In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 november 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland van 16 april 2019. De officier van justitie had hoger beroep ingesteld tegen de vrijspraak van de rechtbank, maar het hof heeft geoordeeld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in het hoger beroep. Dit oordeel is gebaseerd op de vaststelling dat de officier van justitie een beperking heeft aangebracht in de akte instellen hoger beroep, wat in strijd is met artikel 407 van het Wetboek van Strafvordering. De raadsman van de verdachte had betoogd dat deze beperking ongeoorloofd was en het hof heeft dit standpunt gevolgd.
Het hof heeft de zaak behandeld op de terechtzittingen van 3 maart 2022 en 1 november 2022, waarbij het hof kennis heeft genomen van de argumenten van de verdachte, zijn raadsman mr. S.F.W. van 't Hullenaar, en de advocaat-generaal. De advocaat-generaal had betoogd dat de akte in samenhang met de appelschriftuur moest worden bezien, maar het hof heeft geoordeeld dat de beperking die door de officier van justitie was aangebracht, niet geaccepteerd kon worden. Hierdoor is de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.
De beslissing van het hof is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het bevestigt dat het openbaar ministerie zich aan de wettelijke vereisten moet houden bij het instellen van hoger beroep. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid en volledigheid in de processtukken, om te voorkomen dat een hoger beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard.