ECLI:NL:GHARL:2022:9699

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 november 2022
Publicatiedatum
14 november 2022
Zaaknummer
200.308.333/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ouderlijk gezag en communicatieproblemen tussen ouders in een jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake het gezamenlijk ouderlijk gezag over twee minderjarigen, geboren uit de relatie tussen de verzoekster (de moeder) en de verweerder (de vader). De moeder had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de ouders gezamenlijk met het ouderlijk gezag over de kinderen waren belast. De moeder verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen en het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag af te wijzen.

De procedure in eerste aanleg was gestart met een verzoek van de vader om gezamenlijk gezag, maar het hof oordeelde dat er een onaanvaardbaar risico bestond dat de kinderen klem of verloren zouden raken tussen de ouders. De communicatie tussen de ouders was ernstig verstoord, en er was ook geen communicatie tussen de vader en de gecertificeerde instelling (GI). De raad voor de kinderbescherming had eerder geadviseerd om gezamenlijk gezag toe te kennen, maar trok dit advies in vanwege de gebrekkige communicatie en de kwetsbare situatie van de kinderen.

Het hof concludeerde dat het gebrek aan communicatie tussen de ouders en de GI de inzet van hulpverlening belemmert, wat nadelig is voor de kinderen, vooral voor de oudste, die gedragsproblemen vertoont. Het hof vernietigde de eerdere beschikking en wees het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag af, met de overweging dat de huidige situatie niet in het belang van de kinderen is.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.308.333/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 178059)
beschikking van 10 november 2022
inzake
[verzoekster](de moeder),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. H.L. Thiescheffer te Leeuwarden,
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[verweerder](de vader),
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
advocaat: mr. J.T.R.J. Bracke te Den Haag.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Noord Nederland, locatie Groningen.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 9 juli 2021 en 21 januari 2022 (de laatstgenoemde beschikking hierna verder te noemen: de bestreden beschikking), uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 11 maart 2022;
- het verweerschrift met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 21 oktober 2022 plaatsgevonden. Partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad is [naam1] verschenen. Namens de gecertificeerde instelling, William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (verder: de GI), die door het hof in deze procedure als informant is aangemerkt en is opgeroepen voor de mondelinge behandeling, is [naam2] verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit de in juni 2017 geëindigde relatie van de vader en de moeder zijn geboren [in]
2013 [de minderjarige1] en [in] 2015
[de minderjarige2] .
3.2
Sinds 12 april 2021 hebben [de minderjarige1] en [de minderjarige2] enige tijd op vrijwillige basis in een gezinshuis gewoond.
3.3
Bij beschikking van 26 oktober 2021 zijn [de minderjarige1] en [de minderjarige2] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van één jaar. Tegelijkertijd is aan de GI een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in een voorziening voor pleegzorg of een gezinshuis, eveneens voor de duur van één jaar. Tijdens de mondelinge behandeling op 21 oktober 2022 hebben de GI en de ouders verklaard dat op de zitting van 18 oktober 2022 de kinderrechter de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing heeft verlengd voor de duur van één jaar.
3.4
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] verblijven sinds 3 januari 2022 in het huidige gezinshuis. De moeder ziet [de minderjarige1] en [de minderjarige2] anderhalf uur per twee weken.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde, beschikking zijn, voor zover hier van belang, de vader en de moeder gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
4.2
De moeder komt met één grief in hoger beroep van de bestreden beschikking. Deze grief ziet op het gezamenlijk ouderlijk gezag. De moeder verzoekt, althans zo begrijpt het hof, om de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de vader om de ouders gezamenlijk met het ouderlijk gezag te belasten af te wijzen.
4.3
De vader voert verweer en hij verzoekt de moeder in haar hoger beroep niet ontvankelijk te verklaren, dan wel het hoger beroep ongegrond te verklaren, en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat het verzoek van de vader om gezamenlijk met het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te worden belast, afgewezen dient te worden. Hiertoe overweegt het hof als volgt.
5.3
Het hof is van oordeel dat er een onaanvaardbaar risico is dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] klem of verloren zullen raken als de ouders het gezag gezamenlijk blijven uitoefenen. Uit de stukken en hetgeen ter zitting is besproken blijkt dat de relatie tussen de ouders ernstig is verstoord en dat er momenteel geen enkele communicatie tussen de ouders mogelijk is. Ook tussen de vader en de GI is er geen communicatie. De moeder beschikt niet over de (nieuwe) contactgegevens van de vader en de vader heeft het contact met de GI geblokkeerd.
Ter zitting heeft de raad verklaard dat het advies in het raadsrapport om de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten was gebaseerd op de verwachting dat de GI als buffer tussen de ouders zou fungeren. De raad handhaaft dat advies niet langer, omdat de vader geen contact wil met de GI, hij zijn rol als ouder met gezag niet neemt en er daardoor een voor de kinderen kwetsbare situatie is ontstaan.
Het hof volgt de raad daarin en verwacht niet dat de communicatie tussen de ouders onderling en tussen de vader en de GI op korte termijn zal verbeteren.
5.4
Het gebrek aan communicatie tussen de ouders onderling en tussen de vader en de GI zorgt ervoor dat de inzet van onder andere hulpverlening stagneert. Dit is in het bijzonder nadelig voor [de minderjarige1] vanwege zijn kwetsbaarheid. Ter zitting heeft de GI verklaard dat het vanwege de agressie en gedragsproblematiek van [de minderjarige1] momenteel niet goed gaat met hem in het gezinshuis. Op school ervaart [de minderjarige1] dezelfde problemen. Hoewel [de minderjarige1] nu nog in een regulier gezinshuis woont, is de GI voor hem op zoek naar een meer passende plek met gespecialiseerde hulp. De GI wilde door middel van een diagnostisch onderzoek bij [naam3] een beter beeld krijgen van de gedragsproblematiek van [de minderjarige1] . Naast de aanvraag van een ID-kaart voor een vakantie met het gezinshuis, heeft de vader echter ook geweigerd om toestemming te geven voor het diagnostisch onderzoek naar [de minderjarige1] , waardoor de rechtbank voor dat onderzoek vervangende toestemming heeft moeten verlenen. Het hof is van oordeel dat die gang van zaken niet in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] is. Gelet op de verhoudingen tussen ouders onderling en die tussen de vader en de GI valt te verwachten dat vergelijkbare situaties zich in de toekomst zullen blijven voordoen en dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] daardoor klem of verloren kunnen raken. Het hof zal daarom de bestreden beschikking vernietigen en het inleidende verzoek van de vader om de ouders gezamenlijk met het ouderlijk gezag te belasten afwijzen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slaagt de grief. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van
21 januari 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en (in zoverre) opnieuw beschikkende:
wijst af het verzoek van de vader om hem samen met de moeder met het gezag over over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te belasten;;
Deze beschikking is gegeven door mrs. C. Koopman, L. van Dijk en B.J. Voerman, bijgestaan door mr. S. van der Meer als griffier, en is op 10 november 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.