ECLI:NL:GHARL:2022:9654

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 november 2022
Publicatiedatum
10 november 2022
Zaaknummer
200.309.695
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag, omgang en kinderalimentatie na echtscheiding met complexe schuldenverdeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken van een man en een vrouw die in 2015 met elkaar zijn gehuwd en inmiddels zijn gescheiden. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft grieven ingediend tegen de beschikking van de rechtbank Gelderland van 12 januari 2022, waarin onder andere het gezag over de kinderen, de omgangsregeling en de kinderalimentatie zijn vastgesteld. De rechtbank had bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw hebben en dat de man € 276,- per kind per maand aan kinderalimentatie moet betalen. De man verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en een omgangsregeling vast te stellen, evenals gezamenlijk gezag over de kinderen. Het hof heeft de procedure in hoger beroep gevolgd, waarbij de minderjarige kinderen niet in staat waren hun mening kenbaar te maken. De man heeft in de afgelopen twee jaar geen contact gehad met de kinderen en er zijn zorgen over de communicatie tussen de ouders, mede door een gebieds- en contactverbod dat aan de man is opgelegd. Het hof heeft geconcludeerd dat het in het belang van de kinderen is dat de vrouw het eenhoofdig gezag uitoefent en dat er op dit moment geen omgangsregeling kan worden vastgesteld. De man heeft ook gegriefd tegen de vaststelling van de kinderalimentatie en de verdeling van de huwelijksgemeenschap, waaronder de vraag of een BMW X5 tot de gemeenschap behoort. Het hof heeft de grieven van de man afgewezen, met uitzondering van de vaststelling dat de BMW X5 niet tot de huwelijksgemeenschap behoort. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.309.695 en 200.309.701
(zaaknummers rechtbank Gelderland 386951 en 390501)
beschikking van 10 november 2022
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. E. Gürcan te Arnhem,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A.C.M. Scharenborg te Aalten.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd in Arnhem met een nevenvestiging in Doetinchem,
verder te noemen: de Jeugdbescherming.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen (hierna: de rechtbank), van 12 januari 2022, uitgesproken onder voormelde zaaknummers. Deze beschikking wordt hierna ook ‘de bestreden beschikking’ genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 11 april 2022;
- het verweerschrift met een productie;
- een brief van de Jeugdbescherming van 23 augustus 2022 met een productie;
- een e-mailbericht van mr. Gürcan van 18 september 2022 met producties;
- een journaalbericht van mr. Gürcan van 22 september 2022 met producties.
2.2.
De minderjarige [de minderjarige1] is in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken met betrekking tot het verzoek, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft op 23 september 2022 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Ook waren aanwezig een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) en twee vertegenwoordigers van de Jeugdbescherming, voor zover onderwerpen zijn besproken waarbij de kinderen betrokken zijn.
2.4.
Mr. Scharenborg heeft bezwaar gemaakt tegen overlegging van het journaalbericht van 22 september 2022 met producties van mr. Gürcan. Het hof heeft daarop beslist dat op het journaalbericht en de producties geen acht wordt geslagen. Dit omdat deze omvangrijk en niet eenvoudig te doorgronden zijn en zonder noodzaak na de tiende kalenderdag voorafgaand aan de mondelinge behandeling zijn ingekomen ter griffie van het hof. Mr. Scharenborg heeft in redelijkheid niet voldoende kunnen kennisnemen van de producties en heeft zich onvoldoende (met cliënte) kunnen voorbereiden op een verweer daartegen.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn op 3 augustus 2015 met elkaar gehuwd in gemeenschap van goederen.
3.2.
Partijen zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] (roepnaam: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2008 in [plaats1] ,
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2015 in [plaats1] , en
  • [de minderjarige3] , geboren [in] 2019 in [plaats1] .
3.3.
De kinderen staan sinds 26 april 2022 onder toezicht van de Jeugdbescherming tot 26 april 2023.
3.4.
De man heeft op 20 april 2021 een verzoek tot echtscheiding ingediend. Het huwelijk van partijen is [in] 2022 ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de (echtscheidings)beschikking van de rechtbank van 12 januari 2022.

4.De omvang van het geschil

4.1.
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank onder meer, uitvoerbaar bij voorraad en voor zover in hoger beroep aan de orde:
  • bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw hebben;
  • bepaald dat de vrouw na ontbinding van het huwelijk alleen het ouderlijk gezag uitoefent over de kinderen;
  • bepaald dat de man € 276,- per kind per maand aan kinderalimentatie moet betalen;
  • de verdeling van de huwelijksgemeenschap vastgesteld zoals omschreven in de rechtsoverwegingen 4.34 tot en met 4.53;
  • de proceskosten gecompenseerd;
  • het meer of anders verzochte afgewezen, waaronder het verzoek van de man tot vaststelling van een omgangsregeling.
4.2.
De man is met zes grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
Grief I ziet op de overlegging van stukken, grief II ziet op de zorgregeling, grief III ziet op het gezag, grief IV ziet op de kinderalimentatie, grief V ziet op de verdeling van de huwelijksgemeenschap en de tweede grief V (bedoeld zal zijn grief VI) ziet op de schulden.
De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
een omgangsregeling vast te stellen tussen de vader en de kinderen als het hof juist acht;
te bepalen dat partijen gezamenlijk belast zijn met het gezag over de kinderen;
te bepalen dat de man geen draagkracht heeft om enige bijdrage te leveren in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen;
vast te stellen dat de man geen auto van het merk BMW X5 (met kenteken [kenteken] ) op zijn naam heeft staan en dat de vrouw in dat kader niets toekomt;
te bepalen dat ieder van partijen voor de helft draagplichtig is voor de gemeenschapsschulden;
de verzoeken van de vrouw in eerste aanleg alsnog af te wijzen.
De verzoeken van de man onder I tot en met III zijn bij het hof geregistreerd onder zaaknummer 200.309.695. De verzoeken over de vermogensrechtelijke afwikkeling, zoals verwoord onder IV en V, zijn bij het hof geregistreerd onder zaaknummer 200.309.701.
4.3.
De vrouw voert verweer en zij verzoekt de verzoeken van de man af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.

5.De motivering van de beslissing

rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1.
Beide partijen hebben de Nederlandse nationaliteit. De man heeft daarnaast ook de Turkse nationaliteit. Het hof zal daarom allereerst beoordelen of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft.
5.2.
Ten aanzien van het verzoek over het gezag en de omgangsregeling geldt het volgende. Op grond van artikel 8 Brussel II-bis is de Nederlandse rechter bevoegd om te oordelen over de verzoeken met betrekking tot het gezag en de omgangsregeling, omdat de kinderen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben. De rechtbank heeft dan ook terecht rechtsmacht aangenomen met betrekking tot deze verzoeken, zodat ook het hof in hoger beroep bevoegd is om hiervan kennis te nemen.
5.3.
Ten aanzien van het verzoek over de kinderalimentatie geldt het volgende. Krachtens artikel 3 van de Alimentatieverordening [1] is de Nederlandse rechter - onder meer - bevoegd indien het alimentatieverzoek als nevenverzoek in de echtscheidingsprocedure is ingediend en de Nederlandse rechter in die procedure bevoegd is (sub c). De rechtbank heeft terecht rechtsmacht aangenomen met betrekking tot het verzoek van de vrouw om een bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. Ook het hof is in hoger beroep bevoegd om van de zaak kennis te nemen.
5.4.
Met betrekking tot de verdeling, die als nevenvoorziening in de echtscheidingsprocedure wordt verzocht, komt de Nederlandse rechter op grond van artikel 5 lid 1 van de Verordening Huwelijksvermogensstelsels [2] rechtsmacht toe indien de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt in de scheidingszaak. Aangezien beide partijen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, komt de Nederlandse rechter op grond van artikel 3 lid 1 sub a Brussel II-bis [3] rechtsmacht toe met betrekking tot de echtscheiding. De rechtbank heeft op juiste gronden rechtsmacht aangenomen met betrekking tot (zowel de echtscheiding als) het verdelingsverzoek. Dit brengt mee dat het hof in hoger beroep eveneens bevoegd is om van het verzoek met betrekking tot de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk kennis te nemen.
5.5.
Partijen hebben geen grieven gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat Nederlands recht van toepassing is op alle verzoeken, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.
de USB stick
5.6.
De rechtbank heeft een door de man overgelegde USB-stick buiten beschouwing gelaten. De man voert in grief I aan het niet eens te zijn met dit oordeel van de rechtbank. Aangezien de USB-stick tijdig was ingediend had de rechtbank hiervan kennis moeten nemen. De vrouw voert verweer tegen deze grief van de man.
5.7.
Het hof overweegt als volgt. De man heeft de USB-stick niet alsnog in hoger beroep overgelegd en ook niet aangevoerd in welk kader de USB-stick voor zijn stellingen van belang is. De man heeft geen gevolg verbonden aan de door hem opgeworpen grief, zodat het hof hieraan voorbij gaat. De eerste grief faalt.
het gezag
5.8.
De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw om haar met het eenhoofdig gezag over de kinderen te belasten, toegewezen. De man is het hiermee niet eens en voert in grief III aan dat er geen noodzaak is om de vrouw alleen met het gezag over de kinderen te belasten. De vrouw voert hiertegen verweer.
5.9.
Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 1:251a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed op verzoek van de ouders of van een van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.10.
Uitgangspunt van de wetgever is dat gezamenlijk gezag van de ouders in het belang van de kinderen is. Slechts in uitzonderingsgevallen kan worden aangenomen dat het belang van de kinderen vereist dat één van de ouders met het gezag wordt belast. Het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders staat niet zonder meer in de weg aan het gezamenlijk uitoefenen van het ouderlijk gezag. Wel is voor gezamenlijk gezag vereist dat de ouders daadwerkelijk in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kinderen in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond hun kinderen kunnen voordoen zodanig dat de kinderen niet klem of verloren raken tussen de ouders.
5.11.
Het hof is het eens met de beslissing van de rechtbank om de moeder met het eenhoofdig gezag te belasten. Het hof sluit zich aan bij de overwegingen van de rechtbank en het advies van de raad. Vast is komen te staan dat partijen een turbulent verleden hebben, waarbij sprake is geweest van huiselijk geweld. Aan de man is een gebieds- en contactverbod opgelegd die nog voortduurt, waardoor rechtstreeks contact tussen partijen niet is toegestaan. Daardoor is het op dit moment voor partijen onmogelijk om met elkaar het overleg over de kinderen aan te gaan. Ook na afloop van het gebieds- en contactverbod heeft het hof niet de verwachting dat partijen (op korte termijn) in staat zullen zijn met elkaar samen te werken. Er is sprake van enorm verstoorde onderlinge verhoudingen en ook tijdens de zitting in hoger beroep is goed zichtbaar hoe de onderlinge spanningen oplopen als over de kinderen wordt gesproken en hoe emotioneel en dwingend de man zich presenteert. Voordat enige vorm van communicatie tussen de ouders mogelijk zal zijn, is de inzet van hulpverlening nodig. De gespannen situatie tussen de ouders en de onmogelijkheid om met elkaar te communiceren, heeft voor de kinderen tot gevolg dat zij klem en verloren raken tussen de ouders.
5.12.
Daarnaast acht het hof eenhoofdig gezag anderszins in het belang van de kinderen noodzakelijk. De man heeft de kinderen ongeveer twee jaar niet meer gezien en is ook niet op een andere manier betrokken in het leven van de kinderen. Het hof begrijpt dat het gebieds- en contactverbod hieraan (deels) in de weg staat. De gezinsvoogd heeft echter de mogelijkheid om omgang te organiseren, als dat in het belang van de kinderen wordt geacht. Hiervoor ziet de gezinsvoogd op dit moment geen mogelijkheden.
De man is de afgelopen twee jaar niet meer betrokken bij de (het leven van de) kinderen en heeft hierdoor geen reëel beeld meer van de kinderen en hun behoeftes. Het hof heeft niet de verwachting dat deze situatie op korte termijn zal veranderen. Onder de huidige omstandigheden acht het hof eenhoofdig gezag in het belang van de kinderen noodzakelijk. De omstandigheid dat de man niet eerder gezagsbeslissingen heeft gefrustreerd, maakt dit niet anders.
5.13.
Gelet op het voorgaande faalt de grief III van de man.
de omgangsregeling
5.14.
De rechtbank heeft het verzoek van de man tot vaststelling van een omgangsregeling afgewezen. De man is het hiermee niet eens en voert in grief II aan dat het in het belang van de kinderen is dat er een omgangsregeling wordt vastgesteld. De vrouw voert hiertegen verweer.
5.15.
Het hof overweegt als volgt. De rechter stelt op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang (artikel 1:377a BW). Ingevolge 1:377a, lid 3, BW ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van
het kind, of
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang
met zijn ouder heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.16.
Na de bestreden beschikking (van 12 januari 2022) heeft het hof op 26 april 2022 op verzoek van de vader een ondertoezichtstelling uitgesproken. Uit deze beschikking van het hof volgt dat er op dit moment geen omgang mogelijk is. Daarvoor is noodzakelijk dat de man eerst passende hulp krijgt. De man moet met professionele hulp eerst meer controle krijgen over zijn eigen gedrag en inzicht krijgen op het effect van zijn handelen op de kinderen. Met hulp van de gezinsvoogd heeft de man in juli van dit jaar een doorverwijzing van de huisarts gekregen naar [naam1] . Ten tijde van de zitting in hoger beroep bleek de man echter nog geen gesprek bij [naam1] te hebben gehad. Als reden hiervoor geeft de man dat [naam1] eenmaal niet is komen opdagen, dat hij in de tussentijd meerdere malen is aangehouden en dat hij zijn voorwaardelijk opgelegde straf moet uitzitten. De oorzaken voor het niet starten van de hulpverlening legt de man buiten zichzelf. De man moet zich realiseren dat deze houding hem niet verder helpt in het contactherstel met de kinderen. Als de man hulp nodig heeft bij het starten van het hulpverleningstraject bij [naam1] is de gezinsvoogd bereid hem daarbij te ondersteunen, zo is ter zitting toegezegd, maar daarvoor is wel nodig dat de man dit zelf bij de gezinsvoogd aangeeft. Aan de door het hof gestelde voorwaarde van hulpverlening is dus nog niet voldaan.
5.17.
Daarnaast is het hof met de raad van oordeel dat moet worden bekeken wat de kinderen nodig hebben om (in de toekomst) op een onbelaste manier omgang met de man te kunnen hebben. De kinderen, en dan met name [de minderjarige1] , hebben veel meegekregen van de (ook fysieke) strijd tussen de ouders. [de minderjarige1] geeft duidelijk te kennen dat hij geen omgang met zijn vader wil. De gezinsvoogd heeft de kinderen nog niet gesproken en op dit moment nog geen zicht op de behoeftes van de kinderen. Het hof ziet hier een taak voor de gezinsvoogd weggelegd en verwacht dat de gezinsvoogd onderzoekt en beoordeelt wat de kinderen ieder afzonderlijk nodig hebben om (in de toekomst) omgang met hun vader te kunnen hebben. Pas als ook de kinderen eraan toe zijn om omgang met de vader te kunnen hebben, zal omgang mogelijk zijn.
5.18.
Gelet op het voorgaande acht het hof op dit moment omgang in strijd met de zwaarwegende belangen van de kinderen. Het hof ziet, net als de rechtbank, geen mogelijkheden voor het vaststellen van een omgangsregeling. Grief II van de man faalt dan ook.
de kinderalimentatie
5.19.
De rechtbank heeft bepaald dat de man € 276,- per kind per maand aan kinderalimentatie moet betalen. De man is het hiermee niet eens en voert in grief IV aan dat hij geen draagkracht heeft. De vrouw voert hiertegen verweer.
5.20.
Het hof overweegt als volgt. Het hof zal eerst nader ingaan op het standpunt van de vrouw dat de man zijn grief richt tegen rechtsoverweging 4.22 en niet tegen rechtsoverweging 4.23, zodat daarmee de draagkracht van de man vast staat. Het hof gaat voorbij aan dit standpunt van de vrouw. Uit het beroepschrift volgt voldoende duidelijk welke beslissing de man wil en op welke punten hij het niet met het oordeel van de rechtbank eens is. Nu de vrouw hierop inhoudelijk heeft gereageerd was het voor haar kennelijk ook voldoende duidelijk tegen welke overwegingen van de bestreden beschikking de grief zich keerde. Voor een niet-ontvankelijkverklaring dan wel afwijzing van het verzoek in hoger beroep op deze grond ziet het hof dan ook geen aanleiding.
5.21.
De rechtbank heeft de behoefte van de kinderen vastgesteld op € 539,- per kind per maand. Hiertegen is niet gegriefd, zodat het hof daarvan uitgaat.
5.22.
Voor de draagkracht van de man is de rechtbank uitgegaan van de gemiddelde winst van de onderneming van de man genaamd [naam2] over de jaren 2017 tot en met 2019. De man is het hiermee niet eens en vindt dat met zijn werkelijke inkomen (een bijstandsuitkering) moet worden gerekend. Vast staat dat de man tot mei 2020 een goedlopende onderneming had. De man heeft deze onderneming voor € 1,- van de hand gedaan, omdat hij (naar eigen zeggen) er mentaal doorheen zat en niet langer in staat was te werken.
5.23.
Voor de beantwoording van de vraag of al dan niet rekening moet worden gehouden met het inkomensverlies aan de zijde van de man, dient allereerst te worden beoordeeld of dit inkomensverlies voor herstel vatbaar is. Het hof gaat ervan uit dat het voor de man mogelijk is zijn oude inkomen terug te krijgen door de onderneming weer terug te kopen en zijn werkzaamheden te hervatten. De man heeft zonder overeenkomst de onderneming tegen een symbolisch bedrag van € 1,- verkocht. Het hof is van oordeel dat van de man kan worden gevergd dat hij zijn onderneming weer terug ‘koopt’. Daarbij is het maar de vraag in hoeverre er daadwerkelijk sprake is van een overdracht van de onderneming. De vrouw heeft in eerste aanleg namelijk onweersproken gesteld dat het telefoonnummer in de gegevens van de Kamer van Koophandel van de man is en dat de man ook nog werkzaamheden voor de onderneming verricht, zoals blijkt uit facebookberichten.
Het hof is van oordeel dat de man in staat moet worden geacht om zich in de nabije toekomst opnieuw het oorspronkelijke inkomen te verwerven en dat dit ook van hem kan worden gevergd. Daarbij gaat het hof voorbij aan de stelling van de man dat hij (op dit moment) niet in staat is om te werken. De man wijst er daarbij op dat hij is vrijgesteld van zijn sollicitatieverplichting. Gelet op de betwisting van de vrouw, had het op de weg van de man gelegen om zijn stellingen nader te onderbouwen. Dat hij dit heeft nagelaten komt voor zijn rekening en risico. Het hof gaat er dan ook vanuit dat de man in staat is om het inkomen te verdienen dat hij had.
5.24.
Indien het voor de man niet mogelijk is zijn onderneming terug te krijgen, is het hof van oordeel dat de man kan worden verweten dat het ontstane inkomensverlies hem kan worden toegerekend en dat de gevolgen daarvan voor zijn rekening dienen te komen. De man had zich immers, gelet op zijn onderhoudsverplichting jegens de kinderen, moeten onthouden van het verkopen van een goedlopende onderneming voor een symbolisch bedrag van € 1,-.
5.25.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de rechtbank terecht met een fictief inkomen aan de zijde van de man heeft gerekend. De door de rechtbank berekende kinderalimentatie kan daarom in stand blijven. Grief IV van de man faalt dan ook.
de verdeling van de huwelijksgemeenschap
5.26.
Tussen partijen is enkel in geschil de vraag of de BMW X5 op de peildatum tot de gemeenschap behoorde. De rechtbank heeft geoordeeld dat dit het geval is. De man is het hiermee niet eens en voert in grief V aan dat hij op de peildatum geen BMW X5 op zijn naam had staan. De vrouw voert daartegen verweer.
5.27.
Het hof overweegt als volgt. Het hof is van oordeel dat onvoldoende is aangetoond dat de BMW X5 op de peildatum in de gemeenschap valt. De vrouw heeft in eerste aanleg gesteld dat deze auto op de peildatum op naam van de man stond en daarom deel uitmaakt van de gemeenschap. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij aangevoerd dat de man de verzekeringspremie voor deze auto heeft betaald. De man heeft dit betwist en voert aan dat de betaalde verzekeringspremie is teruggeboekt. Dit volgt ook uit de door de man overgelegde bankafschriften (productie 16 bij journaalbericht van mr. Gürcan van 29 november 2022 in eerste aanleg). De enkele stelling van de vrouw dat de BMW X5 in de gemeenschap valt is, gelet op de betwisting van de man, onvoldoende om te kunnen aannemen dat de auto op de peildatum in de gemeenschap valt. Het had op de weg van de vrouw gelegen om aan te tonen dat deze auto op de peildatum tot de gemeenschap behoorde, en dat heeft zij niet gedaan. Grief V van de man slaagt dan ook.
de schulden
5.28.
De rechtbank heeft geoordeeld dat geen onderlinge draagplicht kan worden vastgesteld, omdat partijen niet inzichtelijk hebben gemaakt of en zo ja, welke schulden er in de gemeenschap vallen. De man voert in zijn tweede grief V aan het hiermee niet eens te zijn. De vrouw voert verweer en meent dat de beslissing van de rechtbank in stand moet blijven.
5.29.
Het hof overweegt als volgt. Ook in hoger beroep heeft de man geen nadere stukken in het geding gebracht waaruit de omvang van de door hem gestelde schulden op de peildatum blijkt, terwijl dit wel van hem verlangd mocht worden. Dat betekent dat de man niet aan zijn stelplicht heeft gedaan en dat het bestaan van enige schulden op de peildatum niet is komen vast te staan. De tweede grief V van de man faalt dan ook.
verzoek van de man onder VI
5.30.
De man verzoekt onder punt VI van zijn beroepschrift de verzoeken van de vrouw in eerste aanleg alsnog af te wijzen. De man heeft aan dit verzoek geen inhoudelijke grief ten grondslag gelegd, zodat het hof hieraan voorbij gaat.

6.De slotsom

6.1.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof 5.5 van de bestreden beschikking vernietigen, voor zover daarin wordt verwezen naar rechtsoverweging 4.42. Daarin is bepaald dat de man de helft van de waarde van de BMW X5 (zijnde € 5.000,-) aan de vrouw moet voldoen. Het hof komt immers op dit punt tot een ander oordeel. Voor het overige zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
6.2.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, zodanig dat iedere partij de eigen kosten draagt.
7. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
7.1.
vernietigt rechtsoverweging 5.5 van de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 12 januari 2022, voor zover daarin wordt verwezen naar rechtsoverweging 4.42, en in zoverre opnieuw beschikkende:
7.2.
stelt vast dat de auto van het merk BMW X5 (met kenteken [kenteken] ) niet tot de huwelijksgemeenschap van partijen behoort op de peildatum;
7.3.
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 12 januari 2022, voor het overige;
7.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.5.
compenseert de proceskosten zo dat iedere partij de eigen kosten draagt;
7.6.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.L van der Bel, R. Prakke-Nieuwenhuizen en S. Kuijpers, bijgestaan door mr. M. Knipping-Verbeek als griffier, en is op 10 november 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Verordening (EG) nr. 4/2009 van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen.
2.Verordening (EU)2016/1103 van de Raad van 24 juni 2016 tot uitvoering van de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels.
3.Verordening (EG) nr. 2201/2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid