ECLI:NL:GHARL:2022:9613

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 november 2022
Publicatiedatum
9 november 2022
Zaaknummer
200.296.385/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en zorgkorting met betrekking tot minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake kinderalimentatie en de toepassing van zorgkorting. De man, verzoeker in hoger beroep, is in geschil met de vrouw, verweerster in hoger beroep, over de hoogte van de kinderalimentatie die hij moet betalen voor hun minderjarige kind, geboren in 2016. De rechtbank Midden-Nederland had eerder bepaald dat de man vanaf 14 juli 2020 een bedrag van € 125,00 per maand en vanaf 1 april 2021 een bedrag van € 186,00 per maand moest betalen. De man is het niet eens met de berekening van de zorgkorting die door de rechtbank is toegepast en verzoekt het hof om de bestreden beschikking gedeeltelijk te vernietigen en een nieuw bedrag aan kinderalimentatie vast te stellen door de gebruikelijke zorgkorting van 35% toe te passen.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld op 8 september 2022, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren. Het hof heeft vastgesteld dat de man in de periode van 14 juli 2020 tot 1 april 2021 een bedrag van € 87,51 per maand aan kinderalimentatie moet betalen, en vanaf 1 april 2021 een bedrag van € 69,77 per maand. Voor de periode vanaf 11 oktober 2021, rekening houdend met de komst van een derde kind, is het bedrag vastgesteld op € 35,00 per maand. Het hof heeft ook geoordeeld dat de vrouw het te veel betaalde bedrag aan kinderalimentatie niet hoeft terug te betalen, omdat zij heeft gesteld dat zij dit bedrag heeft gebruikt voor de zorg van het kind.

De beslissing van het hof vernietigt de eerdere beschikking van de rechtbank en stelt de nieuwe bedragen vast, waarbij de kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd. De beschikking is openbaar uitgesproken op 3 november 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, familie
zaaknummer gerechtshof 200.296.385/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 502218)
beschikking van 3 november 2022
in de zaak van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna:
de man,
advocaat: mr. R.T. Laigsingh te Amsterdam,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna:
de vrouw,
advocaat: mr. T.C. Cooman te De Meern.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland van 11 november 2020 (locatie Almere) en 26 maart 2021 (locatie Lelystad), hersteld bij beschikking van 17 december 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 26 maart 2021 wordt hierna ook de bestreden beschikking genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 25 juni 2021;
- een journaalbericht namens de man van 24 augustus 2021 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de man van 7 september 2021 met bijlage(n);
- het verweerschrift met bijlage(n), ingekomen op 22 oktober 2021;
- een journaalbericht namens de vrouw van 20 december 2021 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vrouw van 15 augustus 2022 met bijlage(n);
- een drietal journaalberichten namens de man van 31 augustus 2022, telkens met bijlage(n).
2.2
Partijen hebben ingestemd met een enkelvoudige mondelinge behandeling. Deze heeft op 8 september 2022 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
  • de man en zijn advocaat;
  • de vrouw en haar advocaat.

3.De feiten

3.1.
Partijen hebben een relatie gehad en zijn de ouders van [de minderjarige] , verder te noemen: [de minderjarige] , geboren [in] 2016. De ouders oefenen het ouderlijk gezag over [de minderjarige] gezamenlijk uit.
3.2.
Bij de bestreden beschikking is onder meer beslist dat de man met ingang van 14 juli 2020 een bedrag van € 125,00 per maand en met ingang van 1 april 2021 een bedrag van
€ 186,00 per maand moet betalen aan de vrouw, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] (hierna: de kinderalimentatie). Daarnaast heeft de rechtbank een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) tussen de ouders vastgesteld en bepaald dat [de minderjarige] bij de vader verblijft:
- om de week van maandag na school tot maandag voor school en gedurende de helft van de schoolvakanties en feestdagen zoals opgenomen op de aan de beschikking gehechte bijlage.
3.3.
Bij herstelbeschikking van 17 december 2021 heeft de rechtbank de beschikking van 26 maart 2021 hersteld, in die zin dat de man met ingang van 1 april 2021 een bedrag van
€ 195,00 per maand moet betalen aan de vrouw, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] .

4.De omvang van het geschil

4.1.
Tussen partijen is in geschil de hoogte van de kinderalimentatie die de man moet betalen aan de vrouw. De man is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grief ziet op de zorgkorting. Hij verzoekt het hof om – naar het hof begrijpt – de bestreden beschikking gedeeltelijk te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, een nieuw bedrag aan kinderalimentatie vast te stellen vanaf 14 juli 2020 door het gebruikelijke percentage van 35% zorgkorting ten behoeve van de man toe te passen.
4.2.
De vrouw voert verweer en verzoekt het hof om de man niet-ontvankelijk te verklaren, althans zijn verzoek af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
De man heeft kort voor de mondelinge behandeling stukken ingediend, waaruit kan worden afgeleid dat er het afgelopen jaar wijzigingen hebben plaatsgevonden in zijn financiële situatie. Hoewel uitgangspunt in zaken zoals deze is dat de in het geding zijnde onderhoudsbijdrage zoveel mogelijk aan de hand van actuele gegevens wordt vastgesteld, zal het hof de inhoud van deze stukken in dit geval niet in zijn oordeel betrekken. De mogelijkheid om in een laat stadium van de procedure stukken in te dienen en aan de hand daarvan het geschil in hoger beroep te verbreden – in dit geval door de draagkracht van de man alsnog ter discussie te stellen – wordt immers beperkt door de eisen van de goede procesorde, die onder meer beschermen dat de wederpartij voldoende tijd en gelegenheid heeft om zich te verweren. De vrouw heeft uitdrukkelijk bezwaar gemaakt tegen de (impliciete) wijziging van het verzoek door de man en de verbreding van het geschil in hoger beroep. Zij wijst er daarbij op dat de man er blijkens zijn beroepschrift voor gekozen heeft om slechts een klein onderdeel van de bestreden beschikking aan te vechten.
Nog daargelaten dat duidelijke conclusies ontbreken en de bedoeling van de man slechts uit de draagkrachtberekening kan worden afgeleid, constateert het hof dat de man de betreffende stukken en de daarmee samenhangende wijziging in zijn situatie veel eerder aan de orde had kunnen stellen. Uit die stukken blijkt immers dat de man reeds in juni 2022 van baan is veranderd. Onder die omstandigheden, en daarbij gelet op het uitdrukkelijke bezwaar van de vrouw, zal het hof vanwege strijd met een goede procesorde de inhoud van de door de man overgelegde stukken niet in zijn oordeel betrekken.
Uitgangspunten
5.2.
Tegen de navolgende door de rechtbank vastgestelde uitgangspunten en gegevens is in hoger beroep niet gegriefd, zodat het hof daarvan zal uitgaan.
5.3.
De ingangsdatum van het betalen van kinderalimentatie is vastgesteld op 14 juli 2020. De behoefte van [de minderjarige] is in 2020 vastgesteld op € 434,00 per maand en in 2021 op
€ 447,00 per maand. De draagkracht van de man tot en met maart 2021 is afgerond € 321,00 per maand. Gedeeld over twee kinderen is dat afgerond € 160,00 per maand voor [de minderjarige] . Met ingang van april 2021 is de draagkracht van de man afgerond € 421,00 per maand, en (uitgaande van twee kinderen) € 210,00 per maand voor [de minderjarige] . De draagkracht van de vrouw over het jaar 2020 is vastgesteld op afgerond € 405,00 per jaar en over het jaar 2021 op afgerond € 410,00 per jaar. Ook voor de vrouw geldt dat haar draagkracht gelijk wordt verdeeld over [de minderjarige] en haar dochter uit een eerdere relatie.
5.4.
Uit de door de vrouw bij journaalbericht van 15 augustus 2022 overgelegde stukken volgt dat de vrouw vanaf augustus 2021 een ziektewetuitkering ontvangt. Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft zij aangegeven dat zij gaat re-integreren (in ander werk) en dat zij verwacht om binnenkort weer een baan te krijgen met hetzelfde inkomen op basis waarvan de rechtbank de draagkracht van de vrouw heeft vastgesteld. Omdat de vrouw zelf geen gevolgen heeft verbonden aan haar gewijzigde situatie, zal het hof dat evenmin doen en derhalve voor wat betreft haar draagkracht uitgaan van de hiervoor onder 5.3 genoemde bedragen.
Zorgkorting
5.5.
De zorgkorting is een bedrag dat in mindering wordt gebracht op het bedrag dat een ouder aan de andere ouder aan kinderalimentatie moet betalen, omdat de betalende ouder ook een deel van de zorg op zich neemt en daarvan de kosten draagt die de andere ouder niet hoeft te betalen. Die zorgkorting wordt uitgedrukt in een percentage, afhankelijk van het aantal dagen dat de betalende ouder gemiddeld voor het kind zorgt.
5.6.
In 2020 verbleef [de minderjarige] gemiddeld twee dagen in de week bij de man, zodat de rechtbank over die periode conform de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie (hierna: de Expertgroep) een zorgpercentage van 25% heeft vastgesteld, ofwel een bedrag van € 108,50 per maand. Na het vaststellen en naleven van de zorgregeling in 2021 is de zorg gelijk tussen de man en de vrouw verdeeld. De rechtbank heeft daarbij aangesloten met een zorgkortingspercentage van 35%, ofwel een bedrag van € 156,45. Over die uitgangspunten zijn partijen het eens.
5.7.
De rechtbank heeft aan de hand van bovenstaande gegevens vastgesteld dat er een (gering) tekort bestaat tussen de gezamenlijke draagkracht van partijen en de behoefte van [de minderjarige] . Omdat de rechtbank het niet redelijk vindt dat het volledige tekort in mindering zou worden gebracht op het bedrag dat de man aan de vrouw aan kinderalimentatie zou moeten betalen, wordt op grond van de aanbevelingen van de Expertgroep het tekort bij helfte verdeeld tussen partijen. De helft van het tekort is door de rechtbank vastgesteld op een bedrag van € 35,71 per maand tot en met maart 2021 en een bedrag van € 15,87 per maand met ingang van 1 april 2021. De rechtbank heeft vervolgens dit bedrag in mindering gebracht op de draagkracht van de man voor [de minderjarige] . Het hof constateert dat deze rekenwijze van de rechtbank afwijkt van de door de Expertgroep geformuleerde rekenwijze. Volgens de aanbevelingen van de Expertgroep dient immers de helft van het tekort te worden afgetrokken van de zorgkorting en dient vervolgens het bedrag dat resteert aan zorgkorting in mindering te worden gebracht op de draagkracht van de man. In dit geval zou dat hebben geleid tot een bedrag van (160,30 – (108,50 - 35,71) =) € 87,51 voor de periode vanaf 14 juli 2020 tot en met maart 2021 en een bedrag van (210,35 – (156,45 – 15,87) =) € 69,77 vanaf 1 april 2021, dat de man aan kinderalimentatie aan de vrouw zou moeten betalen.
5.8.
De man heeft in hoger beroep in zijn petitum aangegeven dat op de gebruikelijke wijze de zorgkorting van 35% moet worden toegepast. Ter zitting is door de man nog toegelicht dat dit de periode vanaf 1 april 2021 betreft en dat voor de periode daarvoor een zorgkorting geldt van 25%. Hoewel de man ter zitting ervan leek uit te gaan dat de hiervoor genoemde onjuiste rekenwijze van de rechtbank slechts op een onderdeel correctie behoefde, ziet het hof in het petitum van de man voldoende ruimte om volgens de juiste rekenwijze de hoogte van de kinderalimentatie te bepalen. Het hof merkt daarbij op dat daarmee ook tegemoet gekomen wordt aan de andere kinderen in het gezin van de man, die immers door de onjuiste rekenwijze zouden worden benadeeld, terwijl voor [de minderjarige] bij het volgen van de onjuiste berekening een te hoog bedrag zou worden voldaan.
5.9.
Een en ander leidt ertoe dat de man in de periode vanaf 14 juli 2020 tot 1 april 2021 het hiervoor becijferde bedrag van € 87,51 per maand aan kinderalimentatie aan de vrouw moet betalen en vanaf 1 april 2021 een bedrag van € 69,77 per maand.
5.10.
Voor de periode vanaf 11 oktober 2021 zal het hof rekening houden met de komst van een derde kind bij de man, omdat de man dit al tijdens de procedure bij de rechtbank en in zijn hoger beroepschrift heeft aangevoerd en de geboorte van dit kind ook niet door de vrouw wordt betwist. Voor de berekening van de bijdrage in deze periode zal het hof uitgaan van de door de rechtbank vastgestelde draagkracht van de man en de vrouw in 2021 als ook van de door de rechtbank vastgestelde behoefte van [de minderjarige] in 2021. Het hof gaat ervan uit dat de draagkracht van de man gelijk kan worden verdeeld over de drie kinderen, mede omdat de vrouw hiertegen geen bezwaar heeft gemaakt en dit aansluit bij het onbestreden oordeel van de rechtbank dat de draagkracht steeds gelijk over de kinderen wordt gedeeld. Dat leidt voor deze periode derhalve tot een draagkracht aan de kant van de man van € 421,- / 3 = € 140,33. De gezamenlijke draagkracht van partijen komt daarmee op (140,33 + 205,- =)
€ 345,33. Uitgaande van de behoefte van [de minderjarige] in 2021 van € 447,- is sprake van een tekort van € 101,67. De helft daarvan, € 50,83, wordt in mindering gebracht op de zorgkorting van (35% x € 447,- =) € 156,45, hetgeen leidt tot een te verzilveren zorgkorting van € 105,62. Dit bedrag wordt in mindering gebracht op de beschikbare draagkracht van de man, hetgeen leidt tot een met ingang van 11 oktober 2021 door de man te betalen bedrag aan kinderalimentatie van € 140,33 - € 105,62 = afgerond € 35,-.
Terugbetaling
5.11.
Het bovenstaande leidt ertoe dat de man in de voorgaande periode achteraf gezien aan de vrouw een hoger bedrag heeft betaald aan kinderalimentatie dan uit deze beschikking volgt. De vrouw heeft gesteld dat zij alle ontvangen bedragen heeft gebruikt voor de zorg en kosten van [de minderjarige] en dat zij niet in staat is het te veel betaalde aan de man terug te betalen. Omdat de man hiertegen geen verweer heeft gevoerd, zal het hof wat betreft de bedragen die tot 8 september 2022 (is datum zitting bij het hof) zijn betaald, beslissen dat de vrouw het bedrag dat de man te veel heeft betaald niet terug hoeft te betalen.

6.De slotsom

6.1.
De grief van de man slaagt, zodat de bestreden beschikking moet worden vernietigd.
6.2.
Gelet op de omstandigheid dat partijen in familierechtelijke rechtsbetrekking tot elkaar staan en het geschil hieruit voortvloeit, zullen de kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd zoals hierna vermeld.

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 26 maart 2021, zoals hersteld bij beschikking van 17 december 2021, en doet opnieuw recht;
bepaalt dat de man met ingang van 14 juli 2020 tot en met maart 2021 een bedrag van
€ 87,51 per maand, vanaf 1 april 2021 tot en met 10 oktober 2021 een bedrag van € 69,77 per maand en vanaf 11 oktober 2021 een bedrag van € 35,- per maand moet betalen aan de vrouw, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] , geboren [in] 2016, voor zover de termijnen nog niet zijn verstreken, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de vrouw het op basis van de bestreden beschikking tot 8 september 2022 te veel betaalde bedrag aan kinderalimentatie niet hoeft terug te betalen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.M. Dölle, C. Koopman en mr. C. Coster en is op
3 november 2022 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.