ECLI:NL:GHARL:2022:9562

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 november 2022
Publicatiedatum
8 november 2022
Zaaknummer
200.314.618
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, beoordeling van opvoedingscapaciteiten van de moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige1]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de bestreden beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, die op 10 mei 2022 werd uitgesproken, aangevochten. De kinderrechter had de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] verlengd tot 19 mei 2023. De moeder verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen en het verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) tot verlenging van de machtiging af te wijzen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 29 september 2022 waren de moeder en een vertegenwoordiger van de GI aanwezig, terwijl de vader en de pleegouders niet verschenen. Het hof heeft vastgesteld dat de zorgen over de opvoedingssituatie van [de minderjarige1] nog steeds aanwezig zijn. De moeder heeft onvoldoende stappen gezet om de zorgen weg te nemen en heeft niet aangetoond dat zij in staat is om een veilig en stabiel opvoedingsklimaat te bieden. De GI heeft aangegeven dat er grote zorgen zijn over de zorg en veiligheid van zowel [de minderjarige1] als zijn jongere broertje [de minderjarige2].

Het hof heeft geconcludeerd dat de gronden voor uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn en dat de continuïteit van de zorg voor [de minderjarige1] niet gewaarborgd kan worden zonder de verlenging van de machtiging. De moeder heeft positieve stappen gezet in haar ontwikkeling, maar dit is niet voldoende om [de minderjarige1] terug te plaatsen. Het hof heeft daarom de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij de noodzaak van verdere onderzoeken naar de opvoedingscapaciteiten van de moeder en het toekomstperspectief van [de minderjarige1] is benadrukt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.314.618
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 402003)
beschikking van 8 november 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F. Pool te Rotterdam,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: de vader,
niet verschenen,
en
de pleegouders van [de minderjarige1]
verder te noemen: de pleegouders,
niet verschenen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 10 mei 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 10 augustus 2022;
- het verweerschrift van de GI met producties;
- een journaalbericht van mr. Pool van 12 september 2022 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 29 september 2022 plaatsgevonden.
Aanwezig waren:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI.
De vader en de pleegouders zijn behoorlijk opgeroepen, maar niet verschenen. De raad heeft laten weten niet aanwezig te zullen zijn ter mondelinge behandeling.

3.De feiten

3.1
De ouders hebben een relatie gehad. Zij zijn de ouders van [de minderjarige1] , geboren [in] 2011 te [woonplaats1] , verder: [de minderjarige1] . De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige1] . [de minderjarige1] heeft nog een jonger (half)broertje [de minderjarige2] .
3.2
[de minderjarige1] woont sinds 2018 in het woonhuis bij [naam1] , aanvankelijk op vrijwillige basis. Bij beschikking van 19 februari 2019 is [de minderjarige1] onder toezicht gesteld en is een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend. Deze ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing zijn telkens verlengd, laatstelijk bij beschikking van 18 november 2021, tot 19 mei 2022.
3.3
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder nogmaals verlengd en wel tot 19 mei 2023.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grief beoogt de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] aan de orde te stellen. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] af te wijzen, althans in duur te bekorten.
4.2
De GI voert verweer en zij vraagt het hof het verzoek van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.3
De vader heeft geen verweer gevoerd.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.2
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen is het hof van oordeel dat, anders dan de moeder aanvoert, de gronden voor uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. Bij genoemde beschikking van 18 november 2021 heeft de kinderrechter geoordeeld dat de moeder niet in staat was [de minderjarige1] een opvoedingsklimaat te bieden waarin de continuïteit van/en veiligheid in zijn dagelijkse verzorging en opvoeding is gewaarborgd. Voor zover de moeder stelt dat er sedert die beschikking sprake is van gewijzigde omstandigheden aan haar kant acht het hof dat standpunt onvoldoende gemotiveerd. Het hof neemt het oordeel van de kinderrechter over en maakt dit tot de zijne. Aanvullende overweegt het hof als volgt.
5.3
Gebleken is dat de moeder nog steeds onvoldoende stappen heeft gezet om een terugplaatsing van [de minderjarige1] in overweging te kunnen nemen. De zorgen zijn onvoldoende weggenomen en de opvoedsituatie thuis is (nog) niet stabiel. [de minderjarige1] is een elf jarige jongen met ADHD en hechtingsproblematiek. Hij heeft structuur, sturing en begrenzing nodig, dus een stevige opvoeder. De moeder heeft tot op heden onvoldoende laten zien dat zij inzicht heeft in haar opvoedkundig handelen en dat zij kan aansluiten bij wat [de minderjarige1] nodig heeft.
De moeder heeft zich bovendien naar de hulpverlening niet (altijd) meewerkend opgesteld. De moeder heeft de individuele behandeling voor [de minderjarige1] gefrustreerd, doordat zij weigerde haar handtekening te zetten. Daardoor heeft [de minderjarige1] langere tijd niet de hulp gekregen die hij nodig heeft. De overgelegde rapportages van JP van de Bent laten zien dat de moeder het in veel situaties lastig vindt hoe zij adequaat moet handelen en dat zij hierbij begeleiding nodig heeft. Zij belast [de minderjarige1] ook met haar negatieve opmerkingen over de school waarop hij thans zit. Dit is niet in het belang van [de minderjarige1] . De moeder heeft echter geen inzicht in het effect van haar uitlatingen op [de minderjarige1] .
Ook over [de minderjarige2] , het thuiswonende broertje van [de minderjarige1] , zijn er bij de raad en de GI grote zorgen. Deze zorgen gaan over basale zorg en veiligheid bij de moeder thuis, waaronder voldoende nachtrust, voeding, persoonlijke verzorging, op tijd komen op school en het accepteren van het gezag van de moeder. Ter mondelinge behandeling is gebleken dat als [de minderjarige1] thuis logeert, er geregeld conflicten ontstaan tussen [de minderjarige2] en [de minderjarige1] . Moeder geeft dit zelf ook aan. De moeder weet niet altijd hoe zij dit alles in goede banen moet leiden. De moeder heeft zelfs bij dit logeren van [de minderjarige1] thuis al hulp nodig.
De GI heeft ter mondelinge behandeling verklaard dat een gezinsopname de (laatste) mogelijkheid is om duidelijk te krijgen over de opvoedvaardigheden van de moeder, haar behoeften en hulpvragen met betrekking tot de opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] én over de plek waar [de minderjarige1] mag opgroeien tot aan zijn 18e levensjaar. Zo’n opname wordt overwogen. Duidelijk is echter dat er een wachtlijst voor een gezinsopname is. De moeder heeft op de zitting aan het hof verteld dat zij hieraan wil meewerken.
5.4
Gelet op het voorgaande is het hof dan ook van oordeel dat bij het uitblijven van de verzochte verlenging de continuïteit van/en veiligheid in de dagelijkse verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] zeker niet zijn gewaarborgd en de noodzakelijke onderzoeken niet plaatsvinden zodat het hof oordeelt dat de verlenging van de uithuisplaatsing dan ook noodzakelijk is.
In de komende tijd dient verder onderzocht te worden of de moeder in staat is om met ondersteuning meer inzicht te krijgen in haar opvoedhandelen. Daarnaast dienen de opvoedvaardigheden van de moeder en het toekomstperspectief van [de minderjarige1] in kaart te worden gebracht. De moeder dient zich te realiseren dat sprake is van een laatste kans.
5.5
Het hof erkent dat de moeder positieve stappen in haar ontwikkeling heeft gemaakt en dat zij de hulp meer is gaan accepteren. Dit maakt echter nog niet dat [de minderjarige1] naar huis kan.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, te bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 10 mei 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, K.A.M. van Os-ten Have en
S. Kuijpers, bijgestaan door mr. M. Ligtenberg-Vastenholt als griffier, en is op 8 november 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.