ECLI:NL:GHARL:2022:9697

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 november 2022
Publicatiedatum
14 november 2022
Zaaknummer
200.312.053/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van een minderjarige na thuisplaatsing en de noodzaak van een veiligheidsplan

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2020, die onder toezicht was gesteld na zorgen over de opvoedvaardigheden van de moeder. De moeder, die alleen het ouderlijk gezag uitoefent, heeft een belast verleden met betrekking tot haar opvoedingscapaciteiten en heeft eerder hulpverlening ontvangen. De kinderrechter had de ondertoezichtstelling verlengd tot 31 maart 2023, wat de moeder in hoger beroep aanvecht. Het hof heeft de procedure in eerste aanleg en de gronden van de ondertoezichtstelling beoordeeld. De moeder heeft grieven ingediend die betrekking hebben op de noodzakelijkheid van de ondertoezichtstelling en de acceptatie van hulpverlening. Het hof oordeelt dat de gronden voor de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn, gezien de kwetsbaarheid van de moeder en de noodzaak om de veiligheid van de minderjarige te waarborgen. Het hof benadrukt het belang van een veiligheidsplan en de betrokkenheid van de gecertificeerde instelling. De moeder is bezig met een traject bij de GGZ, maar het hof vindt het noodzakelijk dat de ondertoezichtstelling wordt voortgezet om de veiligheid van de minderjarige te waarborgen. Uiteindelijk bekrachtigt het hof de beschikking van de kinderrechter en wijst het andere verzoeken van de moeder af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.312.053/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 182432)
beschikking van 10 november 2022
inzake
[verzoekster](de moeder),
wonende op een geheim te houden adres,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. C.C. Sneper te Baarn.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Regiecentrum Bescherming en Veiligheid(de GI),
kantoorhoudende te Leeuwarden,
verweerster in hoger beroep.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Noord Nederland, locatie Leeuwarden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 24 maart 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 15 juni 2022;
- een journaalbericht namens de moeder van 29 juni 2022 met bijlage(n);
- een verweerschrift van de GI met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 23 september 2022 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 12 oktober 2022 met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 21 oktober 2022 plaatsgevonden. De moeder is verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de GI zijn verschenen [naam1] ,
[naam2] en [naam3] . [naam1] en mr. Sneper hebben ter zitting mede het woord gevoerd aan de hand van overgelegde pleitnotities.

3.De feiten

3.1
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en [de vader] is geboren [in] 2020 de minderjarige [de minderjarige] . De moeder draagt alleen het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
3.2
De moeder heeft nog een oudere dochter, [naam4] . Zij woont bij haar vader.
3.3
Bij beschikking van 31 maart 2020 heeft de kinderrechter de destijds ongeboren [de minderjarige] onder toezicht gesteld van Stichting Samen Veilig Midden-Nederland (SAVE) voor de duur van één jaar. De ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd.
3.4
Bij beschikking van 23 juni 2021 heeft de kinderrechter de GI een machtiging verleend om [de minderjarige] met spoed uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg. De machtiging is bij beschikking van 30 juni 2021 verlengd tot 23 december 2021, welke machtiging door dit hof bij beschikking van 18 november 2021 per 2 december 2021 is beëindigd. Sindsdien woont [de minderjarige] weer bij de moeder.
3.5
Bij beschikking van 18 september 2020 heeft de kinderrechter SAVE vervangen door de GI.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter de termijn van de ondertoezichtstelling verlengd van 31 maart 2022 tot
31 maart 2023.
4.2
De moeder komt met twee grieven in hoger beroep van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De grieven zien op de noodzakelijkheid van de ondertoezichtstelling en de acceptatie van hulpverlening. De moeder verzoekt het hof primair de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, vanaf de datum van de beschikking het verzoek ten aanzien van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] af te wijzen. Subsidiair verzoekt de moeder de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, vanaf de datum van de beschikking de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voor de duur van maximaal drie maanden te verlengen, waarbinnen naar beëindiging wordt toegewerkt. Meer subsidiair verzoekt de moeder een beslissing te nemen zoals het hof juist acht.
4.3
De GI voert verweer en zij verzoekt het beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, is het hof, anders dan de moeder, met de kinderrechter van oordeel dat de gronden van de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn.
5.3
De moeder heeft een belast verleden waarin sprake is geweest van loverboycontacten, kinderbeschermingsmaatregelen en verblijf in pleeggezinnen en jeugdzorginstellingen. Ook is de moeder in haar jeugd door [naam5] gediagnostiseerd met hechtingsproblematiek. De persoonlijke problematiek van de moeder maakt haar kwetsbaar en heeft er in de opvoeding van [naam4] voor gezorgd dat zij een ambivalente en onvoorspelbare houding had. Vanwege zorgen over de opvoedvaardigheden van de moeder en de veiligheid van de destijds ongeboren [de minderjarige] en de moeder, werd [de minderjarige] al voor haar geboorte onder toezicht gesteld. Gedurende de ondertoezichtstelling is de moeder geregeld onbetrouwbaar gebleken richting de GI en heeft de moeder, door het niet-nakomen van afspraken over contact met de vader van [de minderjarige] , [de minderjarige] in onveilige situaties gebracht. Om zicht te krijgen op de opvoedvaardigheden van de moeder en te werken aan haar persoonlijke problematiek vond de GI het noodzakelijk dat de moeder een traject bij de GGZ in [plaats1] zou doorlopen.
5.4
Voordat de moeder met dit traject kon starten heeft zij met [de minderjarige] via Jeugdhulp Friesland hulpverlening ontvangen in de vorm van Intensieve Ambulante Gezinsbegeleiding en video-home training. Dit traject is positief afgerond en inmiddels is de moeder gestart met een traject bij GGZ [plaats1] . Het traject in [plaats1] bestaat uit ambulante hulpverlening voor de moeder en [de minderjarige] , en psychotherapie voor de moeder alleen. De GI heeft met GGZ [plaats1] afgesproken dat het traject van de moeder ambulant start, maar dat overgegaan kan worden op een klinische opname indien dit ontoereikend blijkt te zijn. Binnen de ambulante hulpverlening wordt gewerkt aan het opstellen van een veiligheidsplan. Het veiligheidsplan bevat afspraken om de veiligheid van [de minderjarige] en de moeder duurzaam te waarborgen en hulpverlening in te schakelen indien dit noodzakelijk blijkt. In het veiligheidsplan is een belangrijke rol voor het netwerk van de moeder weggelegd. Evenals de GI acht het hof het van belang dat het opstellen van het veiligheidsplan wordt afgerond tijdens de looptijd van de ondertoezichtstelling. In het bijzonder omdat in het verleden is gebleken dat gemaakte veiligheidsafspraken niet werden nagekomen en het netwerk van de moeder niet ingreep op de momenten dat het handelen van de moeder [de minderjarige] in gevaar bracht.
5.5
Ten slotte merkt het hof het volgende op. In het verleden zijn de zorgen over de veiligheid van [de minderjarige] vooral ontstaan door de kwetsbaarheid en persoonlijke problematiek van de moeder. Zo heeft de moeder diverse keren contact gezocht met de vader van [de minderjarige] , tegen de gemaakte afspraken in. Deze contacten zorgden ervoor dat [de minderjarige] in onveilige situaties werd gebracht en de moeder verminderd beschikbaar was voor haar. Inmiddels is de moeder al enige tijd bij GGZ [plaats1] in behandeling en gezien wordt dat de moeder vooruitgang boekt. Dat neemt niet weg dat het deel van het traject waar met psychotherapie aan de kwetsbaarheid en persoonlijke problematiek van de moeder wordt gewerkt nog maar net is gestart. Juist dit deel van het traject moet ervoor zorgen dat de veiligheid van [de minderjarige] (in de toekomst) wordt gewaarborgd. Het hof acht het gelet daarop noodzakelijk dat de GI betrokken blijft en vanuit de ondertoezichtstelling kan ingrijpen indien dit nodig is.
5.6
Het hof volgt de moeder niet in haar betoog dat sprake is van schending van artikel 8 EVRM. De inbreuk die de ondertoezichtstelling op het gezinsleven en/of privéleven van de moeder en [de minderjarige] maakt, is in de wet voorzien en in dit geval in het belang van (de bescherming van) [de minderjarige] noodzakelijk en proportioneel.
5.7
Het is het hof duidelijk dat de moeder vooruitgang heeft geboekt in haar ontwikkeling, maar tegelijkertijd is de situatie van de moeder door de zorgen uit het verleden nog erg kwetsbaar en de ingezette positieve lijn nog maar van korte duur. Het is daarom aan de moeder om door middel van het traject bij GGZ [plaats1] te werken aan de bestendigheid van deze positieve ontwikkeling, om zodoende de veiligheid van [de minderjarige] in de toekomst te kunnen garanderen, en daarmee toe te werken naar een beëindiging van de ondertoezichtstelling.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 24 maart 2022;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C. Koopman, L. van Dijk en B.J. Voerman, bijgestaan door mr. S. van der Meer als griffier, en is op 10 november 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.