ECLI:NL:GHARL:2022:979

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 februari 2022
Publicatiedatum
8 februari 2022
Zaaknummer
200.268.947/03
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding voor verwijdering chalet op bedrijfsterrein en ongerechtvaardigde verrijking

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een eigenaar van een bedrijfsterrein en een voormalige vriend over de verwijdering van een chalet dat met toestemming op het terrein was geplaatst. De appellant, eigenaar van het terrein, heeft het chalet verwijderd en de geïntimeerde, die het chalet had gebouwd, vorderde schadevergoeding. De rechtbank had de vordering van de geïntimeerde toegewezen, maar het hof oordeelt anders. Het hof stelt vast dat de geïntimeerde onvoldoende schade heeft aangetoond en dat de vordering niet op de grondslag van ongerechtvaardigde verrijking kan worden toegewezen. De deskundige die was ingeschakeld, concludeerde dat de aanwezigheid van het chalet geen invloed had op de waarde van het perceel. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van de geïntimeerde af, waarbij hij ook in de proceskosten wordt veroordeeld. De appellant wordt niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot opheffing van het beslag.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.268.947/03
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 165986)
arrest van 8 februari 2022
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats1] ,
appellant,
bij de rechtbank: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. M.S. Scheffers, die kantoor houdt te Hoogezand,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats2] ,
geïntimeerde,
bij de rechtbank: eiser,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. M. Helmantel, die kantoor houdt te Sappemeer.

1.De verdere procedure bij het hof

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 14 januari 2020 hier over.
1.2
In dit tussenarrest heeft het hof een comparitie na aanbrengen gelast. Deze comparitie is niet gehouden.
1.3
Vervolgens zijn de volgende stukken gewisseld:
- de memorie van grieven (met producties),
- de memorie van antwoord (met één productie).
1.4
Vervolgens heeft [appellant] de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest een datum voor arrest vastgesteld.
1.5
[appellant] vordert in het hoger beroep - samengevat - dat het hof het eindvonnis van de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de rechtbank) vernietigt, de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog afwijst en [geïntimeerde] veroordeelt in de proceskosten.
1.6 [appellant] heeft nog niet kunnen reageren op de door [geïntimeerde] bij de memorie van antwoord overgelegde productie. Het hof zal hem ook niet de gelegenheid geven om dat alsnog te doen. Uit wat hierna volgt, zal blijken dat [appellant] daardoor niet in zijn belangen wordt geschaad.
1.7
[appellant] heeft in hoger beroep voor het eerst opheffing van een ten laste van hem gelegd conservatoir beslag gevorderd. Omdat het niet mogelijk is om in hoger beroep voor het eerst een tegenvordering (‘vordering in reconventie’) in te stellen, zal het hof hem niet-ontvankelijk verklaren in deze vordering.

2.Waar gaat deze zaak over?2.1 Het gaat in deze zaak om de vraag of [appellant] [geïntimeerde] een vergoeding moet betalen vanwege het afbreken door [appellant] van een chalet, dat [geïntimeerde] met toestemming van [appellant] op diens (inmiddels verkochte) bedrijfsterrein had gebouwd.2.2 De rechtbank heeft die vraag bevestigend beantwoord en heeft [appellant] veroordeeld om ruim € 26.000,-, met rente en kosten, aan [geïntimeerde] te betalen.Het hof komt tot een ander oordeel en zal de vordering van [geïntimeerde] alsnog afwijzen.Het hof zal deze beslissing hierna toelichten, door eerst de relevante feiten en de procedure bij de rechtbank weer te geven en door vervolgens de standpunten van partijen te bespreken.3. De relevante feiten en de procedure bij de rechtbank3.1 [appellant] was eigenaar van een autosloopbedrijf, dat hij exploiteerde op een terrein aan [adres] te [plaats] (hierna: het bedrijfsterrein).3.2 [appellant] was bevriend met [geïntimeerde] . Nadat de woning van [geïntimeerde] was afgebrand, heeft hij [geïntimeerde] in juli 2012 toestemming gegeven een chalet (bestaande uit een stacaravan met een houten ombouw) op het bedrijfsterrein neer te zetten. De bouw van het chalet was in oktober 2012 afgerond. Het chalet werd via een grondkabel voorzien van water en elektriciteit en was aangesloten op de riolering.3.3 Na die tijd is de verhouding tussen [appellant] en [geïntimeerde] verstoord geraakt. [geïntimeerde] heeft het chalet in 2015 verlaten en is in een huurwoning gaan wonen.3.4 Via een bericht op Facebook heeft [appellant] half december 2015 aangegeven dat [geïntimeerde] het chalet diende te verwijderen. Naar aanleiding daarvan heeft de advocaat van [geïntimeerde] in een brief aan [appellant] van 18 december 2015 aangegeven dat [geïntimeerde] het chalet niet kon verwijderen en heeft zij [appellant] aansprakelijk gesteld “voor alle schade die cliënt zal lijden door uw toedoen of nalaten in deze kwestie”.3.5 Naar aanleiding van een gesprek van 18 januari 2016 heeft [appellant] de advocaat van [geïntimeerde] in een brief van 19 januari 2016 geschreven dat [geïntimeerde] het chalet uiterlijk op 15 februari 2016 diende te verwijderen, bij gebreke waarvan hij € 50,- per dag vorderde voor elke dag dat het chalet op zijn terrein zou staan.3.6 [geïntimeerde] heeft [appellant] gedagvaard voor de rechtbank. Hij heeft betaling gevorderd van € 26.198,36, volgens [geïntimeerde] de bouwkosten van het chalet, te vermeerderen met rente en proceskosten. Aan deze vordering heeft hij ten grondslag gelegd dat het chalet niet zomaar kan worden verwijderd, omdat het duurzaam met de grond is verenigd en naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven. [appellant] is, aldus [geïntimeerde] , dan ook door natrekking eigenaar geworden van het chalet en daardoor ongerechtvaardigd verrijkt.3.7 Nadat [appellant] verweer had gevoerd, heeft bij de rechtbank een comparitie van partijen plaatsgevonden. Partijen hebben de rechtbank toen verzocht een makelaar van het kantoor Vos/Hoving te benoemen om de vraag te beantwoorden of en met welk bedrag de waarde van het bedrijfsterrein is toe- of afgenomen door de aanwezigheid van het chalet. In een tussenvonnis van 30 november 2016 heeft de rechtbank de heer [de deskundige] , makelaar te Groningen (hierna: de deskundige), tot deskundige benoemd met de opdracht de hiervoor vermelde vraag te beantwoorden.3.8 Het chalet is in het voorjaar van 2017 verwijderd. [appellant] heeft het bedrijfsterrein in oktober 2017 verkocht voor € 165.000,-.3.9 De deskundige heeft op 13 november 2018 zijn rapport uitgebracht. Volgens de deskundige had de aanwezigheid van het chalet op de door hem aangehouden waardepeildatum van 29 februari 2016 geen invloed op de waarde van het bedrijfsterrein. De deskundige heeft dit oordeel als volgt gemotiveerd:“Nu heeft taxateur dat chalet niet zelf kunnen opnemen omdat die reeds is weggehaald. Op oudere foto's en video's is echter wel een indruk te krijgen van de buitenkant en binnenkant van dat chalet.

Het chalet heeft volgens opgave een maat van 11,5 keer 6,9 meter en het zou gebouwd zijn van hout met een golfplaten dak. Het chalet heeft op de waardepeildatum een aansluiting op het riool, op een waterput en op het elektriciteitsnet. Voor gasverbruik is een LPG-installatie.
Aan taxateur zijn verder geen bijzonderheden bekend gemaakt over de indeling, afwerking en leeftijd van de materialen; anders dan de in het vonnis genoemde bedrag voor de oprichtingskosten.
De foto's en video's laten een beeld zien van verouderd chalet met deels rotte kozijnen.
Taxateur concludeert door navraag bij de gemeente dat er geen vergunning is afgegeven
voor de bouw van het chalet. Volgens de gemeente zou voor de oprichting van een dergelijk
bouwwerk een vergunning nodig zijn en die is blijkbaar niet verleend waardoor het een
illegaal bouwwerk betrof.
Tevens was op de peildatum niet aannemelijk dat een legalisatie van deze illegale situatie tot
de mogelijkheden behoorde en het feit dat de gemeente niet had besloten tot handhaving
maakte niet dat zij dat niet alsnog zou kunnen doen (het niet handhaven leidt niet tot
gedogen). Het object is overigens ook nooit opgevoerd in de BAG-registratie.
Wanneer bewust is gekozen voor de bouw, montage of plaatsing van een bouwwerk zonder
vergunning dan is het risico dat het object dient te worden afgebroken vanwege handhaving
substantieel. In zo'n context kan aan het chalet geen waarde worden toegekend als
zelfstandig vruchtdragend (deel)object. Ook het alternatieve gebruik van het chalet voor
bijvoorbeeld kantoorgebruik ligt niet voor de hand. Autosloperijen opereren vaak vanuit
zodanig eenvoudige kantoorruimtes dat een portacabin ook zou hebben volstaan en voor
zover door taxateur waarneembaar was reeds een dergelijk object voor het gebruik als
kantine/ kantoor aanwezig op het terrein ten tijde van de waardepeildatum. Vanuit het
waarderingsperspectief zijn dan geen positieve kasstromen te gebruiken als basis. De basis
voor de waardering van vastgoed is normaliter de (al dan niet gepercipieerde) huidige of
toekomstige aanwezigheid van kasstromen. Voor het wonen geldt dat verhuur van de ruimte
onmogelijk is omdat de huurbescherming zich niet verhoudt tot het risico op handhaving.
Ook is er in de onderhavige situatie geen basis voor financiering door bijvoorbeeld een
bank. Een illegaal bouwwerk is lastig te financieren.
Wanneer er geen exploitatie denkbaar is van het chalet en wanneer er geen publiekrechtelijk
juridische basis is voor de aanwezigheid van het chalet dan blijft over als waarde-invloed op
het perceel de kosten van verwijdering. De eventuele opbrengst van de materialen hangt af
van de wijze waarop die materialen aangeboden kunnen worden aan de markt (als geheel
chalet of gedemonteerd) en ook aan de marktpositie op dat moment. Taxateur gaat er vanuit
dat de verwijderkosten (inclusief vervoer en aanhechtingen) gelijk of lager [het hof leest:
hoger] zijn aan de opbrengst.
De conclusie is daarmee dat de aanwezigheid van het chalet geen invloed heeft op de waarde
van het object.
3.1
De rechtbank heeft in haar eindvonnis van 17 juli 2019 de vordering van [geïntimeerde]
toegewezen op de “kennelijk subsidiair aangevoerde” grondslag dat [appellant]
onrechtmatig heeft gehandeld door het chalet te (laten) slopen. Omdat [appellant] die
grondslag niet heeft bestreden en ook de hoogte van de gevorderde schade niet heeft
vergoed, is de vordering van [geïntimeerde] toewijsbaar, aldus de rechtbank.
3.11
De politierechter te Groningen heeft [appellant] op 28 september 2020
veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,- voor vernieling van het chalet.

4.De beoordeling van het geschil

Inleiding

4.1
In de procedure bij de rechtbank heeft [geïntimeerde] zijn vordering aanvankelijk
gebaseerd op ongerechtvaardigde verrijking. Nadat de deskundige had gerapporteerd, heeft
hij ook gesteld dat [appellant] tijdens de procedure doelbewust schade heeft toegebracht
aan het chalet en dat dit jegens hem onrechtmatig is. Hij heeft die stelling verder niet
toegelicht en heeft ook niet aangegeven hoe die zich verhoudt tot zijn eerdere betoog dat [appellant]
door natrekking eigenaar was geworden van het chalet. De rechtbank heeft de
vordering vervolgens toegewezen op basis van onrechtmatige daad.
4.2
In de procedure bij het hof kan in het midden blijven of de rechtbank met dit oordeel
buiten de rechtsstrijd is getreden, omdat [geïntimeerde] de feitelijke grondslag van zijn
vordering heeft aangevuld door aan te geven dat hij niet de gelegenheid heeft gehad het
chalet, dat hij met toestemming van [appellant] had gebouwd, zelf te verwijderen. Het hof
begrijpt de stellingen van [geïntimeerde] zo dat de onrechtmatigheid erin is gelegen dat ook
al is het chalet eigendom geworden van [appellant] , [geïntimeerde] wel het recht had om
het chalet te verwijderen en dat [appellant] door het chalet weg te halen/te vernielen dat
recht heeft gefrustreerd.
4.3
Daarvan uitgaande, zal het hof eerst beoordelen of de vordering van [geïntimeerde]
op deze grondslag toewijsbaar is. Indien dat niet het geval is, zal het hof vervolgens nagaan
of de vordering wel toewijsbaar is op grond van de door de rechtbank niet gehonoreerde
oorspronkelijke grondslag, die van de ongerechtvaardigde verrijking.
4.4
Indien het hof tot de conclusie komt dat de vordering van [geïntimeerde] niet op deze
grondslagen niet toewijsbaar is, kunnen de verdere bezwaren van [appellant] tegen het
vonnis van de rechtbank onbesproken blijven.
Onrechtmatige daad
4.5
Ook indien ervan wordt uitgegaan dat [appellant] het chalet heeft verwijderd of
heeft laten verwijderen en dat hij door dat te doen onrechtmatig heeft gehandeld, is de
vordering van [geïntimeerde] alleen (gedeeltelijk) toewijsbaar indien en voor zover hij door
dat handelen schade heeft geleden. Het ligt op de weg van [geïntimeerde] zijn stelling dat
hij schade heeft geleden deugdelijk te onderbouwen.
4.6
[geïntimeerde] heeft de door hem geleden schade onderbouwd met bewijsstukken van
door hem gemaakte bouwkosten. Die onderbouwing overtuigt niet, omdat voor de begroting
van de schade, zoals [appellant] terecht opmerkt, niet de bouwkosten van het chalet, maar
de waarde van het (ook nog eens te ontmantelen) chalet in het economisch verkeer
doorslaggevend is. Het gaat er om wat de waarde in het economisch verkeer van het - voor
tegeldemaking of gebruik elders noodzakelijkerwijs af te breken - chalet, of de
onderdelen waaruit het was opgebouwd, was op het moment van het verwijderen daarvan.
Daarover heeft [geïntimeerde] niets gesteld. Hij heeft ook niet onderbouwd dat hij het chalet,
of onderdelen daarvan, na dit te hebben afgebroken en afgevoerd elders te gelde had kunnen
maken of zelf had kunnen gebruiken en dat de baten daarvan zouden hebben opgewogen tegen de door hem met het afbreken en afvoeren van het chalet te maken kosten.
4.7
De vordering van [geïntimeerde] is alleen om deze reden al niet toewijsbaar op de
grondslag van de onrechtmatige daad. Voor zover [appellant] met (de toelichting op) grief
6 bezwaar maakt tegen de toewijzing van de vordering op deze grondslag, slaagt de grief.
Ongerechtvaardigde verrijking
4.8
Tegen de op ongerechtvaardigde verrijking gebaseerde vordering van [geïntimeerde]
heeft [appellant] onder meer het verweer gevoerd dat van verrijking geen sprake is.
Vanwege dit verweer heeft de rechtbank een deskundige benoemd. De conclusie van de
deskundige is dat het chalet (van [geïntimeerde] ) niet tot een waardevermeerdering van het
perceel van [appellant] heeft geleid.
4.9
[geïntimeerde] heeft het rapport van de deskundige bestreden. De rechtbank heeft het
rapport vervolgens buiten beschouwing gelaten, volgens [appellant] ten onrechte. Het hof
zal daarom eerst ingaan op de vraag naar de betekenis van het rapport voor het geschil
tussen partijen.
4.1
Volgens [geïntimeerde] heeft de deskundige zijn onderzoek ondeugdelijk
uitgevoerd en is zijn rapport uiterst partijdig. [geïntimeerde] baseert dat allereerst op het feit
dat de deskundige het perceel pas heeft bezichtigd toen het chalet al was verwijderd. Op de
vraag van zijn advocaat hoe de deskundige de hem gestelde vraag kon beantwoorden, heeft
zijn advocaat nooit een antwoord ontvangen, aldus [geïntimeerde] . Hij voegt daaraan toe dat
de deskundige de waarde heeft bepaald op basis van door [appellant] aangeleverde foto’s
en video’s. [geïntimeerde] is niet in de gelegenheid gesteld zelf foto’s en video’s of andere
documenten aan de deskundige te leveren en heeft ook niet de gelegenheid gehad op de door
[appellant] aangeleverde informatie te reageren, aldus nog steeds [geïntimeerde] .
4.11
Uit het rapport van de deskundige blijkt dat voor het antwoord op de vraag of de
waarde van het perceel van [appellant] is toegenomen door de aanwezigheid van het chalet
de precieze toestand van het chalet slechts zijdelings (en beperkt) van belang is. De
deskundige heeft vastgesteld dat de aanwezigheid van een chalet in beginsel niet leidt tot een
toename van de waarde van een perceel als dat van [appellant] . Dat uitgangspunt heeft de
deskundige in zijn rapport overtuigend toegelicht. Het is door [geïntimeerde] ook niet,
gemotiveerd, weersproken. [geïntimeerde] heeft ook niet gesteld, en al helemaal niet
toegelicht, dat dit uitgangspunt verband houdt met de, vermeende, partijdigheid van de
deskundige. Het hof zal de deskundige daarin dan ook volgen.
4.12
De deskundige heeft, vervolgens, vastgesteld dat er in dit geval geen reden is om van
dit uitgangspunt - een chalet leidt niet tot een waardevermeerdering van een perceel als dat
van [appellant] - af te wijken. De deskundige heeft allereerst vastgesteld dat het niet voor
de hand ligt dat het chalet functioneel gebruikt wordt, bijvoorbeeld als kantoorruimte, omdat
er naast het chalet al een vergelijkbare ruimte op het perceel aanwezig was. [geïntimeerde]
heeft die vaststelling niet bestreden, zodat van de juistheid daarvan kan worden uitgegaan.
4.13
Ten slotte heeft de deskundige beoordeeld of het chalet een waardeverhogend effect
heeft op het perceel, doordat de onderdelen ervan na demontage te gelde kunnen worden
gemaakt. Het hof leest het rapport zo, dat dit niet het geval is, omdat de te verwachten
opbrengst van de onderdelen van het chalet niet hoger is dan de kosten van demontage,
afvoer en verwijdering. Het hof merkt in dit verband op dat de deskundige in zijn rapport op
dit punt, bij vergissing, het woord “lager” heeft gebruikt, terwijl zich uit de context (onder
meer de conclusie) laat afleiden dat hij het woord “hoger” bedoeld heeft. Alleen bij het
oordeel van de deskundige op dit punt kan de staat van het chalet mogelijk een rol hebben
gespeeld. De deskundige heeft zich voor zijn oordeel over de staat van het chalet
aanvankelijk alleen gebaseerd op door [appellant] aan hem verstrekte informatie. Uit de
door [appellant] overgelegde correspondentie met de deskundige volgt dat deze informatie
ook aan (de advocaat van) [geïntimeerde] is verstrekt. [geïntimeerde] had naar aanleiding
daarvan ook zelf informatie over de staat van het chalet kunnen verstrekken. In zijn rapport
heeft de deskundige geschreven dat hij tijdens de bezichtiging met partijen “uitdrukkelijk aan
beide partijen heeft gevraagd om aanvullende informatie”. Dat [geïntimeerde] die informatie
vervolgens niet heeft verstrekt, ook nadat hij ermee werd geconfronteerd dat [appellant]
wel aanvullende informatie had verstrekt, kan hij de deskundige niet in redelijkheid
verwijten. Bovendien heeft hij naar aanleiding van het concept-rapport alsnog aanvullende
informatie verstrekt en de deskundige heeft die informatie vervolgens in zijn oordeel
betrokken. Hij schrijft in zijn rapport:
“ [geïntimeerde] meldt dat hetgeen door taxateur verwoord niet juist is; het zou geen
verouderd chalet zijn met deels verrotte kozijnen. Taxateur heeft die conclusie getrokken
op basis van de door [appellant] gestuurde foto’s. In de door [geïntimeerde] gestuurde
foto’s ziet taxateur het beeld van een verouderde stacaravan waar blijkbaar een schil van
nieuw hout omheen is gebouwd. Taxateur ziet dan ook geen reden om de gebruikte
kwalificaties te herzien”.
Uit deze passage volgt dat de deskundige zich voor zijn definitieve oordeel wel degelijk ook
op door [geïntimeerde] verstrekte informatie over het chalet heeft gebaseerd, zodat de
kritiek van [geïntimeerde] dat de deskundige zich alleen heeft gebaseerd op door [appellant]
verstrekte informatie geen hout snijdt. Voor zover [geïntimeerde] het oordeel van de
deskundige over de waarde van het chalet inhoudelijk heeft willen weerspreken, heeft hij
dat onvoldoende gemotiveerd gedaan.
4.14
[geïntimeerde] heeft ook nog aangevoerd dat de deskundige niet is ingegaan op zijn
kritiek op het concept-rapport. Het hof volgt [geïntimeerde] daarin niet. Op bladzijde 5 van
zijn rapport heeft de deskundige de kritiek van [geïntimeerde] vermeld en besproken.
4.15
De conclusie is dat de kritiek van [geïntimeerde] op het rapport van de deskundige
ongegrond is. Er is dan ook geen goede reden om, zoals de rechtbank heeft gedaan, het
rapport buiten beschouwing te laten. Het rapport biedt geen steun voor de stelling van
[geïntimeerde] dat [appellant] door de bouw van het chalet op zijn perceel is verrijkt. [appellant]
heeft die stelling ook niet op een andere manier onderbouwd. Dat betekent dat
er niet van kan worden uitgegaan dat van enige verrijking van [appellant] sprake is. Alleen
om deze reden al is de vordering van [geïntimeerde] ook niet op de grondslag van
ongerechtvaardigde verrijking toewijsbaar.
4.16
Uit wat hiervoor bij de bespreking van de onrechtmatige daad is overwogen, dat [geïntimeerde]
ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij schade heeft geleden, zodat zijn
vordering, voor zover die is gebaseerd op ongerechtvaardigde verrijking, ook daarom niet
toewijsbaar is.
Conclusies
4.17
Omdat hij onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake is van schade en of verrijking
is de respectievelijk op onrechtmatige daad en ongerechtvaardigde verrijking gebaseerde
vordering van [geïntimeerde] op [appellant] niet toewijsbaar. De rechtbank heeft deze
vordering dan ook ten onrechte toegewezen. De grieven van [appellant] slagen in zoverre
en kunnen verder onbehandeld blijven.
4.18
Het hof zal het eindvonnis van de rechtbank vernietigen en de vordering van [appellant]
alsnog afwijzen. [geïntimeerde] zal worden veroordeeld in de kosten van de procedure
bij de rechtbank (geliquideerd salaris van de advocaat: 2 punten, tarief III), waaronder de
helft van de kosten van het deskundigenbericht (€ 1.098,-), en bij het hof (geliquideerd
salaris van de advocaat: 1 punt, tarief III).
4.19
[appellant] zal niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering tot opheffing
van het ten laste van hem gelegde beslag.

5.De beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis dat de rechtbank Noord-Nederland op 17 juli 2019 tussen partijen
heeft gewezen,
en beslist opnieuw als volgt:
wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten en stelt die proceskosten vast:
- voor de procedure bij de rechtbank op €1.983,08 aan verschotten en op € 1.390,- voor
geliquideerd salaris van de advocaat;
- voor de procedure bij het hof op € 840,01 aan verschotten en op € 1.442,- voor
geliquideerd salaris van de advocaat;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn vordering tot opheffing van het
ten laste van hem gelegde beslag.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. de Hek, P.S. Bakker en R. Koolhoven en is uitgesproken
op 8 februari 2022 door de rolraadsheer, in aanwezigheid van de griffier.