ECLI:NL:GHARL:2022:9603

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 november 2022
Publicatiedatum
9 november 2022
Zaaknummer
200.311.870/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van minderjarige dochter in het kader van gezinsproblematiek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de dochter van de verzoekster, de moeder. De moeder, die op een geheim adres woont, heeft in hoger beroep de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland van 18 maart 2022 aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van haar dochter zijn verlengd tot 23 maart 2023. De moeder is bijgestaan door haar advocaat, mr. K.J. Bazuin, terwijl de gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming Noord, en de biologische vader van de dochter, bijgestaan door mr. B.H. Werink, verweer voerden.

Het hof heeft vastgesteld dat de moeder niet in staat is om de benodigde opvoedomgeving voor haar dochter te bieden, gezien haar eigen problematiek, waaronder PTSS en borderline problematiek, en de instabiele thuissituatie. De dochter heeft in haar jonge leven veel negatieve ervaringen opgedaan, waaronder huiselijk geweld en een onveilige opvoeding. De moeder heeft aangegeven tijdelijk niet voor haar dochter te kunnen zorgen, wat heeft geleid tot de uithuisplaatsing bij de biologische vader. Het hof heeft geconcludeerd dat de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de ontwikkeling en veiligheid van de dochter.

De beslissing van het hof is om de bestreden beschikking van de kinderrechter te bekrachtigen, waarbij de moeder's verzoek om vernietiging van de beschikking is afgewezen. Het hof heeft benadrukt dat de opvoedkundige omgeving bij de moeder onvoldoende is voor de behoeften van de dochter, en dat stabiliteit en voorspelbaarheid essentieel zijn voor haar ontwikkeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.311.870/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 211230)
beschikking van 1 november 2022
inzake
[verzoekster](de moeder),
wonende op een geheim te houden adres,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. K.J. Bazuin te Groningen,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen(de GI),
kantoorhoudende te Groningen,
verweerster in hoger beroep,
en
[verweerder]( [verweerder] ),
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
advocaat: mr. B.H. Werink te Groningen.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Noord Nederland, locatie Groningen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 18 maart 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 9 juni 2022;
- twee journaalberichten namens de moeder van 30 juni 2022, beide met bijlage(n);
- het verweerschrift van de GI met bijlage(n);
- het verweerschrift namens de vader;
- een journaalbericht namens de moeder van 23 september 2022.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 5 oktober 2022 plaatsgevonden. De moeder is verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de GI is [naam1] verschenen. Ook is [verweerder] verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Ter zitting heeft mr. Bazuin mede het woord gevoerd aan de hand van de door haar overgelegde pleitaantekeningen.

3.De feiten

3.1
[de dochter] is de dochter van de moeder en is geboren [in] 2012. [verweerder] is haar biologische vader. De relatie tussen de moeder en [verweerder] is medio 2018 definitief geëindigd. [de juridische vader] (verder: [de juridische vader] ) heeft [de dochter] erkend en is de juridische vader. De moeder is bij beschikking van 10 september 2013 met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [de dochter] belast.
3.2
De moeder heeft naast [de dochter] nog de volgende minderjarige kinderen in Nederland:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2008. [de minderjarige1] verblijft om en om twee weken bij de moeder en twee weken bij [de juridische vader] . [de juridische vader] is haar juridische vader;
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2016. [de minderjarige2] heeft op verschillende plekken verbleven. Sinds medio 2019 woont hij bij [verweerder] . Hij heeft een omgangsregeling met de moeder van één keer per twee weken een weekend.
Ten aanzien van deze kinderen is geen sprake van een ondertoezichtstelling.
3.3
Bij beschikking van 23 december 2014 is [de dochter] onder toezicht gesteld van de GI. De termijn van de ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd.
3.4
[de dochter] heeft op verschillende plekken verbleven. Sinds februari 2020 verblijft zij bij [verweerder] (en [de minderjarige2] en sinds eind 2020: de partner van [verweerder] ), eerst in het vrijwillig kader en sinds 16 april 2020 op grond van een bij beschikking van die datum verleende machtiging tot uithuisplaatsing. Die beschikking is in hoger beroep bekrachtigd.
3.5
De moeder is in juli 2021 in Albanië getrouwd met haar partner [de partner] en woont met hem samen.
3.6
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter de termijn van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de dochter] verlengd tot 23 maart 2023. De beschikking is tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Verder heeft de kinderrechter bepaald dat de behandeling zal worden voortgezet ter zitting van 10 november 2022 en dat de raad daarvoor schriftelijk informatie dient te verstrekken over de vraag of er een gezagsbeëindigende maatregel moet komen en zo ja, wie dan de aangewezen persoon of instelling is om de voogdij over [de dochter] op zich te nemen.
3.7
[de dochter] heeft iedere veertien dagen van vrijdag tot en met zondag omgang met de moeder.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder komt met vijf grieven in hoger beroep van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen (zo begrijpt het hof:) voor zover daarbij de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de dochter] zijn verlengd en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de GI hiertoe af te wijzen.
4.2
De GI en de vader voeren verweer en verzoeken het hof de bestreden beschikking (zo begrijpt het hof:), voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.3
Het hof stelt voorop dat het op grond van voornoemde wettelijke criteria dient te beoordelen of verlenging van de ondertoezichtstelling en/of machtiging tot uithuisplaatsing in het belang van [de dochter] noodzakelijk is. Hetgeen de moeder en de andere betrokkenen hebben aangevoerd over (de juridische status van) [verweerder] en/of de omgangsregeling is in het licht van die criteria niet relevant voor de beoordeling en laat het hof daarom buiten beschouwing.
5.4
Uit de stukken van het dossier is gebleken dat [de dochter] in haar jonge leven tot nu toe veel negatieve gebeurtenissen heeft meegemaakt. Zij is opgegroeid in een instabiele en onveilige situatie en heeft bij veel verschillende mensen en op veel verschillende plekken verbleven. Voorafgaand aan de ondertoezichtstelling in 2014 had de moeder geen vaste verblijfplek en had zij financiële problemen waardoor ze moeilijk kon voorzien in de basisbehoeften van [de dochter] . Bovendien was er tussen [verweerder] en de moeder stelselmatig sprake van huiselijk geweld, ook in het bijzijn van [de dochter] . De thuissituatie kenmerkte zich verder door veel onrust (onder andere over de vraag of de moeder in haar woning kon blijven wonen en over het verlopen van haar verblijfsvergunning) en conflicten in relaties van de moeder met de buren en de vaders van haar kinderen, ook in het bijzijn [de dochter] .
Dit alles zorgde bij [de dochter] voor onrust, onveiligheid, onduidelijkheid, instabiliteit en onvoorspelbaarheid. De moeder heeft begin 2020 aangegeven dat zij tijdelijk niet voor [de dochter] kon zorgen en dat [de dochter] voorlopig bij [verweerder] moest wonen.
5.5
[de dochter] is eind 2021 onderzocht door het Orthopedagogisch Centrum Regio Noord (OCRN, Jeugd GGZ & Dyslexiezorg). In het onderzoeksverslag van 10 november 2021 wordt onder meer het volgende geconcludeerd. [de dochter] is een (in sociaal-emotioneel opzicht) onzeker en kwetsbaar meisje. Ze is loyaal naar beide ouders (de moeder en [verweerder] ) en ze is ambivalent wat betreft haar eigen gevoelens en verwachtingen. [de dochter] vertoonde tijdens het onderzoek bepalend, afwijzend en grenzeloos gedrag, waarin zij moeilijk te corrigeren was. Tijdens het onderzoek is geconstateerd dat er bij [de dochter] sprake lijkt te zijn van een gehechtheidstrauma: door de conflicten die zich herhaaldelijk en langdurig hebben afgespeeld tussen de moeder en [verweerder] , waren de moeder en [verweerder] (onbedoeld) verminderd beschikbaar voor [de dochter] en was [verweerder] periodes dan wel jaren uit beeld. Ook is geconcludeerd dat [de dochter] veel baat heeft bij duidelijkheid, structuur, voorspelbaarheid en realistische verwachtingen. Haar opvoeding vraagt veel van haar omgeving: haar omgeving dient emotioneel adequaat af te kunnen stemmen op haar, op een juiste manier om te kunnen gaan met haar emotionele uitbarstingen en haar gedrag duidelijk te kunnen begrenzen. In de eerste plaats zijn stabilisatie en rust van belang. Verder is belangrijk dat er perspectief komt over waar en bij wie [de dochter] gaat wonen. Speltherapie is geadviseerd om [de dochter] te ondersteunen bij het reguleren van en grip krijgen op emoties, bij het verwerken van moeilijke situaties en bij de ouder-kindrelatie. Indien nodig kan EMDR onderdeel uitmaken van de behandeling, aldus het verslag.
5.6
De moeder is gediagnosticeerd met PTSS en borderline problematiek. Zij heeft een belast verleden en heeft in haar jeugd veel traumatische ervaringen meegemaakt die haar ontwikkelingen hebben beïnvloed (onder andere: ze is in een weeshuis in Albanië opgegroeid, heeft een periode op straat geleefd en is slachtoffer geweest van mensenhandel). Vanuit dit trauma reageert de moeder vaak impulsief en emotioneel, wat [de dochter] ernstig belast.
5.7
Uit de stukken blijkt verder dat al sinds 2008 (dus al enkele jaren voorafgaand aan de geboorte van [de dochter] ) veel verschillende hulpvormen zijn ingezet om de opvoedomgeving van de moeder te verbeteren (Bureau Jeugdzorg, Tien voor Toekomst en Ambulante Spoedzorg vanuit het Leger des Heils, Maatschappelijke Juridische Diensteverlening (MJD), PsyQ en GGZ De Stee in Beilen). Inmiddels is de GI ook bijna acht jaar in het kader van de ondertoezichtstelling betrokken.
De inzet van deze hulpverlening heeft voor [de dochter] niet tot een voldoende positief en bestendig resultaat geleid. Weliswaar heeft de moeder eind 2020 na een opname bij [naam2] de EMDR-therapie met positief resultaat afgerond, maar na enige tijd bleek zij toch onvoldoende grip te hebben op haar emoties en toont zij nog geen inzicht in wat de invloed van haar explosieve en impulsieve gedrag is op [de dochter] . Doordat de moeder in geval van stress onvoldoende beschikbaar is voor [de dochter] en zij tot op heden niet heeft laten zien op een adequate wijze met stress om te kunnen gaan, blijft de thuissituatie bij de moeder onvoorspelbaar en onveilig voor [de dochter] .
In het eindevaluatierapport van [naam3] van 9 november 2021 wordt ten aanzien van de moeder onder meer het volgende geconcludeerd. De eigen problematiek van de moeder lijkt terugkerend voorliggend te zijn aan de behoeften van [de dochter] , waardoor [de dochter] er niet op kan vertrouwen structureel voldoende gehoord en gezien te worden. De opvoedkundige omgeving bij de moeder thuis is, ondanks dat de moeder met intensieve behandeling haar trauma’s heeft kunnen verwerken, ontoereikend voor [de dochter] . De gedragsproblemen van [de dochter] die horen bij een gehechtheidstrauma vragen veel van een ouder. Vanwege de eigen problematiek van de moeder lukt het haar onvoldoende om aan te sluiten bij de behoeften van [de dochter] . Het vermogen tot reflectie op eigen gedrag is beperkt en er is sprake van een gebrek aan vaardigheden in het stellen van regels en grenzen die aansluiten bij het ontwikkelingsniveau van [de dochter] . Het is noodzakelijk dat het perspectief voor [de dochter] duidelijk wordt, waardoor ze weet waar ze aan toe is. [naam3] adviseert om [de dochter] bij [verweerder] te laten opgroeien.
Het hof deelt de conclusie van [naam3] dat de opvoedkundige omgeving bij de moeder thuis onvoldoende is voor de behoeften van [de dochter] . Gelet op hetgeen hiervoor uit het eindevaluatierapport is weergegeven, volgt het hof de moeder niet in haar stelling dat het enige negatieve punt dat in het rapport wordt genoemd is dat er ruzie is geweest tussen de echtgenoot van de moeder en [verweerder] .
5.8
Het hof is gelet op het vorenstaande van oordeel dat de moeder onvoldoende in staat is gebleken de voor [de dochter] benodigde opvoedomgeving te bieden. Dat de moeder zich recent heeft aangemeld voor een VERS-training is positief en het is ook in het belang van [de dochter] dat de moeder deze training volgt. Niet gebleken is echter wat de huidige stand van zaken met betrekking tot deze training is. Als de training nog in de aanmeldingsfase zit, leidt dit niet tot het oordeel dat de moeder op dit moment [de dochter] de opvoedomgeving kan bieden die zij nodig heeft. Ook de omstandigheid dat [de dochter] , aldus de moeder, graag bij haar zou willen wonen, betekent niet – wat hier ook van zij – dat [de dochter] ook bij de moeder kán wonen, gelet op voornoemde problematiek van zowel de moeder als [de dochter] zelf.
5.9
Op grond van het bovenstaande is het hof van oordeel dat [de dochter] niet bij de moeder kan wonen en dat verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing dus in het belang van [de dochter] noodzakelijk is. Omdat de moeder zich niet met de uithuisplaatsing kan verenigen is ook de noodzaak van een verlenging van de ondertoezichtstelling gegeven.
5.1
De moeder heeft in grief V nog aangevoerd dat de kinderrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het opvoedperspectief van [de dochter] bij de vader ligt. Wat daar ook van zij, deze grief kan gelet op hetgeen hiervoor is overwogen niet leiden tot een ander oordeel over de verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing. Deze grief faalt derhalve.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 18 maart 2022 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Knot, J.W. Keuning en S. Rezel, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 1 november 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.