ECLI:NL:GHARL:2022:954

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 februari 2022
Publicatiedatum
8 februari 2022
Zaaknummer
200.265.404/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de nalatenschap van de moeder tussen twee zussen met geschillen over legaat en onroerende zaken

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om de verdeling van de nalatenschap van de moeder van twee zussen, die beiden erfgenamen zijn van hun ouders. De moeder overleed in 2012 en de vader in 1997. De zussen zijn ieder voor de onverdeelde helft gerechtigd tot verschillende goederen, waaronder vier woningen en bankrekeningen. De zussen zijn er echter niet in geslaagd om deze goederen te verdelen, wat heeft geleid tot geschillen over de geldigheid van een legaat en de verdeling van de onroerende zaken. De rechtbank had eerder in een vonnis de vorderingen van de appellante in conventie voor een groot deel toegewezen, terwijl de vorderingen van de geïntimeerde in reconventie waren afgewezen. In hoger beroep heeft de appellante de bedoeling om niet alleen de toegewezen vorderingen, maar ook de afgewezen vorderingen opnieuw aan te kaarten. De geïntimeerde heeft in incidenteel hoger beroep haar vorderingen in reconventie opnieuw ingediend. Het hof heeft de geldigheid van het legaat beoordeeld en vastgesteld dat het legaat voor een deel geldig is, maar voor het overige is vervallen. Het hof heeft ook de verdeling van de onverdeeldheid van de woningen en bankrekeningen besproken en bepaald dat de woningen aan de zussen moeten worden toegedeeld, rekening houdend met de belangen van beide partijen. Het hof heeft een deskundige benoemd om de waarde van de onroerende zaken te bepalen en verdere beslissingen in de zaak aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.265.404/02
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen: 319199)
arrest van 8 februari 2022
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats1] ,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. A. van Weverwijk,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats1] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: onttrokken.

1.De procedure bij het hof

Naar aanleiding van het arrest van 11 mei 2021 heeft op 14 december 2021 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een proces-verbaal gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd. Het hof zal opnieuw arrest wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1
Partijen zijn zussen. Zij zijn (samen met hun moeder) erfgenamen van hun vader die in 1997 is overleden; zij zijn de enige erfgenamen van hun moeder die in 2012 is overleden.
2.2
Zij zijn door erfopvolging van hun vader en moeder ieder voor de onverdeelde helft gerechtigd tot de volgende goederen:
  • vier woningen gelegen aan de [adres1] 2A, [adres1] 2B, [adres2] 50 en 52 in [woonplaats1] , kadastraal bekend gemeente [gemeente] sectie [Y] nummer 4777 ;
  • vijf bankrekeningen met de volgende IBAN:
  • [nummer1]
  • [nummer2]
  • [nummer3] (spaarrekening)
  • [nummer4]
  • [nummer5]
- inboedelgoederen
2.3
Partijen zijn niet erin geslaagd deze goederen te verdelen. Daarnaast zijn geschillen ontstaan over de geldigheid van een legaat en een tweetrapsmaking in het testament van moeder en het bestaan van vorderingen van de ‘onverdeeldheid’ op partijen en van partijen op die onverdeeldheid.
2.4
Zowel [appellante] (in conventie) als [geïntimeerde] (in reconventie) hebben bij de rechtbank ter zake van deze geschilpunten vorderingen ingesteld. De rechtbank heeft in haar vonnis van 29 mei 2019 (hierna: het bestreden vonnis) de vorderingen in conventie van [appellante] voor een belangrijk deel toegewezen en de vorderingen in reconventie van [geïntimeerde] afgewezen. De bedoeling van het principaal hoger beroep van [appellante] is dat het hof niet alleen de toegewezen vorderingen, maar ook de afgewezen en door haar in hoger beroep nieuw geformuleerde vorderingen zal toewijzen. De bedoeling van het incidenteel hoger beroep van [geïntimeerde] is dat het hof haar vorderingen in reconventie alsnog zal toewijzen. Het hof zal die vorderingen hierna een voor een bespreken en beoordelen.

3.Het oordeel van het hof

de geldigheid van de tweetrapsmaking (grief I en vordering I van [appellante] )
3.1
Moeder heeft in haar testament bepaald dat hetgeen [appellante] van haar nalatenschap bij haar overlijden onverteerd zal hebben nagelaten ten deel zal vallen aan [geïntimeerde] als verwachter. Vordering I van [appellante] betreft de geldigheid van deze tweetrapsmaking in het testament van moeder. De rechtbank is uitgegaan van de geldigheid van de tweetrapsmaking. Volgens [appellante] is die tweetrapsmaking nietig dan wel kan ze geen effect sorteren. Deze vordering en de daarbij horende grief van [appellante] zijn op de mondelinge behandeling besproken. [appellante] heeft deze vordering en de grief vervolgens ingetrokken. Het hof hoeft daarop niet meer te beslissen.
het legaat (grief I van [geïntimeerde] )
3.2
Moeder heeft in haar testament aan [geïntimeerde] het levenslange recht van gebruik en bewoning van de woningen aan de [adres1] 2B en de [adres2] 52 gelegateerd. De rechtbank heeft voor recht verklaard dat dit legaat geen effect sorteert. [geïntimeerde] bestrijdt dat oordeel met haar eerste grief. Het hof constateert met partijen dat tot de nalatenschap van moeder het 1/3e onverdeeld aandeel in de vier woningen behoort. Artikel 4:49 lid 1 BW bepaalt dat een ten laste van een erfgenaam gemaakt legaat van een op een bepaald goed te vestigen recht vervalt indien het goed bij het openvallen van de nalatenschap daartoe niet behoort. Dat is alleen anders als uit de uiterste wil zelf is af te leiden dat de erflater (hier: moeder) de beschikking (het legaat)
nietteminzo heeft gewild.
3.3
Het hof is van oordeel dat het legaat in elk geval geldig is voor zover het gaat om het 1/3e onverdeeld aandeel van moeder in de woningen aan de [adres1] 2B en de [adres2] 52. Dat 1/3e onverdeeld aandeel behoort tot haar nalatenschap. De vraag is of het is vervallen voor het overige, omdat het overige 2/3e onverdeeld aandeel niet tot haar nalatenschap behoort en ook nooit daarvoor aan haar heeft toebehoord. [geïntimeerde] beroept zich op de geldigheid van het legaat wat dit 2/3e onverdeeld aandeel betreft. Op [geïntimeerde] rust de stelplicht en de bewijslast dat het legaat voor dat deel niet is vervallen. Het is dus aan [geïntimeerde] om te stellen en te bewijzen dat uit de uiterste wil is af te leiden dat moeder het legaat toch gewild heeft, ook al behoren de woningen waarop de gelegateerde rechten van gebruik en bewoning betrekking hebben slecht voor 1/3e onverdeeld aandeel tot haar nalatenschap.
3.4
Vaststaat dat moeder het legaat van de rechten van gebruik en bewoning van de woningen aan de [adres1] 2B en de [adres2] 52 heeft gewild. Dat staat immers met zoveel woorden in haar testament. Niet is gebleken dat aan die verklaring de wil van moeder ontbrak. De vraag is nu of zij dat ook zou hebben gewild als zij wist dat zij slechts voor 1/3e onverdeeld aandeel in die woningen was gerechtigd. Er zijn twee mogelijkheden.
3.5
Ten eerste: moeder heeft zich toen zij haar testament maakte niet gerealiseerd dat zij slechts voor 1/3e onverdeeld aandeel in die woningen is gerechtigd. Er is sprake van een vergissing of misrekening. Als dat zo zou zijn, is uit het testament niet af te leiden dat zij het legaat toch zo heeft gewild. Dan is daaruit alleen af te leiden dat zij het legaat wilde, maar niet dat zij dat ook zou hebben gewild als zij zou hebben geweten dat slechts het 1/3e onverdeelde aandeel daarin van haar was.
3.6
Ten tweede: moeder wist dat zij slechts voor 1/3e onverdeeld aandeel in de woningen was gerechtigd en heeft zich dat bij het maken van het testament gerealiseerd. Er is geen sprake van een vergissing of een misrekening. In dat geval heeft zij bewust een legaat gemaakt van rechten op bepaalde goederen van haar nalatenschap die daartoe niet geheel, maar slechts voor 1/3e onverdeeld aandeel behoren. In dat geval mag door uitleg uit de uiterste wil worden afgeleid dat zij de legaten toch
(niettemin)heeft gewild. Bij die uitleg moet immers worden gelet op de verhoudingen die de uiterste wil kennelijk wenst te regelen en de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt.
3.7
Het hof oordeelt dat [geïntimeerde] onvoldoende heeft gesteld om uit de uiterste wil te kunnen afleiden of moeder het legaat
nietteminheeft gewild. Zij heeft geen toelichting gegeven over wat moeder wist of niet wist of zich wel of niet heeft gerealiseerd toen zij het testament maakte. Zij heeft geen inzicht gegeven in de verhoudingen die moeder met haar testament op dit punt kennelijk wilde regelen. Ook is niet bekend wat de notaris die het testament heeft gepasseerd daarover kan verklaren. Die informatie is wel nodig voor de beoordeling door het hof. Grief I van [geïntimeerde] slaagt wel, maar slechts ten dele. Het legaat is geldig wat het 1/3e onverdeeld aandeel in de woningen betreft en is vervallen voor het overige deel. Het hof zal met dit legaat of liever gezegd de waarde daarvan rekening bij de hierna te bepalen wijze van verdeling van de vier woningen.
de verdeling van de onverdeeldheid (vorderingen II, III, IV, V, VI, X en XI van [appellante] )
3.8
De rechtbank heeft bepaald dat partijen de woningen aan de [adres2] 50 en 52 aan een derde moeten verkopen (rov. 5.3 van het bestreden vonnis) en [geïntimeerde] veroordeeld mee te werken aan de kadastrale vaststelling van de (eigendoms)grenzen van de woningen aan de [adres1] 2A en 2B en de woningen aan de [adres2] 50 en 52 (rov. 5.2 van het bestreden vonnis). De rechtbank heeft alle andere vorderingen ter zake van de verdeling afgewezen.
3.9
De vorderingen II, III, IV, V, VI, X en XI van [appellante] in het principaal hoger beroep strekken tot verdeling van de vier woningen, de banktegoeden en de inboedel. Het hof zal op voet van artikel 3:185 BW de wijze van verdeling gelasten en daarbij naar billijkheid rekening houden met de belangen van partijen en, voor zover van toepassing, met het algemeen belang.
de vier woningen
3.1
Het hof zal bepalen dat partijen de drie woningen aan de [adres1] 2B, [adres2] 50 en 52 moeten toedelen aan [geïntimeerde] en de woning aan de [adres1] 2A aan [appellante] , telkens tegen vergoeding van de overbedelingswaarde. Voor die toedeling is het volgende van belang. [appellante] woont in de woning aan de [adres1] 2A en [geïntimeerde] in de woning aan de [adres1] 2B. [geïntimeerde] heeft de rechten van gebruik en bewoning op 1/3e onverdeeld aandeel in de woningen aan de [adres1] 2B en de [adres2] 52. Zij heeft in haar grief II in het incidenteel hoger beroep nog eens daarop gewezen en zich daarom ook verzet tegen een verkoop aan derden. [geïntimeerde] wil [adres2] 52 toegedeeld krijgen. [appellante] wil de woningen aan de [adres2] 50 en 52 niet toegedeeld krijgen. Het ligt dan in de rede niet alleen de woning aan de [adres2] 52, maar ook de woning aan de [adres2] 50 (die samen een huis vormen) aan [geïntimeerde] toe te delen. [geïntimeerde] kan dan zelf bepalen of en hoe zij de woning aan de [adres2] 50 aan een derde wil verkopen en met welk gedeelte van de tuin en het erf.
3.11
Op de hierna opgenomen kadastrale kaart is met streeparcering globaal aangegeven welk deel van het perceel [gemeente] sectie [Y] nummer 4777 aan [appellante] moet worden toegedeeld. Na uitmeting zal exact moeten blijken hoe de grens loopt. Daarbij moet – ter afbakening van het overige perceel dat aan [geïntimeerde] wordt toegedeeld – sprake zijn van een rechte grenslijn, die op de grens ligt tussen de twee woningen aan de [adres1] 2A en 2B en in een rechte lijn doorloopt voor en achter de woningen.
Het hof zal een deskundige benoemen en deze de opdracht geven de actuele waarde in het economische verkeer te bepalen van:
- de woning aan de [adres1] 2A met ondergrond, erf en tuin, zoals met streeparcering aangegeven op de kadastrale kaart;
- de woningen aan de [adres1] 2B, [adres2] 50 en 52 met ondergrond, erf, en tuin, uitmakende het overblijvende deel van het perceel [gemeente] sectie [Y] nummer 4777;
- de rechten van gebruik en bewoning van het 1/3e onverdeeld aandeel in de woningen aan de [adres1] 2B en [adres2] 52, die aan [geïntimeerde] toebehoren, waarbij de deskundige wordt gevraagd te bepalen welk deel van het erf en de tuin telkens bij die woningen horen, zodat dat erf en die tuin kunnen worden betrokken in de waardering van de rechten van gebruik en bewoning.
3.12
Het hof zal bepalen dat partijen de woning aan de [adres1] 2A aan [appellante] moeten toedelen voor de waarde die door de deskundige is geschat. Het hof zal bepalen dat partijen de woningen aan de [adres1] 2B en de [adres2] 50 en 52 aan [geïntimeerde] moeten toedelen tegen de waarde die door de deskundige is geschat, nadat daarop de waarde van de rechten van gebruik en bewoning zoals door de deskundige is geschat in mindering is gebracht.
3.13
Het hof zal iedere verdere beslissing ten aanzien van de verdeling van de woningen aanhouden in afwachting van het rapport van de te benoemen deskundige.
de bankrekeningen (grief V en vordering X van [appellante] )
3.14
Het hof zal bepalen dat partijen de vijf bankrekeningen die in rov. 2.2 zijn vermeld zullen opheffen en aan ieder van hen de helft van de saldi zullen betalen.
de inboedel (grief IV en vordering VI van [appellante] )
3.15
De rechtbank heeft de vordering van [appellante] tot verdeling van de inboedel afgewezen. [appellante] is het daarmee niet eens en stelt met grief IV die verdeling in hoger beroep andermaal aan de orde. [appellante] vordert dat aan haar worden toegedeeld de antieke wandklok, de twee hoekstoeltjes, het zilveren bestek van vader, de statenbijbel, de Russische Matroesjka pop, de schilderijen van de broer van de grootvader van partijen en het theemeubel met inhoud in en bovenop het meubel. [geïntimeerde] verzet zich niet tegen toedeling van deze goederen aan [appellante] . Het hof zal dan ook bepalen dat partijen deze goederen aan [appellante] moeten toedelen. [appellante] vordert te bepalen dat zij gehouden is de waarde van deze goederen aan de boedel te vergoeden. Ook dat zal het hof bepalen. [geïntimeerde] merkt terecht op dat [appellante] niet stelt wat de waarde van de genoemde en aan [appellante] toegedeelde goederen is. Het hof zal daarom bepalen dat partijen met het oog op deze toedeling de waarde van deze goederen door een deskundige zullen laten schatten. Grief IV van [appellante] slaagt in zoverre.
3.16
[appellante] vordert ook dat [geïntimeerde] rekening en verantwoording aflegt over de
“ten tijde van het overlijden van moeder aanwezige spullen”en dat [geïntimeerde] die terugbrengt in de woning aan de [adres2] 50 om ze te verdelen. Het hof kan deze vordering niet zo toewijzen, omdat onduidelijk is om welke
‘spullen’het gaat. Het hof zal wel bepalen dat partijen de inboedelgoederen samen moeten verdelen en wat [appellante] verder vordert afwijzen. In zoverre faalt grief IV van [appellante] .
vordering van € 40.116,10 op [geïntimeerde] (grief VI en vordering VII van [appellante] )
3.17
[appellante] stelt dat [geïntimeerde] in totaal een bedrag van € 40.116,10 heeft onttrokken aan dan wel heeft geleend van de betaalrekening van moeder bij de ING met nummer [nummer3] . De onttrekkingen betreffen opnames dan wel betalingen van deze rekening van 8 september 2011 tot en met 9 januari 2012. [appellante] heeft in bijlage 10B bij haar memorie van grieven een opsomming gegeven van deze betalingen en opnames en daarbij de afschriften van deze betaalrekening gevoegd. [appellante] voert aan dat [geïntimeerde] een bankpas van moeder had en dat zij [geïntimeerde] had gemachtigd over haar bankrekeningen te beschikken of deze te beheren. Er zijn opnames gedaan op tijdstippen dat moeder in het verzorgingshuis verbleef en niet of nauwelijks mobiel was. [appellante] biedt aan te bewijzen dat moeder onbekwaam was om de geldopnames te doen over de genoemde periode en wil daarvoor als getuigen horen de artsen en medewerkers van verzorgingshuis Walstede, waar moeder in de periode van 13 oktober 2011 tot haar overlijden met tussenpozen heeft verbleven.
3.18
[geïntimeerde] betwist dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan ongerechtvaardigde verrijking of onrechtmatig handelen; zij betwist ook dat zij gelden heeft geleend tot het bedrag van € 40.116,10. Het is volgens [geïntimeerde] moeder zelf geweest die heeft beschikt over het saldo van de betaalrekening. Het is niet aan [geïntimeerde] daarover rekening en verantwoording af te leggen.
3.19
Het hof zal de vordering van [appellante] afwijzen. [geïntimeerde] betwist de stellingen van [appellante] dat zij onrechtmatig heeft gehandeld of geld heeft geleend. Het hof kan dan ook niet vaststellen of die stellingen juist zijn. Het enkele feit dat [geïntimeerde] betalingen of opnames heeft gedaan van de betaalrekening van moeder is daarvoor onvoldoende. [appellante] biedt nog wel aan te bewijzen dat moeder onbekwaam was om de geldopnames te doen. Zelfs als dat zou blijken en ook vaststaat dat [geïntimeerde] die opnames heeft gedaan, dan is daarmee nog niet komen vast te staan dat [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld of geld heeft geleend. [appellante] heeft haar stellingen onvoldoende toegelicht. Grief VI van [appellante] faalt; het hof zal vordering VII van [appellante] afwijzen.
afgifte administratie moeder (vordering VIII van [appellante] )
3.2
[appellante] vordert dat [geïntimeerde] haar de volledige administratie van moeder over de afgelopen 40 jaar ter beschikking moet stellen op straffe van een dwangsom. Het hof zal deze vordering toewijzen en bepalen dat [geïntimeerde] de administratie van moeder, voor zover zij deze in haar bezit heeft, ter beschikking moet stellen van [appellante] . Deelgenoten zijn immers verplicht elkaar zoveel mogelijk te informeren over een nalatenschap. Dat vloeit voort uit de eisen van de redelijkheid en billijkheid. Daarnaast biedt artikel 3:15j BW erfgenamen de mogelijkheid openlegging te vorderen van de boekhouding van een erflater (in dit geval moeder). [appellante] heeft een rechtstreeks en voldoende belang daarbij dat is gelegen in haar hoedanigheid van erfgenaam en rechtsopvolgster onder algemene titel van moeder. Het hof zal aan de veroordeling van [geïntimeerde] geen dwangsom verbinden. Het hof gaat ervan uit dat [geïntimeerde] de administratie die nog aanwezig is zal openleggen ten behoeve van [appellante] . Onder openlegging moet in elk geval worden verstaan het geven van inzage in de boeken, bescheiden en gegevensdragers en het geven van afschriften of uittreksels daarvan.
vordering tot schadevergoeding op [geïntimeerde] van € 23.306,57 (eisvermeerdering; vordering IX)
3.21
[appellante] stelt dat [geïntimeerde] ernstige vernielingen heeft aangebracht in de woning aan de [adres2] 52. [appellante] begroot de schade op € 23.306,57 en heeft [geïntimeerde] aansprakelijk gesteld voor deze schade. Volgens [appellante] heeft [geïntimeerde] onrechtmatig gehandeld en moet zij de schade aan de nalatenschap vergoeden. Ter onderbouwing van de omvang van de schade heeft [appellante] foto’s overgelegd (bijlage 11 bij haar memorie van grieven) en een offerte van BECO Bouw ter zake van herstelwerkzaamheden (bijlage 13 bij haar memorie van grieven). [geïntimeerde] betwist dat zij beschadiging aan de woning heeft veroorzaakt en dat zij onrechtmatig heeft gehandeld; zij betwist verder dat er schade is en dat er een causaal verband zou bestaan tussen haar handelen en schade.
3.22
Het hof zal deze vordering afwijzen. [appellante] heeft niet aan haar stelplicht voldaan. Zij stelt in algemene zin dat sprake is van vernielingen, maar specificeert niet nader waaruit die vernielingen bestaan, wanneer ze zijn ontstaan en door wie ze zijn aangericht. Het is voor het hof niet mogelijk vast te stellen of sprake is van vernielingen en wat de gevolgen daarvan zouden kunnen zijn. Ook de offerte van BECO geeft geen nadere specificatie van de aard van de vernielingen en de noodzaak van herstelwerkzaamheden. Dat is ook niet op eenvoudige wijze uit de foto’s af te leiden; een nadere toelichting bij die foto’s ontbreekt.
vordering van de nalatenschap op [geïntimeerde] van € 34.410,53 (grief III van [geïntimeerde] )
3.23
[geïntimeerde] stelt dat de rechtbank op onjuiste gronden heeft veroordeeld € 34.410,53 aan de nalatenschap te betalen, al dan niet door gedwongen schuldverrekening (artikel 4:228 BW). Zij betwist de stelling van [appellante] dat zij ten onrechte opnames en uitgaven tot dit bedrag heeft gedaan van de ervenrekening. In de procedure bij de rechtbank heeft [appellante] in haar akte uitlating eis in hoofdzaak 15 november 2017 gesteld:
“Als productie 39 legt [appellante] over een Excel-overzicht met bijbehorende
bankafschriften, waaruit blijkt dat [geïntimeerde] uitgaven en/of opnamen ten laste van de
boedel heeft gebracht, die door [appellante] worden betwist. Over de periode vanaf
11 februari 2012 tot 1 april 2016 betreft het een totaal bedrag van € 34.410,53.”
Het hof heeft kennis genomen van productie 39 maar daarop niet het gestelde bedrag van € 34.410,53 aan getroffen. Het is niet duidelijk hoe dat bedrag is samengesteld. [appellante] heeft haar vordering onvoldoende toegelicht. Het hof zal de vordering van [appellante] op dit onderdeel alsnog afwijzen. Grief III van [geïntimeerde] slaagt.
diverse kosten [appellante] (grief IV van [geïntimeerde] )
3.24
De rechtbank heeft bepaald dat bij de verdeling van de nalatenschap ermee rekening moet worden gehouden dat [appellante] ten behoeve van de onverdeeldheid rekeningen van NUON (€ 3.893,41) en Vitens (223,70) heeft betaald en kosten heeft gemaakt van € 8.134,16 . Het hof treft deze kosten aan op productie 52 van [appellante] in eerste aanleg. Het zijn kosten gemaakt voor de woningen aan de [adres2] 50 en de [adres1] 2A. Deze beide woningen behoren aan [appellante] en [geïntimeerde] samen toe, aan ieder voor de onverdeelde helft. [geïntimeerde] licht niet toe waarom zij vindt dat [appellante] deze kosten niet heeft betaald. Het hof gaat met [appellante] ervan uit dat zij deze kosten ten behoeve van de onverdeeldheid heeft gemaakt en dat daarmee bij de verdeling rekening moet worden gehouden. De grief van [geïntimeerde] faalt. Het hof merkt op dat de kosten van NUON en Vitens zijn inbegrepen in het bedrag van € 8.134,16. Het hof zal de beslissing van de rechtbank op dit punt bekrachtigen wat een bedrag van € 8.134,16 betreft en vernietigen voor de dubbel gerekende bedragen van NUON en Vitens.
kosten en vergoedingen [geïntimeerde] (grief V van [geïntimeerde] )
3.25
De rechtbank heeft de stelling van [geïntimeerde] dat zij kosten ten behoeve van de onverdeeldheid (de woning aan de [adres1] 2B) heeft gemaakt ten bedrage van € 7.823,54, € 1.128 en € 3.481,28 verworpen. [geïntimeerde] is het daarmee niet eens. Uit haar grief wordt niet duidelijk of zij het met de beslissing over alle drie de bedragen niet eens is of alleen met die over het bedrag van € 7.823,54. [geïntimeerde] biedt uitdrukkelijk bewijs aan van haar stelling en wil daartoe getuigen horen die kunnen verklaren over opknap- en onderhoudswerk en de betaling daarvan en wil ook deskundigen inschakelen die het verrichte werk kunnen beoordelen en kunnen vaststellen wat daarvoor een redelijk loon is. Het hof zal dat bewijsaanbod passeren. [geïntimeerde] heeft haar stelling onvoldoende toegelicht. Het is voor het hof niet mogelijk zich een beeld te vormen van de aard van de verrichte opknap- en onderhoudswerkzaamheden en de noodzaak daarvan. Alleen al daarom faalt grief V.
de huurpenningen [adres2] 52 van januari 2012 tot en met april 2018 ten bedrage van € 36.443,38 (grief VI van [geïntimeerde] )
3.26
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de vordering van [geïntimeerde] te bepalen dat zij recht heeft op deze huurpenningen moet worden afgewezen. [geïntimeerde] heeft de rechten van gebruik en bewoning voor 1/3e onverdeeld aandeel in deze woning (rov. 3.2-3.7), maar zij heeft niet het recht van vruchtgebruik en daarom ook geen recht op de huurpenningen. Die komen toe aan [geïntimeerde] en [appellante] samen. Grief VI van [geïntimeerde] faalt.
slotsom
3.27
Het hof zal een deskundige benoemen als volgt en iedere verdere beslissing in het principaal en het incidenteel hoger beroep aanhouden.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
Deskundigenbenoeming
De benoeming en het voorschot
1. Het hof benoemt tot deskundige: Jan Pieter van Woerekom, registertaxateur verbonden aan Rozenhage Makelaardij B.V., gevestigd Kellenseweg 4 in (4004 JD) Tiel, telefoonnummer 0344-673567 (www.taxaties@rozenhage.nl).
2. Het hof bepaalt het voorschot van de deskundige op 4.779,50 (inclusief omzetbelasting). [appellante] en [geïntimeerde] moeten elk de helft van het voorschot betalen.
Aanwijzingen voor de deskundige
3. Pas als de griffier heeft laten weten dat het voorschot is betaald, hoeft de deskundige met het onderzoek te beginnen.
4. De deskundige moet schriftelijk antwoorden op de hiervoor in rov. 3.11 geformuleerde vragen.
5. Bij de uitvoering van het onderzoek moet de deskundige de
Leidraad deskundige in civiele zakenvolgen die is gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
6. Als de deskundige vragen heeft, kan hij die stellen aan de raadsheer-commissaris, mr. J.H. Lieber.
7. Het ondertekende deskundigenbericht moet vóór 1 juni 2022 worden gestuurd aan de griffie van dit hof (Postbus 9030, 6800 EM Arnhem).
Aanwijzingen voor partijen
8. Het Landelijke Dienstencentrum voor de Rechtspraak zal aan [appellante] en [geïntimeerde] elk een voorschotfactuur sturen van 2.389,75 (inclusief omzetbelasting). Dit voorschot moet binnen 4 weken na de datum op de factuur zijn betaald.
9. [appellante] moet aan de deskundige een kopie van het dossier sturen. De griffier stuurt de deskundige een kopie van dit arrest.
10. Partijen moeten de deskundige de inlichtingen geven waarom deze vraagt.
11. Vier weken nadat het deskundigenbericht door de griffie is ontvangen, kan [appellante] daarop eerst reageren. Daarna krijgt [geïntimeerde] daartoe de gelegenheid.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Lieber, M.H.H.A. Moes en R.E. Brinkman en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2022.