 2018, omdat de belanghebbende niet kon aantonen dat hij minder dan 500 privékilometers per jaar had gereden met de auto. De rechtbank Noord-Nederland had de bezwaren van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting van het Hof op 6 september 2022 was de belanghebbende niet verschenen, maar de Inspecteur was vertegenwoordigd. Het Hof heeft vastgesteld dat de belanghebbende geen sluitende rittenregistratie had overgelegd en dat de door hem gepresenteerde gegevens niet overtuigend waren. De Inspecteur heeft ter zitting aangegeven dat de naheffingsaanslag voor 2017 moest worden vernietigd, maar dat de naheffingsaanslag voor 2018 terecht was opgelegd. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende onvoldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat hij de auto in 2018 minder dan 500 kilometer voor privédoeleinden had gebruikt.

Het Hof heeft de naheffingsaanslag 2017 vernietigd, evenals de bijbehorende boete en belastingrente, maar de naheffingsaanslag voor 2018 in stand gehouden, inclusief de boete. De belanghebbende werd ook in het gelijk gesteld wat betreft de vergoeding van het griffierecht. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de belastingplichtige om bewijs te leveren voor het privégebruik van een ter beschikking gestelde auto.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummers BK-ARN 21/00471 en 21/00472
uitspraakdatum: 15 november 2022

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 11 maart 2021, nummers LEE 19/4274 en 19/4275, ECLI:NL:RBNNE:2021:867, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Centrale Administratieve Processen(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende zijn naheffingsaanslagen loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd over de tijdvakken 30 juni 2017 tot en met 29 december 2017 (hierna: de naheffingsaanslag 2017) en 22 januari 2018 tot en met 31 augustus 2018 (hierna: de naheffingsaanslag 2018). Bij beschikkingen is belastingrente berekend en zijn verzuimboeten opgelegd.
1.2.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de bezwaren ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De uitnodiging voor de zitting is op 7 juli 2022 aangetekend verzonden naar het bij het Hof bekende adres van belanghebbende: [adres1] te [woonplaats] . Nadat de uitnodiging ter griffie was terugontvangen, heeft adresverificatie plaatsgevonden. Daarbij bleek dat belanghebbende in de Basisregistratie Personen sinds 1 mei 2022 was ingeschreven op het adres [adres2] te [woonplaats] . De uitnodiging is op 29 juli 2022 opnieuw aangetekend verzonden, nu naar het nieuwe adres van belanghebbende. Deze brief is volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL op 30 juli 2022 afgeleverd op het door belanghebbende opgegeven adres, waar voor ontvangst is getekend. Daarmee is belanghebbende op de wettelijk voorgeschreven wijze uitgenodigd voor de zitting.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 september 2022. Belanghebbende is – zonder bericht van verhindering – niet verschenen. Namens de Inspecteur is verschenen [naam1] , bijgestaan door [naam2] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende was vanaf 1 december 2016 tot en met 31 december 2017 als algemeen directeur in dienst van [naam3] BV. Van 30 juni 2017 tot en met 29 december 2017 stelde de werkgever aan hem een personenauto ter beschikking.
2.2.
Daarna heeft belanghebbende tot 1 september 2018 in een soortgelijke functie bij een ander energiebedrijf, [naam4] , gewerkt. Ook daar was aan hem door zijn werkgever een personenauto (hierna: de auto) ter beschikking gesteld.
2.3.
Belanghebbende heeft op 22 december 2017 een ‘verklaring geen privégebruik auto’ aangevraagd. De Inspecteur heeft deze verklaring verstrekt met dagtekening 27 december 2017. De verklaring geldt met ingang van 2017. Daarbij is aan belanghebbende de folder ‘Uw Verklaring geen privégebruik auto: wat u moet weten’ toegezonden. In deze folder staat onder meer het volgende:
‘U hebt van ons een
Verklaring geen privégebruik autogekregen. Als u een kopie van deze verklaring aan uw werkgever geeft, mag hij niets bij uw loon tellen voor het voordeel van het privégebruik van de auto. U moet dan wel kunnen bewijzen dat u niet meer dan 500 privékilometers per kalenderjaar rijdt met de auto van de zaak.
Voorkom naheffing
Als u niet kunt bewijzen dat u met een of meerdere auto's van de zaak op kalenderjaarbasis niet meer dan 500 privékilometers rijdt, krijgt u een naheffing. U moet dan over de periode waarin u een auto van de zaak had, alsnog loonheffingen (loonbelasting/premie volksverzekeringen, premies werknemersverzekeringen en bijdrage Zorgverzekeringswet) betalen over het voordeel van het privégebruik. Met een sluitende rittenregistratie voorkomt u dat u zo'n naheffing en eventueel belastingrente en een boete moet betalen.
(…)
De Belastingdienst controleert
Wij kunnen u vragen uw rittenregistratie op te sturen. Wij controleren dan of uw registratie aan de wettelijke eisen voldoet. Wij kunnen uw rittenregistratie ook inhoudelijk controleren.’
2.4.
Belanghebbende heeft in de periode dat hem auto’s ter beschikking waren gesteld geen rittenregistratie bijgehouden.
2.5.
Bij brieven van 6 november 2018, 4 december 2018 en 14 mei 2019 heeft de Inspecteur belanghebbende om inlichtingen gevraagd over het privégebruik van de ter beschikking gestelde auto’s. In antwoord daarop heeft belanghebbende aangekruist dat hij dagelijks een rittenregistratie heeft bijgehouden, dat voor regelmatig voorkomende ritten vaste afstanden zijn genoteerd en dat de bezoekadressen kunnen worden gecontroleerd. Belanghebbende heeft overzichten bijgevoegd van door hem gemaakte ritten met bijbehorende gereden afstanden en kilometerstanden. Belanghebbende heeft verklaard dat hij niet beschikt over de zakelijke agenda van de onderhavige jaren.
2.6.
Bij brieven van 27 juni 2019 en 17 juli 2019 heeft de Inspecteur aan belanghebbende geschreven niet overtuigd te zijn van de juistheid van de rittenregistratie. Hij heeft daarin – samengevat – op het volgende gewezen:
- voor veel voorkomende ritten is een standaard afstand gehanteerd;
- op 8 februari 2018 is de auto bij de garage geweest en daar is een kilometerstand genoteerd van 21.253. De rit naar de garage staat niet in de rittenregistratie. Volgens de rittenregistratie is de beginstand op die datum 23.628 en de eindstand 23.844.
- op verschillende feestdagen (2 april, 27 april en 21 mei 2018) staat een rit genoteerd, terwijl het zakelijke karakter daarvan niet is aangetoond.
2.7.
Op grond van artikel 13bis, elfde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet LB) heeft de Inspecteur de in geschil zijnde naheffingsaanslagen, boeten en belastingrente met dagtekening 8 augustus 2019 opgelegd aan de werknemer, dat is dus belanghebbende.

3.Het geschil

3.1.
Ter zitting van het Hof heeft de Inspecteur meegedeeld nader tot de conclusie te zijn gekomen dat de naheffingsaanslag 2017 moet worden vernietigd, evenals de daarbij behorende boete en belastingrente.
3.2.
In geschil is nog of de naheffingsaanslag 2018 terecht is opgelegd en of daarbij terecht een boete is opgelegd.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Artikel 13bis, eerste lid, van de Wet LB bepaalt – voor zover hier van belang – dat indien ook voor privédoeleinden een auto ter beschikking is gesteld, het voordeel op kalenderjaarbasis wordt gesteld op ten minste 22% van de catalogusprijs van de auto en dat de auto wordt geacht ook voor privédoeleinden ter beschikking te zijn gesteld tenzij blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt.
4.2.
Belanghebbende stelt dat hij de auto in 2018 niet, althans niet voor meer dan 500 kilometer op kalenderjaarbasis, voor privédoeleinden heeft gebruikt.
4.3.
Uit het hiervoor vermelde artikel 13bis, eerste lid, van de Wet LB volgt dat de bewijslast voor deze stelling rust op belanghebbende. Uit de term ‘blijkt’ volgt dat de desbetreffende feiten en omstandigheden als zekere feiten volledig moeten worden bewezen, dat wil zeggen overtuigend moeten worden aangetoond (vgl. HR 27 januari 1971, nr. 16.456, ECLI:NL:HR:1971:AX6839, BNB 1971/55, en HR 26 mei 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA2766, rechtsoverweging 3.3).
4.4.
Tot steun voor zijn stelling heeft belanghebbende verklaard dat hij de zakelijke auto's nooit privé heeft gebruikt en daarnaast altijd eigen vervoer had. Sinds mei 2017 beschikten belanghebbende en zijn vriendin over een Mini Cooper. Voorts heeft belanghebbende een rittenregistratie overgelegd. De twijfels van de Inspecteur aan de juistheid daarvan acht belanghebbende onterecht. Bezoeken aan voetbalstadions waren zakelijk, want de werkgever was shirtsponsor van twee voetbalclubs. Als algemeen directeur van de sponsor heeft belanghebbende frequent beide clubs bezocht in het kader van dit sponsorschap en ten behoeve van de relatie. In een 24/7-online dienstverlenend bedrijf is werken op weekend- en feestdagen niet ongebruikelijk, aldus belanghebbende.
4.5.
Belanghebbende stelt voorts dat zijn werkgever hem dwong een verklaring geen privégebruik aan te vragen en dat hem niet werd uitgelegd welke verplichtingen daaruit voortvloeiden. Hij was destijds niet in staat de consequenties van de aanvraag ten volle te overzien. Met de beperkte middelen die hem ter beschikking stonden, heeft hij zo goed als mogelijk de twee gebruiksperiodes gereconstrueerd. Belanghebbende heeft aangevoerd dat zijn toenmalige werkgever hem verkeerd heeft geïnformeerd en dat die werkgever had moeten toezien op het correct naleven van de regels.
4.6.
De Inspecteur wijst erop dat de rittenregistratie achteraf is opgemaakt op basis van beperkte gegevens. De rittenregistratie is onjuist, nu de kilometerstand volgens die registratie op de dag dat de auto naar de garage ging, verschilt van de door de garage opgenomen kilometerstand. Voorts is niet zonder meer aannemelijk dat belanghebbende op drie feestdagen naar het kantoor van de werkgever reisde. De enkele verklaring dat het niet ongebruikelijk is om op feestdagen te werken, acht de Inspecteur onvoldoende.
4.7.
Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende met zijn eigen verklaring en de overgelegde rittenregistratie niet doen blijken dat hij de auto in 2018 minder dan 333 km (8/12 van 500 km) voor privédoeleinden heeft gebruikt. De registratie is achteraf opgesteld aan de hand van beperkte gegevens. De door de garage afgelezen kilometerstand op 8 februari 2018 wijkt af van de in het rittenoverzicht opgenomen kilometerstand. Belanghebbende heeft onvoldoende verklaard waarom hij op drie feestdagen naar het kantoor van zijn werkgever zou zijn gereisd. Daaraan doet niet af dat belanghebbende vindt dat zijn toenmalige werkgever hem beter had moeten voorlichten en de naleving van de regels had moeten controleren. Belanghebbende heeft een eigen verantwoordelijkheid en hij is daarop gewezen in de folder die hem is toegezonden bij de ‘verklaring geen privégebruik auto’.
4.8.
Uit het vorenstaande volgt dat de naheffingsaanslag 2018 terecht is opgelegd.
Boete
4.9.
Bij de naheffingsaanslag 2018 heeft de Inspecteur een boete opgelegd van € 1.189. Bij brief van 17 juli 2019 heeft de Inspecteur de boete als volgt aangekondigd:

Boete
Naast de hierboven aangekondigde naheffingsaanslag ga ik u een boete opleggen De boete bedraagt € 5.278. Ik zal deze boete matigen tot 25% van het bedrag van de naheffingsaanslag dat betrekking heeft op de maanden waarin de bijtelling onterecht achterwege is gebleven, omdat ik dat in uw situatie passend en geboden acht.
Uitleg
U maakt gebruik van een verklaring geen privégebruik auto. Voorwaarde daarvoor is dat u kunt bewijzen dat u met de auto van uw werkgever niet meer dan 500 kilometer privé rijdt. Wat u mij hebt aangeleverd is onvoldoende om dat te bewijzen. Omdat u het bewijs niet hebt geleverd is er te weinig loonbelasting betaald.’
4.10.
De boete is niet hoger dan voortvloeit uit de wet (artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen) en het beleid van de Belastingdienst (§ 24, onderdelen 4 en 5, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB)).
4.11.
Ter zitting heeft de Inspecteur verklaard de boete passend en geboden te achten, ook gelet op het huidige inkomen van belanghebbende. Volgens zijn gegevens had belanghebbende in het jaar 2021 een loon van ongeveer € 105.000.
4.12.
Het Hof is van oordeel dat de opgelegde boete in dit geval terecht is opgelegd, gelet op hetgeen hiervoor onder 4.7 is overwogen. De verschuldigde loonheffing is niet betaald. Er is geen sprake van een situatie waarin bij belanghebbende alle schuld afwezig is. Het Hof acht de boete passend en geboden.
Belastingrente
4.13.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd zodat het hoger beroep ook in zoverre slechts gegrond is voor zover het de vorenbedoelde vernietiging van de naheffingsaanslag 2017 betreft.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond. De naheffingsaanslag 2017 zal worden vernietigd, evenals de bijbehorende boete en belastingrente. De naheffingsaanslag voor 2018 blijft echter in stand, evenals de daarbij behorende boete en belastingrente.

5.Griffierecht en proceskosten

Omdat het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, bepaalt het Hof dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt.
Niet gesteld of gebleken is dat belanghebbende voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten heeft gemaakt.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– verklaart het tegen de uitspraken van de Inspecteur inzake de naheffingsaanslag 2017, de bijbehorende boete en belastingrentebeschikking ingestelde beroep gegrond,
– vernietigt de desbetreffende uitspraken van de Inspecteur,
– vernietigt de naheffingsaanslag 2017, de bijbehorende boete en belastingrentebeschikking,
– verklaart het tegen de uitspraken van de Inspecteur inzake de naheffingsaanslag 2018, de bijbehorende boete en belastingrentebeschikking ingestelde beroep ongegrond,
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het in verband met de procedures inzake de naheffingsaanslag 2017 en de bijbehorende beschikkingen betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 47 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 134 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van de Merwe, voorzitter, mr. P. van der Wal en mr. G.B.A. Brummer, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 november 2022.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De voorzitter,
(J. van de Merwe)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 16 november 2022.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.