ECLI:NL:GHARL:2022:9560

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 november 2022
Publicatiedatum
8 november 2022
Zaaknummer
200.310.843
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake voorlopige zorgregeling en informatieregeling tussen ouders van minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 9 maart 2022, waarin een voorlopige zorgregeling en informatieregeling zijn vastgesteld voor de omgang tussen de vader en hun minderjarige kind. De ouders zijn gescheiden en hebben samen het gezag over hun kind, geboren in 2014. De moeder verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de voorlopige zorgregeling te schorsen, terwijl de vader verweer voert en vraagt om bekrachtiging van de beschikking. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 30 september 2022 gehouden, waarbij beide ouders en hun advocaten aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling en de raad voor de kinderbescherming. Het hof oordeelt dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden die een herbeoordeling van de zorgregeling rechtvaardigen. Het hof bekrachtigt de voorlopige zorgregeling, die inhoudt dat de vader en het kind één keer per veertien dagen onder begeleiding van de GI contact hebben. Tevens wordt een informatieregeling vastgesteld, waarbij de moeder de vader maandelijks op de hoogte houdt van belangrijke zaken omtrent het kind, inclusief het sturen van recente foto’s. De moeder wordt ook onderworpen aan een dwangsom voor het geval zij niet meewerkt aan de regeling. Het hof compenseert de proceskosten in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.310.843/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 510630)
beschikking van 8 november 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. G.J.P.C.G. Verheijen te Nijmegen,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. A. Sangar te Rotterdam,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (verder: de rechtbank), van 9 maart 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Die beschikking wordt verder ook wel de ‘bestreden beschikking’ genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift, tevens houdende een verzoek tot schorsing, met producties, ingekomen op 10 mei 2022;
  • het verweerschrift van de vader met een productie;
  • het verweerschrift van de GI met producties, en
  • twee journaalberichten van mr. Verheijen van respectievelijk 27 juni 2022 en 26 september 2022, beide met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 30 september 2022 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de moeder met haar advocaat;
  • de vader met zijn advocaat;
  • twee vertegenwoordigers van de GI, en
  • een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn met elkaar gehuwd geweest. Zij zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2014 te [plaats1] . De ouders hebben samen het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van 30 oktober 2019 heeft het gerechtshof Den Haag - met wijziging van het aan de echtscheidingsbeschikking van l maart 2018 gehechte ouderschapsplan van 20 juli 2017 - als zorgregeling vastgesteld dat:
  • de vader [de minderjarige] om het weekend ophaalt, waarbij de vader [de minderjarige] op zaterdag vanaf 09.00 uur ophaalt en hem op zondag om 18.00 uur terugbrengt bij de moeder. In overleg kunnen deze tijdstippen van ophalen en brengen worden aangepast;
  • de vader, in overleg met de moeder, ook op andere dagen tijd kan doorbrengen met [de minderjarige] ;
  • in de oneven jaren [de minderjarige] in de zomervakantie vier weken bij de vader is en in de even jaren [de minderjarige] in de zomervakantie vier weken bij de moeder is. In overleg kan hiervan worden afgeweken. De overige vakanties is [de minderjarige] bij de moeder en eventueel na overleg bij de vader. De vader wordt geïnformeerd over de schoolvakanties door de moeder.
3.3
Bij beschikking van 12 januari 2021 heeft de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 12 januari 2021 tot 12 januari 2022. De ondertoezichtstelling is verlengd en loopt nu nog tot 12 januari 2023.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij verzoekschrift van 7 oktober 2020 heeft de moeder de rechtbank onder meer verzocht te bepalen dat de zorgregeling zoals vastgesteld bij beschikking van het gerechtshof Den Haag van 30 oktober 2019 wordt gewijzigd in die zin dat de vader het recht op omgang met [de minderjarige] wordt ontzegd.
4.2
Bij verweerschrift van 11 januari 2021 heeft de vader de rechtbank onder meer verzocht:
  • de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek om de zorgregeling van 30 oktober 2019 te wijzigen, althans dit verzoek af te wijzen;
  • te bepalen dat de moeder haar medewerking dient te verlenen aan de uitvoering van de zorgregeling zoals vastgesteld door het gerechtshof Den Haag in zijn beschikking van 30 oktober 2019;
  • te bepalen dat iedere keer dat de moeder niet aan de zorgregeling voldoet, zij aan de vader een dwangsom zal verbeuren ter hoogte van € 250,- per keer, met een maximum van € 10.000,-, alsmede de assistentie door de sterke arm der wet te bepalen bij iedere gelegenheid waarbij de moeder [de minderjarige] niet aan de vader meegeeft, terwijl hij daar op dat moment recht op heeft.
4.3
Bij de in de bestreden beschikking genoemde tussenbeschikking van 26 januari 2021 heeft de rechtbank als voorlopige zorgregeling vastgesteld dat [de minderjarige] en de vader in eerste instantie één keer per veertien dagen twee uur omgang hebben onder begeleiding van de GI, waarbij de regeling op regie van de GI kan worden uitgebreid. De rechtbank heeft de definitieve beslissing over de zorgregeling aangehouden, in afwachting van het verloop van de ondertoezichtstelling.
4.4
Op de mondelinge behandeling bij de rechtbank van 4 februari 2022 heeft de vader het bedrag van de verzochte dwangsom verlaagd van € 250,- naar € 150,- voor iedere keer dat de moeder niet voldoet aan de zorgregeling. Daarnaast heeft de vader de rechtbank aanvullend verzocht om als informatieregeling vast te stellen dat de moeder hem iedere vier weken informeert over [de minderjarige] en hem daarbij foto’s van [de minderjarige] stuurt. De moeder heeft ingestemd met dit verzoek.
4.5
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank:
  • als voorlopige zorgregeling, die geldt totdat partijen in overleg met de GI een andere regeling overeenkomen of de rechter een andere regeling bepaalt, vastgesteld dat [de minderjarige] en de vader met ingang van 9 maart 2022 één keer per veertien dagen omgang met elkaar hebben onder begeleiding van de GI of een andere professionele instantie, waarbij de GI bepaalt hoe en in welk tempo wordt toegewerkt naar de bij de in de bestreden beschikking genoemde tussenbeschikking van 26 januari 2021 vastgestelde voorlopige zorgregeling van één keer per veertien dagen twee uur omgang, waarbij de GI bepaalt in welk tempo en op welke wijze deze regeling vervolgens verder wordt uitgebreid en of de omgang nog langer begeleid moet worden;
  • bepaald dat de moeder een dwangsom verbeurt van € 150,- voor elke keer dat zij geen medewerking verleent aan deze voorlopige zorgregeling, met een maximum van in totaal € 10.000,-;
  • bepaald dat de moeder één keer per maand een e-mail of brief van ten minste 200 woorden zal sturen aan de vader over:
de gezondheid van [de minderjarige] ;
hoe het met hem gaat op school;
zijn hobby's, en
andere onderwerpen die de ontwikkeling van [de minderjarige] betreffen,
  • bepaald dat de moeder elke maand een recente foto van [de minderjarige] aan de vader zal sturen; en
  • het verzoek van de vader ten aanzien van de inzet van de sterke arm afgewezen.
De rechtbank heeft de beslissingen over de zorg- en informatieregeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard en heeft verder iedere beslissing aangehouden.
4.6
De moeder is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden
beschikking. Zij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende:
  • met betrekking tot de zorgregeling:
  • met betrekking tot de dwangsom: te bepalen dat die wordt vernietigd;
  • met betrekking tot de informatieregeling: te bepalen dat die wordt gewijzigd zoals het hof dat juist acht,
kosten rechtens. Daarnaast heeft de moeder het hof verzocht de schorsing te bevelen van de werking van de bestreden beschikking voor de duur van het hoger beroep dan wel voor de duur van de ondertoezichtstelling. Bij beschikking van 19 juli 2022 heeft het hof het schorsingsverzoek afgewezen.
4.7
De vader voert verweer en vraagt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken, althans deze verzoeken af te wijzen, en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.8
De GI voert verweer en vraagt het hof de verzoeken van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Wettelijk kader
5.1
De ouders hebben samen het gezag. Op verzoek van de ouders of van een van hen kan de rechter een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Een dergelijke regeling kan onder meer omvatten:
  • een toedeling van de zorg- en opvoedingstaken aan ieder van de ouders (zorgregeling), alsmede met toepassing van artikel 1:377a, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) een tijdelijk verbod aan een ouder om contact te hebben met het kind (tijdelijk contactverbod);
  • de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft (informatieregeling).
Dat staat in artikel 1:253a lid 2 BW.
5.2
De rechter kan op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Dat staat in artikel 1:253a lid 4 BW in samenhang met artikel 1:377e BW.
5.3
Op grond van artikel 611a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan de rechter op verzoek van een van de partijen de wederpartij veroordelen tot betaling van een dwangsom, voor het geval dat aan de hoofdveroordeling niet wordt voldaan. De rechter heeft deze bevoegdheid ook in een verzoekschriftprocedure.
Oordeel van het hof
5.4
Het hof stelt allereerst vast dat sprake is van een wijziging van omstandigheden die een hernieuwde beoordeling van de zorgregeling rechtvaardigt, aangezien de vader en [de minderjarige] sinds 1 september 2020 geen contact meer met elkaar hebben gehad.
5.5
Daarnaast is het hof, net als de rechtbank, van oordeel dat de in de bestreden beschikking vastgelegde voorlopige zorgregeling in het belang is van [de minderjarige] . Het hof neemt de overwegingen van de rechtbank op dit punt na eigen onderzoek over en maakt deze tot de zijne. In aanvulling hierop overweegt het hof het volgende.
5.6
Inmiddels zijn twee jaar verstreken nadat de moeder tegen de vader aangifte heeft gedaan van mishandeling en seksueel misbruik van [de minderjarige] . Tot op heden is niet komen vast te staan dat de vader zich daaraan schuldig heeft gemaakt. Het hof is net als de raad [1] en de rechtbank van oordeel dat het bij die stand van zaken schadelijk is voor de ontwikkeling van [de minderjarige] om het contactherstel uit te stellen. Het is belangrijk dat [de minderjarige] zich een eigen beeld van de vader kan vormen en dat hij zich kan spiegelen aan de vader. Niet is gebleken dat het contact in strijd is met de zwaarwegende belangen van [de minderjarige] . Zoals de raad op de mondelinge behandeling bij de rechtbank naar voren heeft gebracht, kunnen de PTSS-klachten van [de minderjarige] ook een andere oorzaak hebben. Naar het oordeel van het hof wordt de (emotionele) veiligheid van [de minderjarige] in het contact met de vader voldoende geborgd met de begeleiding van de GI en Karakter. In hoger beroep is gebleken dat de GI sinds de in de bestreden beschikking genoemde tussenbeschikking van 26 januari 2021 slechts één poging heeft gedaan om het contact tussen [de minderjarige] en de vader te herstellen. Het hof verwacht dat de GI hierin meer de regie gaat nemen en dat zij toewerkt naar (in ieder geval) één keer per veertien dagen twee uur contact tussen [de minderjarige] en de vader.
5.7
Het hof is verder van oordeel dat de door de rechtbank vastgestelde informatieregeling in het belang is van [de minderjarige] . Het is belangrijk dat de vader op de hoogte blijft van belangrijke ontwikkelingen in het leven van [de minderjarige] , omdat hij samen met de moeder het gezag heeft over [de minderjarige] en ook omdat hij dan in het contact met [de minderjarige] beter bij hem kan aansluiten. Omdat [de minderjarige] niet bij de vader woont, is de vader voor een belangrijk deel afhankelijk van de informatie die hij van de moeder ontvangt. De moeder heeft op de mondelinge behandeling bij de rechtbank ingestemd met de vastgestelde informatieregeling. Net als de GI acht het hof het voor de moeder haalbaar om deze informatieregeling uit te voeren. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de GI heeft aangeboden om de moeder te begeleiden bij het opstellen van de berichten aan de vader. Hoewel het voor zich spreekt dat de moeder duidelijke foto’s van [de minderjarige] aan de vader stuurt, geeft het hof de ouders als leidraad voor de kwaliteit van de foto’s mee dat de aan de vader te verstrekken foto’s ten minste dezelfde kwaliteit hebben als de foto’s van [de minderjarige] die de moeder voor haar eigen gebruik of ten behoeve van de directe familie van [de minderjarige] aan moederszijde maakt of laat maken.
5.8
Tot slot is het hof het eens met de beslissing van de rechtbank om een dwangsom op te leggen. Gebleken is dat de moeder eerdere afspraken en rechterlijke beslissingen over het contact tussen de vader en [de minderjarige] niet is nagekomen. Het hof acht het daarom noodzakelijk haar via een financiële prikkel ertoe te bewegen dat zij meewerkt aan de voorlopige zorgregeling die de rechtbank in de bestreden beschikking heeft vastgesteld.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover die betrekking heeft op de voorlopige zorgregeling, de informatieregeling en de dwangsom.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, aangezien de ouders met elkaar gehuwd zijn geweest en de procedure het uit hun huwelijk geboren kind betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 9 maart 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.F. van Vugt, K.A.M. van Os-ten Have en I.J. Pieters, bijgestaan door mr. K.A.M. Oude Vrielink als griffier, en is op 8 november 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Raadsrapport van 5 januari 2021.