ECLI:NL:GHARL:2022:9652

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 november 2022
Publicatiedatum
10 november 2022
Zaaknummer
200.309.459
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging omgangsregeling in het belang van het kind met nadruk op loyaliteitsconflict

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een moeder en haar dochter, die onder toezicht staat van een gecertificeerde instelling. De rechtbank had eerder de omgangsregeling gewijzigd, wat leidde tot een vermindering van contactmomenten tussen de moeder en het kind. Het hof oordeelt dat deze wijziging onterecht was, omdat het kind gedragsproblemen vertoont die voortkomen uit een loyaliteitsconflict. De bijzondere curator heeft in haar rapportage aangegeven dat de gedragsproblemen van het kind niet door de omgang zelf worden veroorzaakt, maar door de druk die de huidige regeling met zich meebrengt. Het hof heeft besloten de eerdere omgangsregeling te herstellen, waarbij de moeder en het kind weer vaker en langer contact met elkaar kunnen hebben. Dit is in het belang van het kind, dat behoefte heeft aan stabiliteit en een goede relatie met de moeder. Het hof heeft de bijzondere curator ontslagen van haar taak, omdat deze haar rol heeft vervuld. De beslissing van de rechtbank is vernietigd, en de omgangsregeling zoals vastgesteld in de beschikking van 1 april 2021 is hersteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.309.459 en 200.309.460
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 529373)
beschikking van 10 november 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.C. Smit te Utrecht,
en
de gecertificeerde instelling
stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering,
locatie Utrecht,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbende is verder aangemerkt:
[naam1] ,
te [woonplaats2] ,
bijzondere curator.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 19 januari 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Voor het verloop van de procedure in de zaak 200.309.460 verwijst het hof naar de tussenbeschikking van dit hof van 23 juni 2022.
2.2
Het verloop van de procedure blijkt verder uit:
Zaak 200.309.459
  • het beroepschrift met producties, binnengekomen op 13 april 2022, en
  • het verweerschrift met producties;
Zaak 200.309.460
- het rapport van de bijzondere curator.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2022. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder met haar advocaat;
  • een vertegenwoordiger van de GI;
  • [naam1] , bijzondere curator, en
  • een vertegenwoordiger van de raad.

3.De feiten

3.1
[de minderjarige] , die [in] 2015 in [woonplaats1] is geboren, is de jongste dochter van de moeder.
3.2
[de minderjarige] is op 13 augustus 2015 onder toezicht gesteld van stichting Samen Veilig. Ook is toen een (aanvankelijk voorlopige) machtiging tot uithuisplaatsing verleend en is [de minderjarige] uit huis geplaatst in een pleeggezin. Van juni 2016 tot september 2016 zijn de moeder en [de minderjarige] samen in gezinsbehandeling geweest bij [naam2] . [de minderjarige] is aansluitend met de moeder samen in [woonplaats1] gaan wonen.
3.3
[de minderjarige] staat sinds 2016 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is steeds verlengd, voor het laatst tot 13 mei 2022.
3.5
De kinderrechter heeft op 5 juni 2019 een spoedmachtiging verleend om [de minderjarige] uit huis te plaatsen in een gezinshuis. Vervolgens is een machtiging tot uithuisplaatsing verleend en deze is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 13 mei 2022.
3.7
[de minderjarige] woont sinds juli 2020 in een gezinshuis in [plaats1] .
3.8
Bij de beschikking van 1 april 2021 heeft dit hof bepaald dat de moeder en [de minderjarige] in [plaats1] – en zolang de GI dit noodzakelijk acht: begeleid – contact met elkaar hebben gedurende vier uur op woensdagmiddag van 13.30 uur tot 17.30 uur en wel met ingang van 1 april 2021 eenmaal per maand en met ingang van 1 juli 2021 eenmaal per veertien dagen.

4.De omvang van het geschil

4.1
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank:
  • de in de beschikking van 1 april 2021 door dit hof bepaalde contactregeling tussen de moeder en [de minderjarige] gewijzigd en bepaald dat [de minderjarige] en de moeder één keer in de zes weken een begeleid contactmoment met elkaar hebben voor de duur van twee uur in een bijgebouw van het gezinshuis;
  • de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard en
  • het verzoek van de moeder om een bijzondere curator voor [de minderjarige] te benoemen, afgewezen.
4.2
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grieven zien op de contactregeling en de benoeming van een bijzondere curator. De moeder verzoekt het hof om uitvoerbaar bij voorraad de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat een bijzondere curator wordt benoemd voor [de minderjarige] .
4.3
De GI voert verweer in hoger beroep.
4.4
In de tussenbeschikking van 23 juni 2022 heeft het hof een bijzondere curator benoemd voor [de minderjarige] .

5.De motivering van de beslissing

Omgang
5.1
De rechter kan op verzoek van de GI een omgangsregeling wijzigen voor de duur van de ondertoezichtstelling, als dat in het belang van het kind noodzakelijk is (artikel 1:265g BW).
5.2
Het hof is van oordeel dat de bij beschikking van 1 april 2021 door het hof opgelegde omgangsregeling in het belang van [de minderjarige] is en dat deze niet gewijzigd dient te worden. Het hof licht dat hierna toe.
5.3
Het hof heeft de bijzondere curator de opdracht gegeven om te onderzoeken welke omgangsregeling het meest in het belang van [de minderjarige] is. De bijzondere curator schrijft dat de omgang tussen de moeder en [de minderjarige] momenteel minimaal is. De moeder en [de minderjarige] willen allebei graag meer contact met elkaar hebben. De bijzondere curator heeft tijdens haar onderzoek gemerkt dat het contact tussen de moeder en de gezinshuismoeder niet goed verloopt. Zij hebben heel verschillende levensovertuigingen en kunnen weinig begrip voor elkaar opbrengen. Dit brengt [de minderjarige] in een loyaliteitsconflict, omdat [de minderjarige] veel houdt van zowel de moeder als de gezinshuismoeder. De bijzondere curator denkt dat dit loyaliteitsconflict de grootste oorzaak is van de gedragsproblemen die [de minderjarige] laat zien rondom de omgangsmomenten, en dat die problemen niet door de omgangsmomenten zelf worden veroorzaakt.
De bijzondere curator adviseert om de onderliggende oorzaken van [de minderjarige] ’s gedragsproblemen aan te pakken. Concreet betekent dit dat de moeder – hoe moeilijk ook voor haar - zal moeten accepteren dat [de minderjarige] niet meer thuis komt wonen en dat ook in haar houding en gedrag tegenover [de minderjarige] moet laten zien. De gezinshuismoeder moet de moeder meer betrekken bij het leven van [de minderjarige] . De moeder en de gezinshuismoeder tenslotte moeten samen een traject aangaan (zoals systeemtherapie) om hun onderlinge communicatie te verbeteren. Als aan deze voorwaarden is voldaan, vindt de bijzondere curator dat de omgang tussen de moeder en [de minderjarige] uitgebreid kan en moet worden.
5.4
De moeder vertelt dat zij steeds zenuwachtiger wordt voor de omgang met [de minderjarige] . Zij is blij om [de minderjarige] te zien, maar tegelijkertijd ook verdrietig, omdat ze weet dat het contact maar kort zal zijn. De druk wordt nog meer opgevoerd doordat bij het contact een begeleider aanwezig is die veel aanwijzingen geeft. Het lukt de moeder niet goed om de omgang voor- en na te bespreken met de begeleider, omdat haar hoofd vol zit met zenuwen en spanning over de omgang. De moeder vertelt ook dat [de minderjarige] duidelijk druk ervaart door de korte omgangsmomenten: zij ‘begint te razen’ en wil in die twee uur zoveel mogelijk dingen doen met de moeder. Ter zitting zei de moeder letterlijk: ‘Ik ben al zo nerveus als ik [de minderjarige] zie, dus ik kan me alleen maar indenken hoe moeilijk het voor haar moet zijn’. Zij ervoer dit anders toen zij vaker omgang had met [de minderjarige] . Toen hadden de moeder en [de minderjarige] meer tijd, hoefden zij niet elke keer weer opnieuw aan elkaar te wennen en verliep de omgang relaxter.
5.5
Het hof heeft waardering voor het uitvoerige en volledige onderzoek en het duidelijke rapport van de bijzondere curator. Het hof onderschrijft dat een ruimere omgangsregeling dan door de rechtbank bepaald, in het belang van [de minderjarige] is. Ook de raad acht een uitbreiding in het belang van [de minderjarige] en dat daarmee niet gewacht moet worden tot is voldaan aan de voorwaarden die de bijzondere curator hiervoor noemt.
5.6
Het hof is van oordeel dat de omgangsregeling nu moet worden uitgebreid. Voor [de minderjarige] is het belangrijk dat zij op korte termijn de moeder weer meer zal zien. Wachten tot aan de genoemde voorwaarden is voldaan is niet in [de minderjarige] ’s belang. Daarbij is het zeer waarschijnlijk dat er wachttijden zijn verbonden aan het starten van een traject zoals systeemtherapie. Het hof heeft geen aanwijzingen dat [de minderjarige] een uitbreiding van de omgang niet aankan. De GI voert aan dat [de minderjarige] rondom de omgangsmomenten veel gedragsproblemen laat zien. Volgens de GI zijn de woedeaanvallen van [de minderjarige] toegenomen, nadat de omgang was uitgebreid na de beschikking van 1 april 2021. De GI is daarom van mening dat die omgangsregeling te belastend was voor [de minderjarige] .
Het hof deelt op dit punt de visie van de bijzondere curator. Het is aannemelijk dat de gedragsproblemen van [de minderjarige] worden veroorzaakt door het loyaliteitsconflict waar zij in zit. [de minderjarige] zit klem tussen de moeder en de gezinshuismoeder en voelt niet de emotionele toestemming om van hen allebei te houden. Dit loyaliteitsconflict zal moeten worden aangepakt om [de minderjarige] te kunnen bevrijden van haar gedragsproblemen. Het hof denkt niet dat [de minderjarige] ’s loyaliteitsconflict wordt opgelost doordat zij haar moeder minder ziet, maar veeleer worden verergerd.
5.7
Het hof is van oordeel dat [de minderjarige] en de moeder nu eerst en vooral de rust en ruimte moeten terugkrijgen in het contact met elkaar. Daarvoor is nodig dat zij elkaar vaker en langer zien. Ondertussen kan gewerkt worden aan de voorwaarden die de bijzondere curator in haar rapport noemt. De GI denkt dat systeemtherapie geschikt is om de onderlinge verhoudingen tussen de moeder en de gezinshuismoeder te verbeteren. Het hof juicht dit toe, maar vindt wel dat de uitbreiding van de omgang niet op dit traject kan wachten.
5.8
In de beschikking met zaaknummer 200.309.450 heeft het hof de beschikking bekrachtigd waarin de rechtbank het gezag van de moeder heeft beëindigd. Het hof hoopt dat dit de moeder helpt om [de minderjarige] de emotionele toestemming te geven om verder in het gezinshuis op te groeien.
5.9
Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen. Dit betekent dat de omgangsregeling uit de beschikking van dit hof van 1 april 2021 herleeft. Volgens die regeling hebben de moeder en [de minderjarige] eenmaal per veertien dagen – en zolang de GI dit noodzakelijk acht: begeleid – omgang met elkaar gedurende vier uur op woensdagmiddag van 13.30 uur tot 17.30 uur.
Bijzondere curator
5.1
Het hof zal de bijzondere curator ontslaan, omdat zij haar taak heeft voltooid.

6.De beslissing

Het hof:
ontslaat de bijzondere curator [naam1] , benoemd bij de tussenbeschikking van 23 juni 2022, van haar taak;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van
19 januari 2022.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, J.B. de Groot en S. Kuijpers, bijgestaan door mr. L.M. de Wit als griffier, en is op 10 november 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.