In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een effectenleaseovereenkomst tussen de appellant en Dexia Nederland B.V. De appellant had in eerste aanleg bij de kantonrechter gevorderd dat Dexia onrechtmatig had gehandeld en aansprakelijk was voor de door hem geleden schade, waaronder een fictieve restschuld die was ontstaan na de overname van aandelen. De kantonrechter had Dexia veroordeeld tot terugbetaling van de inleg, maar de vordering tot vergoeding van de fictieve restschuld was afgewezen. De appellant ging in hoger beroep en voerde aan dat hij door de schending van de zorgplicht door Dexia geconfronteerd was met een fictieve restschuld van € 13.386,90. Het hof oordeelde dat Dexia gehouden was om deze restschuld te vergoeden, omdat er een causaal verband bestond tussen het onrechtmatig handelen van Dexia en de schade die de appellant had geleden. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter voor zover het de afwijzing van de vordering tot vergoeding van de fictieve restschuld betrof en veroordeelde Dexia tot betaling van het openstaande bedrag, vermeerderd met wettelijke rente. Dexia werd ook veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.