ECLI:NL:GHARL:2022:9808

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 november 2022
Publicatiedatum
16 november 2022
Zaaknummer
21-003666-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid en sancties voor overtredingen in de pluimveesector met betrekking tot Salmonella-controle

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Gelderland. De verdachte, een van de maten van een maatschap die een pluimveebedrijf exploiteert, is veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke geldboete van € 2.500,- voor het feitelijk leidinggeven aan overtredingen van de voorschriften omtrent de controle op Salmonella. De maatschap, die samen met zijn echtgenote wordt gevormd, had eerder al een onvoorwaardelijke geldboete opgelegd gekregen voor dezelfde feiten. De zaak betreft de verplichting om geconstateerde aanwezigheid van Salmonella onverwijld door te geven aan de betrokken afnemer. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte deze verplichting niet is nagekomen, ondanks dat er een positieve uitslag was op de aanwezigheid van het serotype enteritidis. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet op de hoogte was van de verplichting om eerdere positieve uitslagen te melden, maar het hof oordeelde dat de verdachte als exploitant van een levensmiddelenbedrijf verantwoordelijk was voor het naleven van de regelgeving. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een lagere taakstraf op dan door de economische politierechter was geëist, rekening houdend met het tijdsverloop en de omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003666-20
Uitspraak d.d.: 16 november 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de economische kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 29 september 2020 met parketnummer 84-055362-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

Verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 2 november 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. A.H.J.G. van Voorthuizen, advocaat te Ede , naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De economische politierechter heeft verdachte voor het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1. primair
de maatschap [naam] op of omstreeks 1 mei 2017, te [plaats] gemeente [gemeente] , althans in Nederland al dan niet opzettelijk, geconstateerde aanwezigheid van de serotypes enteritidis niet onverwijld als houder van -in totaal- 56.700, althans een aantal legkippen (aanwezig op de locatie de [locatie] ) aan de betrokken afnemer, te weten [afnemer] , heeft doorgegeven, zulks terwijl verdachte tot voornoemd feit opdracht heeft gegeven en/of feitelijke leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging;
1. subsidiair

hij op of omstreeks 1 mei 2016, te [plaats] , gemeente [gemeente] , althans in Nederland, als houder van 56.700, althans een aantal hennen (aanwezig op de locatie en/of de [locatie] ), de geconstateerde aanwezigheid van de serotype enteritidis bij voornoemde leghennen, al dan niet opzettelijk niet onverwijld aan de betrokken afnemer, te weten [afnemer] en/of het slachthuis [bedrijf] (België), heeft doorgegeven;

2. primair

de maatschap [naam] , 24, althans een aantal malen in of omstreeks de periode van 1 april 2016 tot en met 24 maart 2017, te [plaats] gemeente [gemeente] , (telkens) al dan niet opzettelijk, heeft gehandeld in strijd met de bijlage bij verordening (EG) nr. 517/2011, immers vond (telkens) in stijd met artikel 2.1 van die bijlage, de bemonstering op initiatief van verdachte, zijnde exploitant van een levensmiddelenbedrijf, van 7, althans een aantal legkoppels, met -in totaal- 241.454 legkippen (aanwezig op de locatie [locatie] en/of de [locatie] ), niet ten minste elke 15 weken plaats (zie tabel 2 bladzijde 12 van 86), zulks terwijl verdachte tot voren omschreven feit opdracht heeft gegeven en/of feitelijke leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging;

2. subsidiair

hij 24, althans een aantal malen in of omstreeks de periode van 1 april 2016 tot en met 24 maart 2017, te [plaats] , gemeente [gemeente] , (telkens) al dan niet opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de bijlage bij verordening (EG) nr. 517/2011, immers vond (telkens) de bemonstering op initatief van verdachte, als exploitant van een levensmiddelenbedrijf, van 7, althans een aantal legkoppels, met -in totaal- 241.454 althans een aantal hennen,(aanwezig op de locatie [locatie] en/of de [locatie] ) niet ten minste elke 15 weken plaats (zie tabel 2 bladzijde 12 van 86).

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde. Daartoe heeft hij aangevoerd dat verdachte de uitslag ‘salmonella positief’ van de NVWA niet heeft geaccepteerd en dat hij op 26 april 2017 zelf nog een monster heeft genomen, waarvan de uitslag op 30 april 2017 negatief bleek te zijn. Gelet hierop was er volgens de raadsman geen sprake van geconstateerde aanwezigheid van het serotype enteritidis die verdachte onverwijld aan de afnemer had moeten doorgeven. Artikel 98h van de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s houdt volgens de raadsman geen verplichting in tot het vermelden van eerdere positieve uitslagen.
Met betrekking tot het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman betoogd dat er geen opzet is geweest op het niet tijdig laten nemen van monsters, ondanks dat verdachte heeft erkend dat niet elke vijftien weken is bemonsterd.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
In het bijzonder overweegt het hof als volgt.
Feit 1 primair
Ingevolge artikel 98d, tweede lid, van de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s (hierna: de Regeling [1] ) worden leghennen in de drie weken voorafgaand aan het moment waarop de dieren worden geslacht overeenkomstig de bijlage bij Verordening (EU) nr. 517/2011 bemonsterd en onderzocht.
Artikel 98g, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling houdt in dat de exploitant van een levensmiddelenbedrijf een bemonstering als bedoeld in voorgaand artikel moet laten uitvoeren door een dierenarts of een dierenartsassistent paraveterinair.
Artikel 98h, vierde lid, van de Regeling luidt daarnaast: ‘Geconstateerde aanwezigheid van de serotypes enteritidis, typhimurium, hadar, infantis, virchow en java wordt onverwijld door de houder aan de betrokken afnemer doorgegeven’.
De door de maatschap [naam] gehouden kippen waarover het in de tenlastelegging gaat zijn op 1 mei 2017 afgevoerd voor de slacht. Op 18 april 2017 is de stal van deze kippen op de locatie [locatie] in [plaats] bemonsterd door een dierenarts of een dierenarts paraveterinair van de NVWA voor onderzoek op de aanwezigheid van Salmonella. De uitslag, gedateerd 22 april 2017, was positief voor Salmonella en op 28 april 2017 is bekend geworden dat het daarbij ging om het serotype enteritidis.
Vaststaat dat verdachte namens de maatschap [naam] , een levensmiddelenbedrijf in de zin van de Regeling, geen melding heeft gemaakt van deze positieve uitslag op het voedselketeninformatieformulier – op het formulier is het hokje ‘geen S.e of S.t. aangetoond’ aangekruist – en dat evenmin is gebleken dat de geconstateerde aanwezigheid van het serotype enteritidis op een andere manier aan de afnemer van de kippen, [afnemer] , is doorgegeven.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 26 april 2017 een nieuw monster heeft genomen en dat dit monster negatief is getest op de aanwezigheid van Salmonella. Daarom heeft hij geen melding gemaakt van de eerdere positieve uitslag van de bemonstering op 18 april 2017.
Naar het oordeel van het hof was de maatschap als levensmiddelenbedrijf en houder van de kippen onverminderd, ondanks de negatieve uitslag van de bemonstering op 26 april 2017, verplicht de geconstateerde aanwezigheid aan de afnemer door te geven, (reeds) omdat de latere bemonstering van 26 april 2017 in strijd met artikel 98g, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling niet is uitgevoerd door een dierenarts of een dierenartsassistent paraveterinair. Die negatieve uitslag kan daarom niet in de plaats treden van de eerdere positieve uitslag van de bemonstering van dezelfde stal.
Het ten laste gelegde handelen in strijd met de verplichting van artikel 98h, vierde lid, van de Regeling kan wettig en overtuigend worden bewezen en is aan de maatschap [naam] toe te rekenen. Verder staat niet ter discussie dat verdachte aan deze verboden gedraging feitelijke leiding heeft gegeven.
Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Feit 2 primair
Vooropgesteld moet worden dat voor een bewezenverklaring van het ten laste gelegde opzet slechts is vereist dat het opzet is gericht op de ten laste gelegde feitelijke gedraging en niet op de wederrechtelijkheid daarvan.
Uit het dossier blijkt dat de NVWA bij brief van 1 april 2016 de maatschap [naam] heeft gewaarschuwd dat op 9 februari 2016 is gebleken dat niet uit alle pluimveestallen monsters zijn ingestuurd, dat de eerste monitoring na opzet van een stal te laat is uitgevoerd (want niet na 2226 weken) en dat niet alle laboratoriumuitslagen zijn geregistreerd. In deze brief is verder verwezen naar de Regeling en is de maatschap erop gewezen dat bij herhaling mogelijk een bestuursrechtelijk en/of strafrechtelijk handhavingstraject wordt opgestart.
Vaststaat dat de koppels van de ten laste gelegde legkippen niet na een eerste bemonstering na uiterlijk 26 weken ten minste elke vijftien weken op initiatief van de maatschap [naam] zijn bemonsterd.
Het hof verwerpt het verweer en acht wettig en overtuigend bewezen dat de ten laste gelegde gedragingen opzettelijk zijn begaan, dat die gedragingen aan de maatschap zijn toe te rekenen en dat verdachte daaraan feitelijke leiding heeft gegeven.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. primair
de maatschap [naam] opof omstreeks1 mei 2017, te [plaats] gemeente [gemeente] ,althans in Nederland al dan nietopzettelijk, geconstateerde aanwezigheid van het serotype enteritidis niet onverwijld als houder van - in totaal - 56.700,althans een aantallegkippen (aanwezig op de locatie [locatie] ) aan de betrokken afnemer, te weten [betrokkene] , heeft doorgegeven, zulks terwijl verdachtetot voornoemd feit opdracht heeft gegeven en/offeitelijke leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging;
2. primair
de maatschap [naam] ,24, althanseen aantal malen inof omstreeksde periode van 1 april 2016 tot en met 24 maart 2017, te [plaats] gemeente [gemeente] ,(telkens) al dan nietopzettelijk, heeft gehandeld in strijd met de bijlage bij verordening (EG) nr. 517/2011, immers vond(telkens)in strijd met artikel 2.1 van die bijlage, de bemonstering op initiatief van verdachte, zijnde exploitant van een levensmiddelenbedrijf, van7, althanseen aantal legkoppels, met - in totaal - 241.454 legkippen(aanwezig op de locatie [locatie] 16en/of de [locatie]), niet ten minste elke 15 weken plaats (zie tabel 2 bladzijde 12 van 86), zulks terwijl verdachtetot voren omschreven feit opdracht heeft gegeven en/offeitelijke leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 81c, derde lid, aanhef en onder c, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging.
Het onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 81b van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte voor het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 170 uren, subsidiair 85 dagen hechtenis. Vanwege het tijdsverloop heeft de advocaat-generaal een lagere taakstraf gevorderd dan door de economische politierechter is opgelegd.
Standpunt van de verdediging
Door en namens verdachte is verzocht om bij een bewezenverklaring van de feiten een geldboete op te leggen in plaats van een taakstraf. Verdachte heeft verklaard dat hij is gestopt met het pluimveebedrijf en dat hij fulltime werkt om zijn schulden af te betalen en zijn gezin te onderhouden, wat maakt dat een taakstraf een (te) zware belasting vormt.
Oordeel van het hof
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft feitelijke leiding gegeven aan overtreding door maatschap [naam] van krachtens de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren gestelde voorschriften. Zo is een positieve uitslag op Salmonella, serotype enteritidis, van een bemonstering van de stal van voor de slacht bestemde legkippen niet onverwijld aan de afnemer van die kippen meegedeeld en zijn in de periode van 1 april 2016 tot en met 24 maart 2017 binnen het bedrijf niet elke vijftien weken alle legkoppels bemonsterd. Dergelijke gedragingen leveren risico’s op voor de voedselveiligheid en de volksgezondheid.
Uit het verdachte betreffend Uittreksel van de Justitiële Documentatie van 3 oktober 2022 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Het hof houdt ermee rekening dat de maatschap [naam] , die door verdachte en zijn echtgenote wordt gevormd, voor dezelfde gedragingen ook is vervolgd en intussen onherroepelijk is veroordeeld tot een geldboete van € 5.000,-.
Alles afwegend is het hof van oordeel dat naast de aan de maatschap opgelegde geldboete kan worden volstaan met de oplegging aan verdachte van een geheel voorwaardelijke geldboete van € 2.500,- met een proeftijd van twee jaren.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op:
  • artikel 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 51 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
  • artikel 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten;
  • artikel 81b en 81c (oud) van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;
  • artikel 97 en 98h (oud) van de Regeling preventie bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s;
  • onderdeel 2.1 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 517/2011.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
geldboetevan
€ 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
35 (vijfendertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter,
mr. M.L. Plas en mr G. Voorhorst, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. B. van Leeuwen, griffier,
en op 16 november 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Deze regeling is per 21 april 2021 vervallen. Op dit moment is een vergelijkbare verplichting opgenomen in artikel 7b.49, vierde lid, van de Regeling houders van dieren. Ook het handelen in strijd met dit voorschrift is strafbaar gesteld (in de Wet op de economische delicten).