ECLI:NL:GHARL:2022:9725

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 november 2022
Publicatiedatum
15 november 2022
Zaaknummer
21-002282-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van hoger beroep inzake mishandeling en wapenbezit

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van meerdere geweldsdelicten, maar het hof heeft de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep vanwege een onterecht aangebrachte beperking in de appelakte. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer, [slachtoffer 1], bij de keel heeft vastgepakt en deze heeft dichtgeknepen, wat is gekwalificeerd als medeplegen van mishandeling. De verdachte is vrijgesproken van de poging tot doodslag en zware mishandeling, evenals van andere geweldsdelicten. Daarnaast is de verdachte veroordeeld voor het voorhanden hebben van wapens, waaronder messen. Het hof heeft de strafmaat vastgesteld op 17 dagen gevangenisstraf, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot schadevergoeding is gedeeltelijk toegewezen, terwijl de vordering van [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk is verklaard.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002282-19
Uitspraak d.d.: 15 november 2022
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 16 april 2019 met parketnummer 05-720290-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 3 maart 2022 (waarna het hof op 17 maart 2022 een tussenarrest heeft gewezen) en van 1 november 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr. G.F. Schadd, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep van het openbaar ministerie

De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in het hoger beroep moet worden verklaard, omdat het hoger beroep in de appelakte op ongeoorloofde wijze is beperkt.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in het hoger beroep. In de appelakte worden weliswaar beperkingen aangebracht, maar deze akte moet worden bezien in samenhang met de appelschriftuur. Met de bewoordingen in de akte is bedoeld duidelijk te maken dat het hoger beroep voor wat betreft feit 1 zou moeten zien op het subsidiair tenlastegelegde. Dat laat onverlet dat het hof zich ook moet uitlaten over het onder feit 1 primair tenlastegelegde, aldus de advocaat-generaal.
Het hof overweegt dat de officier van justitie bij het instellen van het hoger beroep in de appelakte heeft laten opnemen: “
Beroep in te stellen tegen het eindvonnis d.d. 16 april 2019, het hoger beroep richt zich op tegen de vrijspraak voor feit 1 subsidiair en tegen de vrijspraak feit 2 primair en tegen de strafmaat”.
Naar het oordeel van het hof heeft het openbaar ministerie hiermee een beperking in de omvang van het hoger beroep aangebracht. Een dergelijke beperking is in strijd met het bepaalde in artikel 407 van het Wetboek van Strafvordering. Dat betekent dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het ingestelde hoger beroep.

Het vonnis waarvan beroep

Bij voormeld vonnis heeft de rechtbank verdachte vrijgesproken van het primair en subsidiair onder feit 1, het primair onder feit 2 en het primair en subsidiair onder feit 3 tenlastegelegde. De rechtbank heeft verdachte vervolgens wegens het medeplegen van mishandeling (feit 1, meer subsidiair), medeplegen van een poging tot zware mishandeling (feit 2 subsidiair), mishandeling (feit 3, meer subsidiair) en handelen in strijd met de Wet Wapens en Munitie, meermalen gepleegd (feit 4), veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing, tot een andere strafoplegging en tot een andere beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] komt en zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 27 juli 2018 te Arnhem tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer 1] bij zijn keel heeft/hebben gepakt en/of de keel heeft/hebben dichtgeknepen en/of de keel dichtgeknepen heeft gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 27 juli 2018 te Arnhem tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer 1] bij zijn keel heeft/hebben gepakt en/of de keel heeft/hebben dichtgeknepen en/of de keel dichtgeknepen heeft gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. meer subsidiair
hij op of omstreeks 27 juli 2018 te Arnhem tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer 1] heeft mishandeld door; die [slachtoffer 1] bij zijn keel te pakken en/of de keel dicht te knijpen en/of de keel dichtgeknepen te houden,
2. primair
hij op of omstreeks 27 juli 2018 te Arnhem tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, -Die [slachtoffer 1] naar de grond heeft/hebben getrokken, -(vervolgens) (terwijl die [slachtoffer 1] op de grond ligt) die [slachtoffer 1] meerdere malen met kracht (met geschoeide voet(en)) in/op/tegen het hoofd/gezicht en/of het (boven)lichaam heeft/hebben geschopt en/of getrapt, -Meerdere malen met kracht in/op/tegen het hoofd/gezicht heeft/hebben geslagen en/of gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. subsidiair
hij op of omstreeks 27 juli 2018 te Arnhem tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, -Die [slachtoffer 1] naar de grond heeft/hebben getrokken, -(vervolgens) (terwijl die [slachtoffer 1] op de grond ligt) die [slachtoffer 1] meerdere malen met kracht (met geschoeide voet(en)) in/op/tegen het hoofd/gezicht en/of het (boven)lichaam heeft/hebben geschopt en/of getrapt, -Meerdere malen met kracht in/op/tegen het hoofd/gezicht heeft/hebben geslagen en/of gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. meer subsidiair
hij op of omstreeks 27 juli 2018 te Arnhem tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer 1] heeft mishandeld door; -Die [slachtoffer 1] naar de grond te trekken, -(vervolgens) (terwijl die [slachtoffer 1] op de grond ligt) die [slachtoffer 1] meerdere malen met kracht (met geschoeide voet(en)) in/op/tegen het hoofd/gezicht en/of het (boven)lichaam te schoppen en/of te trappen, -Meerdere malen met kracht in/op/tegen het gezicht te slaan en/of te stompen;
3. primair
hij op of omstreeks 27 juli 2018 te Arnhem tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer 2] meerdere malen met (zeer) (veel) kracht in/op/tegen het gezicht/hoofd heeft/hebben geslagen en/of gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3. subsidiair
hij op of omstreeks 27 juli 2018 te Arnhem openlijk, te weten in/bij, althans op het terrein van, Zwembad Klarenbeek, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 2] , door meerdere malen die [slachtoffer 2] met kracht in/op/tegen het gezicht/hoofd te slaan en/of te stompen, terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten een bult boven zijn linker wenkbrauw en/of een gezwollen kaak en/of een scheur in de kaak, voor [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad;
3. meer subsidiair
hij op of omstreeks 27juli 2018 te Arnhem tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] meerdere malen met kracht in/op/tegen het gezicht/hoofd te slaan en/of te stompen;
4.
hij op of omstreeks 8 augustus 2018 te Arnhem, een of meer wapens van categorie I, onder 1, te weten; - een stiletto, - twee vlindermessen en/of - een boksbeugel, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsoverwegingen [1]
Het hof kan zich in grote mate verenigen met de bewijsconstructie van de rechtbank ten aanzien van de feiten 1 en 4 en zal deze hieronder grotendeels (letterlijk) overnemen. Ten aanzien van de feiten 2 en 3 komt het hof tot een ander bewijsoordeel dan de rechtbank, welk oordeel hieronder wordt weergegeven.
Ten aanzien van feit 1
Op 27 juli 2018 was [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) in zwembad Klarenbeek in Arnhem als badmeester aan het werk. Verdachte was in het zwembad aanwezig, evenals zijn broer [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ). Rond sluitingstijd heeft [slachtoffer 1] onder andere [medeverdachte 1] verzocht het zwembad te verlaten. Tussen [medeverdachte 1] en [slachtoffer 1] is een discussie ontstaan. [2]
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij, nadat hij een discussie met [medeverdachte 1] had gehad, op agressieve wijze door een tweede persoon, een persoon met een getinte huidskleur, werd aangesproken. Vrij snel daarna kwam ook [medeverdachte 1] weer op hem af. Er kwam ook nog een derde persoon bij. Deze derde persoon droeg een lichtblauwe zwembroek. [slachtoffer 1] is vervolgens door [medeverdachte 1] en de tweede persoon en mogelijk ook de derde persoon bij zijn keel gepakt en tegen een muurtje gedrukt. [slachtoffer 1] voelde drie handen op zijn keel drukken. Toen hij zijn collega [getuige] “hee hee hee” hoorde roepen, was de greep van de drie handen weg. Door het knijpen is pijn aan zijn nekspieren ontstaan. [3]
Getuige [getuige] , een collega van [slachtoffer 1] , heeft verklaard dat een man met een donker getinte huidskleur [slachtoffer 1] bij zijn keel pakte. Vervolgens pakten ook twee andere mannen allebei met één hand [slachtoffer 1] bij zijn keel. [slachtoffer 1] werd omhoog gedrukt. Getuige begon te schreeuwen en sloeg op de armen van de mannen waardoor [slachtoffer 1] los werd gelaten. [4]
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij samen met [medeverdachte 1] en verdachte bij [slachtoffer 1] stond toen een badjuffrouw tussen hen in kwam staan. [5]
Het hof is op basis van de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen van oordeel dat wettig en
overtuigend bewezen kan worden dat verdachte de keel van [slachtoffer 1] dicht heeft geknepen en dichtgeknepen heeft gehouden. Nu ook bewezen kan worden dat verdachte dit samen met medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] heeft gedaan, is tevens sprake geweest van medeplegen.
Het hof heeft geen reden om aan de verklaring van getuige [getuige] , zoals hiervoor weergegeven, te twijfelen nu zij zeer dichtbij stond toen het geweld tegen [slachtoffer 1] plaatsvond en specifiek heeft verklaard dat zij op de armen van de
mannen heeft geslagen om het dichtknijpen van de keel van [slachtoffer 1] te stoppen.
Aan verdachte wordt verweten dat hij heeft gehandeld met (voorwaardelijk) opzet op de
dood of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] . Voor een bewezenverklaring hiervan is vereist dat sprake is geweest van een aanmerkelijke kans dat
[slachtoffer 1] als gevolg van de handelingen van verdachte en zijn medeverdachten zou komen te overlijden of zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zijn keel ongeveer 10 seconden is dicht gedrukt en dat hij zijn adamsappel naar binnen voelde drukken. Op de spoedeisende hulp is geen letsel waargenomen aan de nek of
de hals van [slachtoffer 1] . Hoewel buiten twijfel staat dat het gebeuren zeer beangstigend voor [slachtoffer 1] is geweest en grote indruk op hem heeft gemaakt, biedt het dossier naar het oordeel van het hof onvoldoende aanknopingspunten om vast te kunnen stellen dat de duur en de intensiteit van het dichtknijpen van de keel zodanig was dat er sprake is geweest van een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] hierdoor zou komen te overlijden of zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het onder feit 1 primair en subsidiair tenlastegelegde (medeplegen poging tot doodslag en medeplegen zware mishandeling). Wel acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat sprake is geweest van het medeplegen van mishandeling.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3
Uit het dossier volgt dat verdachte met [slachtoffer 1] in een worsteling was betrokken. Tijdens en aansluitend aan die worsteling zijn geweldhandelingen gepleegd tegen [slachtoffer 1] en tegen diens vader, aangever [slachtoffer 2] . Er zijn aanwijzingen dat ook verdachte heeft deelgenomen aan de geweldshandelingen. Het hof heeft echter niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte de onder feiten 2 en 3 tenlastegelegde geweldshandelingen heeft verricht dan wel daaraan heeft deelgenomen. Het hof zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder de feiten 2 en 3 tenlastegelegde.
Ten aanzien van feit 4
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de
bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- de verklaring van verdachte [verdachte] , p.573 en 574
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 300 en
- het proces-verbaal van bevindingen, p.375.
Het hof overweegt dat een boksbeugel niet valt onder categorie I onder 1 van de Wet Wapens en munitie, zoals ten laste is gelegd, zodat verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Door de hiervoor genoemde wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 meer subsidiair en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. meer subsidiair
hij op
of omstreeks27 juli 2018 te Arnhem tezamen en in vereniging met
een of meeranderen
, althans alleen[slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] bij zijn keel te pakken en
/ofde keel dicht te knijpen en
/ofde keel dichtgeknepen te houden,
4.
hij op
of omstreeks8 augustus 2018 te Arnhem,
een ofmeer wapens van categorie I, onder 1, te weten;
- een stiletto,
- twee vlindermessen
en/of – een boksbeugel,
voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van mishandeling.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie,
meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De advocaat-generaal heeft, uitgaande van een poging tot zware mishandeling, een poging tot doodslag, een mishandeling en van het voorhanden hebben van een aantal messen, gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De raadsman van verdachte heeft verzocht geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Zou een dergelijke straf toch opgelegd worden, dan heeft de raadsman gepleit voor een straf gelijk aan het voorarrest met eventueel een taakstraf, afhankelijk van de bewezenverklaring.
Het hof heeft bij de strafoplegging in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen en is van oordeel dat de hierna te melden strafoplegging in overeenstemming is met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van mishandeling. Hij heeft samen met twee anderen [slachtoffer 1] bij de keel gepakt en zijn keel dichtgeknepen gehouden. De greep op de keel van [slachtoffer 1] werd pas losgelaten na het ingrijpen van een collega van [slachtoffer 1] . Door dit zinloze geweld moet [slachtoffer 1] een zeer beangstigend moment hebben doorgemaakt. Extra kwalijk acht het hof dat het geweld plaatsvond in een openbare gelegenheid, een zwembad, waarbij veel omstanders getuige waren van het geweld. De gebeurtenissen in het zwembad hebben tot grote onrust in de samenleving geleid.
Daarnaast heeft verdachte in zijn woning meerdere messen voorhanden gehad.
Het hof zal tot een lagere straf komen dan gevorderd door de advocaat-generaal, reeds omdat het van een andere bewezenverklaring uitgaat.
Het hof acht alles overziend voor deze feiten een gevangenisstraf voor de duur van drie weken passend. Echter, in de overschrijding van de redelijke termijn, ziet het hof aanleiding een zodanige straf op te leggen dat verdachte niet een verdere onvoorwaardelijke gevangenisstraf hoeft te ondergaan. Het hof zal verdachte dan ook veroordelen tot een gevangenisstraf van 17 dagen met aftrek van de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.860,53. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.267,40. De benadeelde partij heeft de vordering gehandhaafd met uitzondering van de gevorderde telefoonkosten.
De verdediging heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren; primair gezien de bepleite vrijspraken en subsidiair vanwege onvoldoende onderbouwing van de verschillende schadeposten.
Het hof overweegt als volgt.
De vordering van de benadeelde partij heeft betrekking op meerdere geweldshandelingen gepleegd tegen [slachtoffer 1] op 27 juli 2018, zoals aan verdachte tenlastegelegd onder de feiten 1 en 2. Nu verdachte van het onder feit 2 tenlastegelegde zal worden vrijgesproken, dient de benadeelde partij in het deel van de vordering dat op feit 2 ziet niet-ontvankelijk te worden verklaard. In de vordering wordt evenwel geen expliciet onderscheid gemaakt per feit. Het hof zal dan ook bezien welke kosten voldoende rechtstreeks verband houden met het bewezenverklaarde feit 1 om voor toewijzing in aanmerking te komen.
Materiële schade
De vordering tot vergoeding van materiële schade bestaat (in hoger beroep) uit de volgende onderdelen:
  • € 385,00, kosten van het betaalde eigen risico van de ziektekostenverzekering;
  • € 103,53, aan kilometervergoeding en parkeergeld, verband houdende met reizen naar het politiebureau, een advocaat, zittingen en slachtoffergesprekken;
  • € 747,00, aan gederfde inkomsten;
  • € 100,00, aan kosten voor het hoger beroep, zijnde reis-en parkeerkosten.
De kosten van het reizen naar het politiebureau voor het doen van aangifte (groot € 17,40) komen, als rechtstreekse materiële schade, voor vergoeding in aanmerking.
De reis- of verblijfskosten voor het bijwonen van zittingen, slachtoffergesprekken of gesprekken met een advocaat komen niet voor vergoeding in aanmerking. Reeds doordat de benadeelde partij zich ter terechtzitting heeft laten bijstaan door een advocaat zijn deze kosten niet aan te merken als rechtstreekse materiële schade en ook niet toewijsbaar als proceskosten. Deze kosten zullen dan ook worden afgewezen.
Het hof stelt vast dat de kosten met betrekking tot het eigen risico niet zijn onderbouwd. Een nadere beoordeling van deze kostenpost zal een onevenredige belasting van het strafproces opleveren, zodat het hof de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn vordering.
Voorts overweegt het hof dat uit de gegeven toelichting op de schadepost van gederfde inkomsten onvoldoende het rechtstreekse verband tussen deze schade en het onder 1 bewezenverklaarde feit blijkt. De benadeelde partij zal om die reden ook in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Immateriële schade
Naar het oordeel van het hof is in voldoende mate komen vast te staan dat het bewezenverklaarde heeft geleid tot nadeel dat niet uit vermogensschade bestaat. Met de rechtbank stelt het hof de omvang van deze immateriële schade naar billijkheid vast op € 500,00. Ten aanzien van het meer gevorderde ter vergoeding van immateriële schade is het hof van oordeel dat het rechtstreekse verband met het onder feit 1 bewezenverklaarde onvoldoende is gebleken en dat een goede beoordeling hiervan nader onderzoek vergt, hetgeen een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren. In zoverre zal het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering en kan de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Hoofdelijkheid en wettelijke rente
De hiervoor genoemde toe te wijzen schadeposten zullen hoofdelijk worden toegewezen, nu verdachte samen met zijn mededaders tot vergoeding daarvan is gehouden. De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen op de hierna te noemen wijze.
Schadevergoedingsmaatregel
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij heeft zich, ten aanzien van het onder feit 3 tenlastegelegde, in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.775,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Nu verdachte wordt vrijgesproken van het onder feit 3 tenlastegelegde kan de benadeelde partij niet in zijn vordering worden ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 47, 57, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn, met uitzondering van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair en subsidiair, feit 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het onder 1 meer subsidiair en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 meer subsidiair en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
17 (zeventien) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 517,40 (vijfhonderdzeventien euro en veertig cent) bestaande uit € 17,40 (zeventien euro en veertig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, waarvoor verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 186,13 (honderdzesentachtig euro en dertien cent) aan materiële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 517,40 (vijfhonderdzeventien euro en veertig cent) bestaande uit € 17,40 (zeventien euro en veertig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 28 juli 2018
en van de immateriële schade op 27 juli 2018.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door
mr. A. van Maanen, voorzitter,
mr. O.G. Schuur en mr. R.D.J. Visschers, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C. Aalders, griffier,
en op 15 november 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Midden opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-20183589094, gesloten op 4 oktober 2018.
2.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] , p. 544, en proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , p. 125 en 126.
3.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , p. 126 tot en met 129 en proces-verbaal van bevindingen, p. 148.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , p. 126.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] , p. 544.