ECLI:NL:GHARL:2022:9809

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 november 2022
Publicatiedatum
16 november 2022
Zaaknummer
21-001039-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Gelderland inzake opzettelijke overtreding van de Wet milieubeheer met betrekking tot gevaarlijke afvalstoffen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte was eerder veroordeeld voor het opzettelijk overtreden van artikel 10.2 van de Wet milieubeheer, waarbij hij zich schuldig had gemaakt aan het ontdoen van gevaarlijke afvalstoffen. Het hof heeft de zaak behandeld naar aanleiding van een gezamenlijk afdoeningsvoorstel van de verdediging en de advocaat-generaal. De verdachte kreeg een taakstraf van 180 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand opgelegd. Het hof oordeelde dat de commune meervoudige kamer van de rechtbank in beginsel onbevoegd was, maar besloot de zaak toch te behandelen als commune kamer, gezien de samenhang met andere strafbare feiten. De verdachte had eerder geen soortgelijke veroordelingen, maar had wel strafbeschikkingen voor andere feiten. Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De uitspraak is gedaan in het kader van de Wet op de economische delicten en de Wet milieubeheer, waarbij de bescherming van het milieu en de volksgezondheid voorop stonden.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001039-20
Uitspraak d.d.: 2 november 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof ArnhemLeeuwarden, zittingsplaats Arnhem,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 25 februari 2020 met parketnummer 05-740068-19 in de strafzaak tegen

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [woonplaats]

Het hoger beroep

Verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 2 november 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van hetgeen naar voren is gebracht door de advocaat-generaal en verdachte en zijn raadsman, mr. Y. Quint, advocaat te Eindhoven.

Procesgang en inleidende overwegingen

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan opzettelijke overtreding van artikel 10.2 van de Wet milieubeheer. Ingevolge artikel 1a van de Wet op de economische delicten betreft dit een economisch delict. Verdachte is in eerste aanleg gedagvaard voor de commune meervoudige kamer van de rechtbank, die de zaak tegen verdachte gelijktijdig maar niet gevoegd heeft behandeld met de strafzaken tegen medeverdachten aan wie alleen commune of in elk geval niet alleen economische delicten zijn ten laste gelegd. Verdachte is voor het ten laste gelegde feit veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren.
Het hof heeft vóór aanvang van de inhoudelijke behandeling van de strafzaak in hoger beroep per e-mail aan de raadsman en de advocaat-generaal laten weten de bevoegdheid van de commune meervoudige kamer van de rechtbank ter terechtzitting aan de orde te stellen.
Ter terechtzitting is gebleken dat het hoger beroep enkel is gericht tegen de opgelegde straf.
De gelijktijdige vervolging met medeverdachten - aan wie naast een economisch delict ook of alleen commune delicten zijn ten laste gelegd - kan een relatieve bevoegdheid maar geen absolute bevoegdheid creëren. De samenhang met andere, commune, strafbare feiten die het ingevolge artikel 39, tweede lid, van de Wet op de economische delicten mogelijk maakt dat een andere dan een economische kamer zich bevoegd acht in geval van tenlastelegging van een economisch delict, is naar het oordeel van het hof de samenhang binnen één tenlastelegging en niet de samenhang met zaken van andere verdachten die als deelnemers terechtstaan.
Gelet op de tenlastelegging van uitsluitend een economisch delict moet de commune meervoudige kamer van de rechtbank in beginsel onbevoegd worden verklaard.
Uit proceseconomische overwegingen en omdat het hof de zaak behandelt als commune kamer maar de bezetting van deze kamer overeenstemt met die van de economische meervoudige kamer als bedoeld in artikel 64 van de Wet op de rechterlijke organisatie, is de verdediging en de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep in overweging gegeven om de mogelijkheid van een procesafspraak met een gezamenlijk afdoeningsvoorstel te verkennen.
De advocaatgeneraal en de raadsman en verdachte hebben tijdens een onderbreking van het onderzoek ter terechtzitting de mogelijkheid daarvan besproken. Na hervatting van het onderzoek ter terechtzitting hebben de advocaatgeneraal en de raadsman een gezamenlijk afdoeningsvoorstel gepresenteerd.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en met inachtneming van het afdoeningsvoorstel van de verdediging en de advocaat-generaal opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 3 augustus 2018 te [plaats] tezamen en in vereniging met (een) ander(en), dan wel alleen, al dan niet opzettelijk, zich van afvalstoffen heeft ontdaan door deze - al dan niet in verpakking - buiten een inrichting te storten, of anderszins op of in de bodem te brengen, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s): een IBC vat (van 600 liter) met (restanten) van (gevaarlijke/chemische) afvalstoffen, althans afval afkomstig van de vervaardiging van amfetamine uit BMK, gestort en/of achtergelaten en/of anderszins op of in de bodem gebracht aan [adres 1] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Het ter terechtzitting in hoger beroep gepresenteerde afdoeningsvoorstel

De advocaat-generaal en de verdediging hebben overeenstemming bereikt over de wijze van afdoening van deze strafzaak. Het gezamenlijke voorstel houdt in dat:
  • de commune meervoudige kamer van de rechtbank niet onbevoegd wordt verklaard;
  • aan verdachte voor het ten laste gelegde feit een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand met een proeftijd van twee jaar wordt opgelegd;
  • beide partijen afzien van de mogelijkheid tot het instellen van beroep in cassatie.
Verdachte heeft bevestigd te willen meewerken aan het afdoeningsvoorstel en te begrijpen dat dit betekent dat hij afstand doet van zijn verdedigingsrechten inclusief het recht op beroep in cassatie als het hof conform het afdoeningsvoorstel arrest wijst.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Het hof is van oordeel dat het ten laste gelegde wordt bewezen door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij opof omstreeks3 augustus 2018 te [plaats]tezamen en in vereniging met(een)ander(en), dan wel alleen, al dan nietopzettelijk, zich van afvalstoffen heeft ontdaan door deze - al dan niet in verpakking -buiten een inrichting te storten, of anderszinsop of in de bodem te brengen, immers heeft/hebbenhij, verdachte,en/of zijn mededader(s): een IBC vat (van 600 liter) met (restanten) van (gevaarlijke/chemische) afvalstoffen,althans afval afkomstig van de vervaardiging van amfetamine uit BMK, gestort en/ofachtergelatenen/of anderszins op of in de bodem gebrachtaan [adres 1] .
Het hof acht niet bewezen wat verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijke overtreding van het voorschrift gesteld bij artikel 10.2 van de Wet milieubeheer.

Strafbaarheid van verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De aard en ernst van het feit
Verdachte heeft gevaarlijke afvalstoffen, afkomstig van de productie van synthetische drugs, in [adres 2] langs de kant van de weg gedumpt. Uit het dossier blijkt dat het vat met vloeistof op zijn kant lag en lekte. Het dumpen van dit soort chemisch afval levert grote risico’s en schade op voor het milieu en voor de volksgezondheid. Het opruimen van het afval is daarnaast gevaarlijk werk en brengt hoge kosten met zich mee die ten laste komen van de maatschappij.
De persoon van verdachte
Uit het verdachte betreffend Uittreksel van de Justitiële Documentatie van 3 oktober 2022 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit. Verdachte heeft in 2019 nog twee strafbeschikkingen uitgevaardigd gekregen wegens bedreiging van een ambtenaar en overtreding van de Regeling voertuigen, maar sindsdien is niet meer gebleken van nieuwe contacten met politie en/of justitie.
De op te leggen straf
Het hof is van oordeel dat het afdoeningsvoorstel recht doet aan alle omstandigheden van deze zaak. Rekening is gehouden met de aard en ernst van de zaak, de persoon van verdachte en het tijdsverloop. Verdachte zal conform het afdoeningsvoorstel worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen:
  • 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht
  • 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten
  • artikel 10.2 van de Wet milieubeheer.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand.

Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet al op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter,
mr. M.L. Plas en mr G. Voorhorst, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. B. van Leeuwen, griffier,
en op 2 november 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.