ECLI:NL:GHARL:2022:9611

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 november 2022
Publicatiedatum
9 november 2022
Zaaknummer
200.303.243/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van het gezag over een minderjarige in het belang van de ontwikkeling en veiligheid van het kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over het gezag van een minderjarige, geboren in 2009, die sinds maart 2017 geen contact meer heeft met zijn vader. De vader, die in het verleden is veroordeeld tot een gevangenisstraf, heeft verzocht om het gezamenlijk gezag te handhaven, terwijl de moeder verzocht heeft om het gezag van de vader te beëindigen. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige ernstige stressklachten ervaart sinds de vrijlating van de vader, wat zijn ontwikkeling en welzijn in gevaar brengt. De minderjarige heeft in een brief aan het hof aangegeven dat hij geen contact meer wil met zijn vader en dat hij zich onveilig voelt. Het hof heeft geconcludeerd dat het in het belang van de minderjarige is dat de moeder alleen het gezag uitoefent, om zo de rust en veiligheid voor het kind te waarborgen. De vader's verzoek is afgewezen, en de beschikking van de rechtbank is bekrachtigd. Het hof heeft ook benadrukt dat de moeder verplicht is om de vader op de hoogte te houden van belangrijke zaken betreffende de minderjarige, ondanks de beëindiging van het gezag van de vader.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.303.243/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 131263)
beschikking van 3 november 2022
inzake
[verzoeker](de vader),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
advocaat: mr. ing. M.R.P. Ossentjuk te Groningen,
en
[verweerster](de moeder),
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
advocaat: mr. H.A. Jonker-van Dijk te Beilen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de (tussen)beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 2 september 2020 en 24 augustus 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 24 augustus 2021 wordt hierna ‘de bestreden beschikking’ genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 23 november 2021;
- het verweerschrift;
- een brief namens de vader van 1 augustus 2022;
- een journaalbericht namens de vader van 22 augustus 2022 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 29 augustus 2022 met bijlage(n).
2.2
De minderjarige [de minderjarige] , geboren [in] 2009, (hierna: [de minderjarige] ) heeft bij brief van 25 juli 2022 aan het hof zijn mening kenbaar gemaakt met betrekking tot het verzoek.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 19 september 2022 plaatsgevonden. De ouders zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. [naam1] is verschenen namens de raad.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder hebben een relatie met elkaar gehad. Na het verbreken van de relatie is [de minderjarige] geboren. De vader heeft [de minderjarige] erkend.
3.2
[de minderjarige] woont bij de moeder. Hij heeft sinds maart 2017 geen contact meer met de vader.
3.3
Bij vonnis van 25 februari 2020 is de vader (die toen in een proeftijd liep) door de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, naar aanleiding van een in december 2018 gepleegde roofoverval veroordeeld tot 6 jaar onvoorwaardelijke gevangenisstraf (onder aftrek van de periode dat de vader in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht).
3.4
De ouders oefenden tot aan de bestreden beschikking gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige] .
De moeder heeft de rechtbank in haar inleidende verzoekschrift van 14 mei 2020 verzocht het ouderlijk gezag van de vader te beëindigen en te bepalen dat het ouderlijk gezag alleen aan haar toekomt. De vader heeft de rechtbank verzocht het verzoek van de moeder af te wijzen en hij heeft de rechtbank door middel van een zelfstandig verzoek (voorwaardelijk, voor het geval zijn gezag zou worden beëindigd) verzocht een informatieregeling vast te stellen.
3.5
In de tussenbeschikking van 2 september 2020 heeft de rechtbank de raad verzocht een
onderzoek in te stellen naar de gezagsvoorziening over [de minderjarige] . De raad heeft zijn bevindingen gerapporteerd in zijn raadsrapport van 16 april 2021.
3.6
De vader is inmiddels ontslagen uit de onder 3.3 genoemde detentie.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank:
- bepaald dat de moeder alleen wordt belast met het gezag over [de minderjarige] ;
- bepaald dat de moeder de vader eens in de drie maanden zal informeren over de
ontwikkelingen van [de minderjarige] op school, over hulpverlening, medische zaken en over andere
belangrijke zaken die [de minderjarige] betreffen.
4.2
De vader kan zich niet verenigen met de beslissing van de rechtbank en is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
De grief ziet op de beëindiging van het gezag. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen (naar het hof begrijpt:) voor zover die ziet op de beëindiging van het gezag van de vader en opnieuw rechtdoende te bepalen dat het inleidende verzoek van de moeder zal worden afgewezen.
4.3
De moeder heeft verweer gevoerd en verzoekt het hof het verzoek van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
Het uitgangspunt van de wet is dat de ouders van een kind het gezag gezamenlijk uitoefenen. Gezien echter de na te vermelden omstandigheden is het hof van oordeel dat de beslissing van de rechtbank in stand dient te blijven. Het hof zal hierna uitleggen waarom.
5.3
[de minderjarige] is een net 13-jarige jongen die psychisch beschadigd is, onder meer door nare gebeurtenissen die hij in zijn leven heeft meegemaakt. Hij heeft tot maart 2017 omgang met zijn vader gehad. In 2016 is [de minderjarige] gediagnosticeerd met ADHD en PTSS. In 2018 heeft hij psychomotorische therapie gehad om zijn emoties beter te leren uiten en daarnaast gebruikt hij medicatie voor zijn ADHD. In een poging om het contact tussen de vader en [de minderjarige] te kunnen herstellen, heeft de rechtbank de ouders in november 2018 (opnieuw) doorverwezen naar [naam2] . Een eerder (Ouderschap na Scheiding-)traject bij [naam2] is afgebroken door [naam2] omdat de ouders geen vertrouwen in elkaar hadden en beiden zorgen hadden over de veiligheid van [de minderjarige] bij de andere ouder. Er zou ditmaal een traject gestart worden bij [naam2] om de spanning van het contact tussen de vader en [de minderjarige] te verminderen. Ook dit traject is echter voortijdig door [naam2] afgebroken omdat al tijdens de voorbereiding van het traject bleek dat de vader in detentie zat (op verdenking van betrokkenheid bij een roofoverval waarvoor hij later onherroepelijk is veroordeeld) en [naam2] het niet passend voor [de minderjarige] vond een voor hem (en de moeder) met spanning gepaard gaande omgang op te starten in een gevangenis. Daarna zijn er geen nieuwe pogingen ondernomen om het contact tussen de vader en [de minderjarige] te herstellen.
5.4
Volgens de brief van [de minderjarige] aan het hof van 25 juli 2022 vond [de minderjarige] de omgang met zijn vader de laatste jaren niet fijn en kreeg [de minderjarige] hierdoor vaak buikpijn. Dit werd onder meer veroorzaakt door het huiselijk geweld van de vader en zijn overmatig alcoholgebruik. Zowel tegenover de raadsonderzoeker (in het kader van het in maart 2021 gestarte raadsonderzoek) als in zijn brief aan het hof heeft [de minderjarige] verklaard dat zijn vader in het verleden vaak lelijke dingen tegen hem zei en hem geregeld uitschold als hij bij hem was.
In de brief aan het hof valt te lezen dat het voor [de minderjarige] als een opluchting voelde dat zijn vader vastzat in de gevangenis. [de minderjarige] durfde in de detentieperiode van zijn vader weer naar buiten omdat hij niet meer bang was dat hij zijn vader ergens zou tegenkomen. Omdat hij het niet prettig vond om wenskaarten te ontvangen van zijn vader, heeft hij zijn vader een aantal brieven gestuurd waarin hij hem heeft gevraagd hem met rust te laten. [de minderjarige] heeft verder tegen de raadsonderzoeker en in zijn brief aan het hof verteld dat hij graag wil dat zijn vader niets meer over hem heeft te zeggen en dat hij geen contact meer wil met zijn vader.
5.5
Uit de stukken en wat op de zitting is behandeld blijkt dat [de minderjarige] een negatief beeld heeft van de vader. Wat er ook zij van de stelling van de vader dat het niet klopt wat [de minderjarige] heeft geschreven en dat het negatieve beeld dat [de minderjarige] van hem heeft wordt veroorzaakt door de moeder, onweersproken is dat het gedrag van [de minderjarige] in negatieve zin is veranderd sinds de vader weer op vrije voeten is en dat [de minderjarige] hierdoor weer in therapie is. In de door de moeder in het geding gebrachte brief van [naam3] (praktijk voor pedagogische en psychologische hulp) van 17 augustus 2022 staat dat [de minderjarige] naar die praktijk is doorverwezen door de huisarts, omdat [de minderjarige] is teruggevallen in negatieve gedragspatronen. Sinds [de minderjarige] weet dat zijn vader vrij is, is hij angstig, slaapt hij slecht, piekert hij, en is hij bang dat zijn vader contact zoekt en dat deze zijn stiefvader iets wil aandoen. Hierdoor schrikt [de minderjarige] , is hij erg alert en onderneemt hij minder activiteiten. Uit het door [naam3] uitgevoerde onderzoek – waarbij de mate van herbeleving, vermijding, verhoogde prikkelbaarheid en overige kindspecifieke reacties bij [de minderjarige] is beoordeeld – blijkt dat de uitkomsten voldoen aan de criteria voor PTSS. Naar aanleiding daarvan wordt [de minderjarige] behandeld met EMDR-therapie, zodat hij de nare herinneringen aan vroeger kan verwerken en zodat hij minder angstig voor de toekomst hoeft te zijn.
5.6
Naar het oordeel van het hof kan niet voorbij worden gegaan aan het gegeven dat sinds de vrijlating van de vader, bij [de minderjarige] sprake is van forse stress gerelateerde klachten door zijn angst voor de vader en weerstand tegen contact met de vader en bemoeienis van de vader met hem. Wanneer de vader (samen met de moeder) het gezag over [de minderjarige] heeft, heeft de vader een veel ruimere mogelijkheid om invloed te hebben op het leven van [de minderjarige] dan wanneer de moeder eenhoofdig gezag heeft. Verder is duidelijk dat de vader het gezag over [de minderjarige] wenst om een band met hem te hebben en, zo concludeert het hof, mede in de verwachting dat daardoor de kans op contactherstel zal toenemen. Niet onbegrijpelijk is dan ook dat [de minderjarige] het als bedreigend ervaart als de vader het gezag over hem heeft, gezien zijn ervaringen met de vader, de angsten van [de minderjarige] en zijn weerstand tegen contact met en bemoeienis van de vader.
5.7
Het hof acht het van groot belang voor [de minderjarige] dat hij rust en veiligheid in zijn omgeving ervaart, dat zijn ontwikkeling als tiener niet wordt geremd en dat zijn (dagelijkse) leven niet wordt beheerst door angst voor (het gedrag van) zijn vader. Onder de huidige omstandigheden weegt dat belang naar het oordeel van het hof zwaarder dan het belang van de vader bij het behoud van het gezag. Het hof is op grond van het voorstaande van oordeel dat een wijziging van het gezag in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is en dat het verzoek van de vader dient te worden afgewezen.
Dat de vader, zoals hij zelf heeft gesteld, het gezagsrecht nimmer heeft misbruikt en heeft aangegeven dat hij dat in de toekomst ook niet zal doen, leidt niet tot een ander oordeel. Die houding maakt immers de angst die [de minderjarige] ervaart niet anders.
Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen ten aanzien van de beslissing waarbij de moeder alleen is belast met het gezag over [de minderjarige] .
5.8
De vader heeft op de zitting bij het hof aangegeven dat hij angst heeft dat de huidige partner van de moeder [de minderjarige] zal adopteren en dat de moeder [de minderjarige] ’s achternaam zal wijzigen als hij geen gezag meer heeft. In dit verband merkt het hof op dat de moeder ter zitting bij het hof heeft verklaard dat zij niet de intentie heeft om [de minderjarige] te laten adopteren door haar partner of [de minderjarige] ’s achternaam te laten wijzigen.
5.9
Tot slot wijst het hof de moeder erop dat ondanks de beëindiging van het gezag van de vader de informatieplicht van de moeder jegens de vader – zoals die in de bestreden beschikking is vastgelegd – blijft bestaan. Het hof vindt de hoeveelheid informatie die de moeder tot op heden aan de vader over [de minderjarige] heeft verstrekt, te summier. Zoals reeds door de rechtbank is bepaald, dient de moeder in ieder geval informatie te geven over de ontwikkelingen van [de minderjarige] op school, over hulpverlening en medische zaken. Daarnaast doet de moeder er goed aan om ook informatie te geven over dagelijkse bezigheden en interesses van [de minderjarige] , zoals sport en eventuele andere hobby’s. Nu de moeder de vader slechts eens in de drie maanden van informatie hoeft te voorzien, meent het hof dat de moeder in staat moet zijn om steeds minimaal een halve pagina (A4-formaat) met informatie over [de minderjarige] te sturen aan de vader.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 24 augustus 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.W. Beversluis, I.M. Dölle en L. van Dijk, bijgestaan door mr. T. van der Veen als griffier, en is op 3 november 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.