ECLI:NL:GHARL:2022:9726

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 november 2022
Publicatiedatum
15 november 2022
Zaaknummer
21-002283-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep van zowel de verdachte als het openbaar ministerie wegens procedurele tekortkomingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland van 16 april 2019. De zaak betreft een strafrechtelijke procedure waarin zowel de verdachte als de officier van justitie hoger beroep hebben ingesteld. Het hof heeft vastgesteld dat de officier van justitie een beperking heeft aangebracht in de akte van hoger beroep, wat in strijd is met artikel 407 van het Wetboek van Strafvordering. Hierdoor heeft het hof de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.

De verdachte heeft geen bezwaren geuit tegen het vonnis en heeft na de aanvang van de behandeling in hoger beroep aangegeven het hoger beroep te willen intrekken. Het hof heeft echter geoordeeld dat intrekking niet meer mogelijk was, aangezien de behandeling al was gestart. Desondanks heeft het hof, op basis van artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, de verdachte ook niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, omdat hij geen belang meer had bij voortzetting van de procedure.

De beslissing van het hof houdt in dat zowel de verdachte als de officier van justitie niet-ontvankelijk zijn verklaard in hun hoger beroep, wat betekent dat de eerdere uitspraak van de rechtbank in stand blijft. Deze uitspraak benadrukt het belang van correcte procedurele stappen in het strafrecht en de gevolgen van het niet naleven van deze regels.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002283-19
Uitspraak d.d.: 1 november 2022
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 16 april 2019 met parketnummer 05-720291-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 3 maart 2022 (waarna het hof op 17 maart 2022 een tussenarrest heeft gewezen) en 1 november 2022.
Het hof heeft kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
mr. J.A. Schadd, en door de advocaat-generaal naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep van het openbaar ministerie

De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in het hoger beroep moet worden verklaard, omdat het hoger beroep in de appelakte op ongeoorloofde wijze is beperkt.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in het hoger beroep. In de appelakte worden weliswaar beperkingen aangebracht, maar deze akte moet worden bezien in samenhang met de appelschriftuur. Met de bewoordingen in de akte is bedoeld duidelijk te maken dat het hoger beroep voor wat betreft feit 1 zou moeten zien op het subsidiair tenlastegelegde. Dat laat onverlet dat het hof zich ook moet uitlaten over het onder feit 1 primair tenlastegelegde, aldus de advocaat-generaal.
Het hof overweegt dat de officier van justitie bij het instellen van het hoger beroep in de appelakte heeft laten opnemen: “
Beroep in te stellen tegen het eindvonnis d.d. 16 april 2019, het hoger beroep richt zich tegen de vrijspraak voor feit 1 subsidiair en tegen de vrijspraak feit 2 primair en tegen de strafmaat”.
Naar het oordeel van het hof heeft het openbaar ministerie hiermee een beperking in de omvang van het hoger beroep aangebracht. Een dergelijke beperking is in strijd met het bepaalde in artikel 407 van het Wetboek van Strafvordering. Dat betekent dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het ingestelde hoger beroep.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep van verdachte

De raadsman van verdachte heeft voorafgaand aan de terechtzitting van 1 november 2022 een akte tot intrekking van het hoger beroep laten opstellen. Intrekking van het hoger beroep is echter niet meer mogelijk, omdat reeds op 3 maart 2022 een aanvang is gemaakt met de behandeling van het beroep.
Gezien al het vorenstaande ziet het hof evenwel aanleiding toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. De verdachte heeft geen bezwaren opgegeven tegen het hierboven genoemde vonnis en door het laten opmaken van voormelde akte tot intrekking van het hoger beroep heeft hij duidelijk gemaakt dat hij geen belang meer heeft bij het verder voortzetten van het hoger beroep. Het hof ziet zelf ook geen redenen die een inhoudelijke behandeling van de zaak noodzakelijk maken. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte en de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Aldus gewezen door
mr. A. van Maanen, voorzitter,
mr. O.G. Schuur en mr. R.D.J. Visschers, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C. Aalders, griffier,
en op 1 november 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.