ECLI:NL:GHARL:2022:9733

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 november 2022
Publicatiedatum
15 november 2022
Zaaknummer
21-002358-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in hoger beroep en de veroordeling voor medeplegen van poging tot zware mishandeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van een poging tot zware mishandeling. Het hof heeft vastgesteld dat de officier van justitie een beperking heeft aangebracht in de akte instellen hoger beroep, wat in strijd is met artikel 407 van het Wetboek van Strafvordering. Hierdoor is de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 27 juli 2018 in een zwembad in Arnhem, waar de verdachte en medeverdachten het slachtoffer hebben geschopt en geslagen. Het hof heeft de bewijsconstructie van de rechtbank grotendeels overgenomen en geoordeeld dat de verdachte en haar medeverdachten gezamenlijk geweld hebben gebruikt tegen het slachtoffer. De verdachte is vrijgesproken van de poging tot doodslag, maar het hof heeft het subsidiair tenlastegelegde bewezen verklaard. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 72 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 120 uren. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen behandeld, waarbij de benadeelde partij [slachtoffer] gedeeltelijk in het gelijk is gesteld.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002358-19
Uitspraak d.d.: 15 november 2022
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 16 april 2019 met parketnummer 05-720293-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 3 maart 2022 (waarna het hof op 17 maar 2022 een tussenarrest heeft gewezen) en van 1 november 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en haar raadsman, mr. J.A. Schadd, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep van het openbaar ministerie

De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in het hoger beroep moet worden verklaard, omdat het hoger beroep in de appelakte op ongeoorloofde wijze is beperkt.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in het hoger beroep. In de appelakte worden weliswaar beperkingen aangebracht, maar deze akte moet worden bezien in samenhang met de appelschriftuur. Met de bewoordingen in de akte is bedoeld duidelijk te maken dat het hoger beroep voor wat betreft feit 1 zou moeten zien op het subsidiair tenlastegelegde. Dat laat onverlet dat het hof zich ook moet uitlaten over het onder feit 1 primair tenlastegelegde, aldus de advocaat-generaal.
Het hof overweegt dat de officier van justitie bij het instellen van het hoger beroep in de appelakte heeft laten opnemen: “
Beroep in te stellen tegen het eindvonnis d.d. 16 april 2019, het hoger beroep richt zich op tegen de vrijspraak voor het primaire feit en tegen de strafmaat”.
Naar het oordeel van het hof heeft het openbaar ministerie hiermee een beperking in de omvang van het hoger beroep aangebracht. Een dergelijke beperking is in strijd met het bepaalde in artikel 407 van het Wetboek van Strafvordering. Dat betekent dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het ingestelde hoger beroep.

Het vonnis waarvan beroep

Bij voormeld vonnis heeft de rechtbank verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde poging tot doodslag, maar heeft bewezenverklaard het medeplegen van poging tot zware mishandeling. Verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en met bijzondere voorwaarden.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging en tot een andere beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] komt en zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
Zij op of omstreeks 27 juli 2018 te Arnhem tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
-Die [slachtoffer] naar de grond heeft/hebben getrokken,
-(vervolgens) (terwijl die [slachtoffer] op de grond ligt) die [slachtoffer] meerdere malen met kracht (met geschoeide voet(en)) in/op/tegen het hoofd/gezicht en/of het (boven)lichaam heeft/hebben geschopt en/of getrapt,
-Meerdere malen met kracht in/op/tegen het hoofd/gezicht heeft/hebben geslagen en/of gestompt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
Zij op of omstreeks 27 juli 2018 te Arnhem tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
-Die [slachtoffer] naar de grond heeft/hebben getrokken,
-(vervolgens) (terwijl die [slachtoffer] op de grond ligt) die [slachtoffer] meerdere malen met kracht (met geschoeide voet(en)) in/op/tegen het hoofd/gezicht en/of het (boven)lichaam heeft/hebben geschopt en/of getrapt,
-Meerdere malen met kracht in/op/tegen het hoofd/gezicht heeft/hebben geslagen en/of gestompt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
Zij op of omstreeks 27 juli 2018 te Arnhem tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer] heeft mishandeld door;
-Die [slachtoffer] naar de grond te trekken,
-(vervolgens) (terwijl die [slachtoffer] op de grond ligt) die [slachtoffer] meerdere malen met kracht (met geschoeide voet(en)) in/op/tegen het hoofd/gezicht en/of het (boven)lichaam te schoppen en/of te trappen,
-Meerdere malen met kracht in/op/tegen het gezicht te slaan en/of te stompen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak primair tenlastegelegde

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat zij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Bewijsoverwegingen subsidiair tenlastegelegde [1]
Het hof kan zich in grote mate verenigen met de bewijsconstructie van de rechtbank en zal deze hieronder grotendeels (letterlijk) overnemen.
Op 27 juli 2018 was [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) in zwembad Klarenbeek in Arnhem als badmeester aan het werk. Verdachte was in het zwembad aanwezig, evenals de broers [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) en [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ). Rond sluitingstijd heeft [slachtoffer] onder andere [medeverdachte 1] verzocht het zwembad te verlaten. Tussen [medeverdachte 1] en [slachtoffer] is een discussie ontstaan. [2]
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij, nadat hij een jongen in een lichtblauwe zwembroek vanwege een eerder incident waarbij zijn keel werd dichtgeknepen, wilde belette het zwembad te verlaten, samen met deze jongen op de grond belandde. Vervolgens voelde hij vanuit meerdere richtingen trappen tegen zijn hoofd, ook toen hij de jongen inmiddels niet meer vast had. Ook kreeg hij meerdere trappen tegen zijn lichaam. [3]
Verdachte heeft verklaard dat ze één of twee keer tegen de arm of schouder van [slachtoffer] heeft getrapt. [4] [benadeelde] heeft verklaard dat hij zag dat zijn zoon ( [slachtoffer] ) bij de uitgang van het zwembad door drie personen meerdere malen werd geslagen tegen zijn hoofd en getrapt tegen zijn lichaam. [5] Ook getuige [getuige 1] heeft verklaard dat ze zag dat meerdere personen op de badmeester aan het intrappen waren. [6]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat ze zag dat [slachtoffer] op zijn gezicht en bovenlichaam werd geslagen en geschopt, dit ging door toen [slachtoffer] op de grond
lag. [7] [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] trapten meer dan tien keer met kracht tegen het lichaam van [slachtoffer] . Een meisje, dat getuige later herkende als verdachte, schopte meerdere keren tegen het achterhoofd van [slachtoffer] . [8]
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat zij zag dat de getinte jongen, die zij kent als [medeverdachte 3] ,
[slachtoffer] tegen zijn hoofd sloeg. Zij heeft ook gezien dat [slachtoffer] met de jongen met de lichtblauwe zwembroek op de grond lag. [9] Deze jongen herkende zij later als [medeverdachte 2] . [10] Toen [slachtoffer] op de grond lag, werd hij door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] getrapt tegen zijn hoofd en zijn ribben. [11] Verdachte trapte [slachtoffer] drie keer in zijn gezicht toen hij op de grond
lag. [12]
Het hof is op basis van de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen, in onderling verband en
samenhang bezien, van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte en in elk geval medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] gezamenlijk geweld tegen [slachtoffer] hebben gebruikt door hem tegen zijn lichaam en hoofd te trappen en te slaan. Tevens is gebleken dat verdachte een grotere rol in het geheel gespeeld dan ze zelf heeft verklaard.
Aan verdachte wordt verweten dat zij en haar medeverdachten [slachtoffer] met schoenen aan tegen het hoofd hebben geschopt. Naar het oordeel van het hof is hiervan echter niet gebleken. Verdachte heeft verklaard dat ze slippers van het merk Birkenstock droeg. Die verklaring wordt bevestigd door getuige [getuige 3] . Ook [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij slippers droeg. Die verklaring wordt bevestigd door getuige Wiemer. De andersluidende verklaringen in het dossier acht het hof op dit punt onvoldoende aannemelijk. Die verklaringen zijn ook onvoldoende specifiek om op grond daarvan te oordelen dat [medeverdachte 1] wel schoenen droeg.
Naar het oordeel van het hof doet het schoppen tegen het hoofd zonder schoenen aan of met (zachte of Birkenstock) slippers niet zonder meer de aanmerkelijke kans op overlijden ontstaan. Het dossier bevat geen specifieke informatie waaruit deze aanmerkelijke kans in dit geval wel blijkt. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de tenlastegelegde poging tot doodslag.
Het meerdere malen met meerdere personen tegen een kwetsbaar lichaamsdeel van [slachtoffer] -te weten het hoofd- schoppen en slaan terwijl [slachtoffer] op de grond lag, kan naar uiterlijke verschijningsvorm echter wel worden aangemerkt als zo zeer gericht op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan zijn dan dat er een aanmerkelijke kans was dat dergelijk letsel zou ontstaan en dat verdachte en medeverdachten die aanmerkelijke kans ook hebben aanvaard. Verdachte moet immers, als ieder weldenkend mens, van de kwetsbaarheid van het hoofd op de hoogte zijn geweest.
Het hof acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde (medeplegen van poging tot zware mishandeling) heeft begaan.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op
of omstreeks27 juli 2018 te Arnhem tezamen en in vereniging met
een of meeranderen
, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
-
die [slachtoffer] naar de grond heeft/hebben getrokken,
-
(vervolgens)(terwijl die [slachtoffer] op de grond ligt) die [slachtoffer] meerdere malen met kracht
(met geschoeide voet(en)) in/op/tegen het hoofd
/gezichten
/ofhet (boven)lichaam heeft
/hebbengeschopt en/of getrapt,
-meerdere malen met kracht
in/op/tegen het hoofd
/gezichtheeft
/hebbengeslagen en/of gestompt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De advocaat-generaal heeft, uitgaande van een poging tot doodslag, gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Daarbij dienen de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering te worden opgelegd. Er is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn. Aangezien deze overschrijding beperkt is, kan worden volstaan met de constatering daarvan, aldus de advocaat-generaal.
De verdediging heeft erop gewezen dat verdachte ten tijde van het incident niet eerder voor een gewelddelict was veroordeeld. Verder dient, volgens de verdediging, rekening te worden gehouden met de ouderdom van het feit en de overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof heeft in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen en is van oordeel dat de hierna te melden strafoplegging in overeenstemming is met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot zware mishandeling. Samen met anderen heeft zij onder andere tegen het hoofd van [slachtoffer] getrapt terwijl hij op de grond lag. Weliswaar werd verdachte geconfronteerd met een worsteling tussen [slachtoffer] en [medeverdachte 2] (haar toenmalige partner), maar dit rechtvaardigt geenszins het door verdachte en haar medeverdachten toegepaste geweld, welk geweld nog heeft voortgeduurd nadat de genoemde worsteling was afgelopen.
Extra kwalijk acht het hof dat het geweld plaatsvond in een openbare gelegenheid, een zwembad, waarbij veel omstanders getuige waren van het geweld. De gebeurtenissen in het zwembad hebben tot grote onrust in de samenleving geleid.
Het hof zal tot een lagere straf komen dan gevorderd door de advocaat-generaal, reeds omdat het van een andere bewezenverklaring uitgaat.
Oriëntatiepunt voor een zware mishandeling door middel van het schoppen tegen het hoofd is een gevangenisstraf van zes maanden onvoorwaardelijk. Het hof slaat er enerzijds acht op dat het in deze zaak niet om het voltooide delict gaat, maar om een poging daartoe, maar anderzijds dat er sprake is van medeplegen. Het hof zal in het voordeel van verdachte rekening houden met haar jeugdige leeftijd en met haar toenmalige en met haar huidige persoonlijke omstandigheden, zoals zij die ter terechtzitting naar voren heeft gebracht.
Gezien het voorgaande acht het hof de door de rechtbank opgelegde straf in beginsel passend. Echter, in de overschrijding van de redelijke termijn, ziet het hof aanleiding een zodanige straf op te leggen dat verdachte niet een verdere onvoorwaardelijke gevangenisstraf hoeft te ondergaan.
Het hof zal verdachte om die redenen veroordelen tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 72 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, en daarnaast tot een taakstraf van 120 uren. Aan het voorwaardelijke strafdeel zullen de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden worden verbonden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.775,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Onvoldoende is gebleken dat de gestelde schade door het bewezenverklaarde handelen van verdachte is veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in zijn vordering niet worden ontvangen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.860,53, bestaande uit € 2.500,00 aan immateriële schade en € 1.360,53 aan diverse posten van materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.267,40. De benadeelde partij heeft de vordering gehandhaafd met uitzondering van de gevorderde telefoonkosten.
De verdediging heeft zich ten aanzien van deze vordering gerefereerd aan het oordeel het van hof.
Materiële schade
De vordering tot vergoeding van materiële schade bestaat (in hoger beroep) uit de volgende onderdelen:
  • € 385,00, kosten van het betaalde eigen risico van de ziektekostenverzekering;
  • € 103,53, aan kilometervergoeding en parkeergeld, verband houdende met reizen naar het politiebureau, een advocaat, zittingen en slachtoffergesprekken;
  • € 747,00, aan gederfde inkomsten;
  • € 100,00, aan kosten voor het hoger beroep, zijnde reis- en parkeerkosten.
Het hof overweegt als volgt.
Het gevorderde met betrekking tot de gederfde inkomsten zal, gezien de gegeven onderbouwing en het ontbreken van een betwisting door de verdediging, worden toegewezen. De kosten van het reizen naar het politiebureau voor het doen van aangifte (groot € 17,40) komen, als rechtstreekse materiële schade, eveneens voor vergoeding in aanmerking.
De reis- of verblijfskosten voor het bijwonen van zittingen, slachtoffergesprekken of gesprekken met een advocaat komen niet voor vergoeding in aanmerking. Reeds doordat de benadeelde partij zich ter terechtzitting heeft laten bijstaan door een advocaat zijn deze kosten niet aan te merken als rechtstreekse materiële schade en ook niet toewijsbaar als proceskosten. Deze kosten zullen dan ook worden afgewezen.
Het hof stelt vast dat de kosten met betrekking tot het eigen risico niet zijn onderbouwd. Een nadere beoordeling van deze kosten zal een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren, zodat het hof de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vordering.
Immateriële schade
Naar het oordeel van het hof is in voldoende mate komen vast te staan dat het bewezenverklaarde heeft geleid tot nadeel dat niet in vermogensschade bestaat. Met de rechtbank stelt het hof de omvang van deze immateriële schade naar billijkheid vast op € 1.250,00. Ten aanzien van het meer gevorderde ter vergoeding van immateriële schade is het hof van oordeel dat een goede beoordeling hiervan nader onderzoek vergt, hetgeen een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. In zoverre zal het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering en kan de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Hoofdelijkheid en wettelijke rente
De hiervoor genoemde toe te wijzen schadeposten zullen hoofdelijk worden toegewezen, nu verdachte samen met haar mededaders tot vergoeding daarvan is gehouden. De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen op de hierna te noemen wijze.
Schadevergoedingsmaatregel
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 47, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn, met uitzondering van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
90 (negentig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
72 (tweeënzeventig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren:
  • ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden;
  • geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen; of
  • de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte verplicht is zich gedurende de proeftijd te melden bij de reclassering, voor zover en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte gedurende de proeftijd actief zal deelnemen aan een COVA gedragsinterventie of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van Kairos of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.014,40 (tweeduizend veertien euro en veertig cent) bestaande uit € 764,40 (zevenhonderdvierenzestig euro en veertig cent) materiële schade en € 1.250,00 (duizend tweehonderdvijftig euro) immateriële schade,waarvoor verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 186,13 (honderdzesentachtig euro en dertien cent) aan materiële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.014,40 (tweeduizend veertien euro en veertig cent) bestaande uit € 764,40 (zevenhonderdvierenzestig euro en veertig cent) materiële schade en € 1.250,00 (duizend tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 30 (dertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover verdachte of haar mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
- 28 juli 2018 over een bedrag van € 17,40 ter zake van reiskosten;
- 30 september 2018 over een bedrag van € 747,00 ter zake van gederfde inkomsten;
- 27 juli 2018 ten aanzien van de immateriële schade.
Aldus gewezen door
mr. A. van Maanen, voorzitter,
mr. O.G. Schuur en mr. R.D.J. Visschers, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C. Aalders, griffier,
en op 15 november 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 15 november 2022.
Tegenwoordig:
mr. J. Corthals, voorzitter,
mr. M. Zwartjes, advocaat-generaal,
mr. C. Keuker, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Midden opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-20183589094, gesloten op 4 oktober 2018.
2.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] , p. 544 en proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , p. 125 en 126.
3.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , p. 128.
4.Proces-verbaal van de terechtzitting bij de rechtbank d.d. 2 april 2019, p. 2.
5.Processen-verbaal van aangifte door [benadeelde] , p. 172, 178 en 179.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 220.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 203.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 206 en proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 210 en 211.
9.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , p. 189.
10.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , p. 194.
11.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , p. 189.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , p. 196.